Vyfentwintigste aftekening,
A. Omkleedende van boven, gelyk des zelfs medevlies van onderen, de rechter reijen der Spieren, aan het zelve van achteren gehecht, gelyk ook B. Vliezen van verscheiden soorten en Kraakbeenderen van verscheiden gedaanten; want deeze zyn beneden het Strottehoofd bynaar kringen, behalven daar zy tegen de Maagpyp koomen, alwaar het gedeelte van den kring niet met kraakbeen, maar een peesachtig tusschenstelzel gevult en bezet is. Dicht by en in het lichaam van de Long zyn deeze kraakbeenderen driehoekig, eyrond en van verscheidene andere gedaantens, gelyk te zien is in een Longpyp en des zelfs takken van het vlies- en vleesachtige weezen gezuiverd; zoo dat het onderste kraakbeendertje in de plaats van het bovenste zich schikken kan, gelyk men in de schubdeelen van een harnas ziet. Deeze kraakbeenderkens werden onderling door spierbundelen verbonden, zier de
II. Uitbeelding. Onder de Vliezen leggen veel aan een gehechte vlechtingen van vaten, welker einden aan de voorgenoemde Plaaten en de volgende Klieren gehecht zyn.
III. Uitbeelding. Deeze Klieren zyn zomtyds zoodaanig opgezwollen, dat ieder de grootte omtrent van een linzezaad heeft. Onder de zelve leggen Spieren in de rondte en in de rechte naar de lengte van den buis gestrekt, ziet de
IV. Uitbeelding. Deeze bezondere reijen werden onder den anderen zoo vast te zaamen gehouden, door peezen, dat ieder gelyk een vlies gespannen schynt te staan. De verdeelingen van deeze pyp, Luchtpypen genoemd, van de groote tot kleinder en daar na in noch kleinder onderdeeld, hebben ieder, naar de verdeeling van de pyp, een bezondere omschryving, of Lob; en der zelver eiden, tot holachtige lichaamkens uitgespannen, werden Blaaskens genoemd en zyn van al de deelen verzien die de Longpyp maaken. Gelyk deeze blaaskens met vliesachtige bandekens onderling verbonden zyn en als trossen aan haar tak van de Longpyp hangen, alzoo werden ook de mindere Lobben te zaamen gebragt, welke met wasch opgevuld alhier werden vertoond in de
V. Uitbeelding. A. een afgesneeden gedeelte van een Luchtpyp. Lobben B. van verscheidene gedaantens. C. tusschenruimtens der Lobben, met vaatkens en vliesachtige vezelen, alhier afgescheurd, gevuld. De blaaskens in een Lob bevangen en welke aan een gescheiden Luchttak hangen, werden afgebeeld in de
VI. Uitbeelding. A. een Luchttaksken van den stam gesneeden, het welke, in B. kleinder verdeeld, eindelyk in C. blaasachtige lobbekens, ofte takskens eindeigd. D. gescheidene Blaaskens van verscheidene gedaantens, welke met bloed- en andere vaten en vlechtingen omtogen werden; welker omgekromde eiden en gedraaide weefzel een vliesachtig spanzel maaken, het welk aan het uiterste vlies zeer vast gehecht is, gelyk blykt, wanneer het zelve van een gedroogde Long getrokken werd.
VII. Uitbeelding. A. een gedeelte van het zenuwachtige uiterlyke Vlies, B. van het tweede, waar aan de afgescheurde gedeeltens der blaaskens hangen. Kuilkens C. van verscheide groote en op verscheide wyze geschikt, het welke de wanden zyn van de gebrookene blaaskens. D. Buizen en Pypkens die ter zyden de blaaskens loopen. De
VIII. Uitbeelding verbeeld de Longpyp met de aangehechte Luchtbuizen van deeze blaaskens gezuiverd. A. de Longpyp, B. des zelfs verdeeling in tweën. C. groote, D. kleine Luchtpypen, waar van de aanhangende blaaskens gezuiverd zyn. E. ringwyze, F. driehoekige, G. rondachtige H. en andere Kraakbeenderen, met verscheidene uitsteekzels en hoeken begaafd. In de
IX. Uitbeelding werd afgebeelde een gedeelte van de Long, welks Luchtpypken A. met quikzilver gevuld is. De
X. Uitbeelding vertoond een Lob van de Long, van de vliezen en blaaskens ten deele gezuiverd, in welke de Longeader A. en de Slagader B. met verscheidelyk gekoleurd wasch gevuld zyn, in welker midden men de Luchttak ziet, met zyn verdeelingen. De inwendige gedaante der Luchtpypen kan zeer bequaamelyk nagespoord werden met tin, het welk men Soldeertin noemd, gesmolten in de Longpyp gegooten werdende. Om nu de blaaskens en vliezen van dit tin te zuiveren, moet de voornoemde met tin gevulde Long in water zoo lang gekookt werden, tot dat al de deelen des Longs scheuren en de tinne takken ontdaan gevonden werden; het welk in drie, ten hoogsten vier uuren kookens, geschied. Des zelfs gedaante vertoond de XI. Uitbeelding.
Boven in de holligheid van de borst en ten deele in de hals, is gelegen de aanzienelyke Borstklier, gelyk te zien is in de eenentwintigste Aftekening, letter G.
De geheele holligheid van de Borst, ziet de eerste Uitbeelding van de