Dertigste aftekening,
De Heilig genoemde A. die scherp aan het achterste gedeelte des Gebeentens van dien naam B. na het uitschieten van verscheidene spierbundelen, naar der Lendenen doorn en schuinsche uitsteekzelen, gevoegd, zyn ander spierdeel en aanzetting op den laatsten doorn D. der Rugwervelbeederen vind.
De laatste deezer is de vierkante Spier E. strekt zich tusschen het bovenste en achterste gedeelte des Darmgebeentens F. het zydelyke van het Heilige G. de dwersche uitsteekzelen der Lendenen H. en den laatsten Rib uit. Ook ziet men alhier geheel van den anderen gescheiden de Spieren, die straks in hun plaats, of immers zeer weinig uit een, aangeweezen zyn; gelyk dan zyn I. de Heilige Lendenen, K. de laagste des Rugs, L. de Halfdoornachtige. Verder werd door M. de doornen en N. de uitsteekzelen der Ribben, van Spieren ontbloot, aangeweezen. Met dit afgedaan te hebben, is myn voorneemen, omtrent het Tweede Deel deezes Werks, voldaan en gebragt ten
EINDE.