Vierentwingste aftekenings
I. Uitbeelding vertoond, met het Hert uit het lichaam gesneeden A. aan het zelve door Vaten B. gehecht en de geheele holligheid van de borst vervullende. De Long is van vooren, door behulp van het Middenschot C. in tweën gedeeld, waar van ieder deel ook gemeenelyk wederom in twee Lobben onderdeild is E: de zelve is aan het Borstgebeente door het vliesachtige weezen van het bekleedzel der Ribben, van achteren aan de Wervelen hangende, uiterlyk bultachtig van gedaante, inwendig holachtig, gelykende een ossenklaauw: uitwendig is de Long met een dun, sterk, zenuwachtig vlies omtogen; aan dit is onmiddelyk vast een tweede, waar van ik laager handelen zal. Dit geheele gestel is een vergaadering van vaten spieren en verscheidene vezelen, op de wyze van vliezen en blaaskens uitgestrekt; want behalven de gemeene vaten, welke gelyk in de volgende Afbeeldingen zal vertoond werden, door des zelfs lichaam gespreid zyn, vind men een kraakbeenderachtige Pyp: F. de Bloedvaten, waar van wy boven gesprooken hebben, omloopen deezen Pyp en des zelfs uiteynden. Een van onderen (ziet de
II. Uitbeelding.) A. en een van boven (ziet de
III. Uitbeelding.) A. van grooter tot kleinder takken verdeeld B. tot dat zy eindigen in netsgewyze vlechtingen en door de geheele Long gaan: het welk ook van de Zenuwen en Watervaten verstaan moet werden. De gedaante van de Longpyp en des zelfs verdeelingen vertoond de
IV. Uitbeeldig. A.B. een stuk van de Long gesneeden. Deeze Longpyp, maakende het grootste gedeelte van het gestel des Longs, staat nu verder te onderzoeken, gelyk geschied onder de verklaaringen der volgende Uitbeeldingen. Hy gaat van de Mond nederwaards naar de Longen. Des zelfs bovenste gedeelte, aan het Tonggebeente gehecht, het Strottenhoofd genoemd, is uit vyf Kraakbeenderen te zaamen gesteld: uit het Schild- en Ringwyze, twee Spleetmaakende en het Keelklapken; alle welke, eerst ontvleescht, te zaamen gevoegd en daar na van elkander gescheiden, in de VII. Uitbeelding vertoond en beschreeven werden. Deeze Kraakbeenderen werden bewoogen door Spieren, welker zommige van het eene, tot het andere Kraakgebeente, zommige tot het Tong- en ook zommige tot het Borstgbeente toe gaan.
De eerste, zier de V. en VI. Uitbeelding. A. de Borst- en Schildwys Kraakgebeentens Spieren, leggen tusschen de boven inwendige kant van het Borst- en zyden van het Schildwyze Kraakgebeente B. gestrekt. De tweede, de Tong en Schildwyze Kraakgebeentens C. zyn aan den ondersten boord van het Tonggebeente D. en den grond en zyden van de voornoemde Kraakbeenderen breed en vast gehecht: deeze Spieren vind men zomtyds tot den Ring zelve, zoo van de zyden, als van vooren uitgestrekt. De derde, F. der Ring- en Schildgelykende Kraakbeender Spieren, werden aan het bekleedzel van het Ringwyze en den boord van het Schildgelykende G. Kraakgebeente schuinachtig verbonden. De voorste Spieren van die zelve naam. H. zyn de vierde en de kleenste, loopende tot dit werktuig naar de rechte, of lengte; gelyk de zydelyke, of achterste I. de vyfde, in het schuinsche. De zesde, of (indien de twee voorgaande onder den zelven rang begreepen werden, dewylze zomtyds ook niet gevonden werden) de vierde, zyn des Schildwyze Kraakgebeentens Spleetmaakende K. omtrent de middenrand van het Schildgelykende Kraakgebeente gehecht L. strekken zich van vooren tot de zyden van het Spleetmaakende Kraakgebeente uit M. De vyfde, de eygen Spleetmaakende Spieren, N. uit de Kraakgebeenten deezes naams voortgaande, zetten bynaar kringrond om de zaamenvoeging van deeze en het Ringgelykende Kraakgebeente. De zesde, die kort en des Ringswyzen Kraakgebeentens Spleetmaakende achterste Spieren genoemd zyn, O. werden aan de achterste zyde van den rug des breeden Rings, als ook benedewaards aan de Spleetmaakende Kraakbeenderen gehecht P. De zevende, Q. de zelve naam, byvoeging van zydewaards gelegene, voerende, zyn boven aan het Ring- en achter de Spleetmaakende Kraakbeenderen, aan de zyden van het Klapken, verknocht. Na het zien deezer Spieren, ga ik tot het vertoog der Kraakbeenderen zelf. De uitlegging van de
VII. Uitbeelding wyst aan, A. het Schildwyze Kraakgebeente. B. het Tong-. C. den Ring. D. het Keelklapken. E. een gedeelte van de Longpyp. F. Klieren, aan deeze deelen gehecht. Hoe dit alles zich van achteren vertoond, werd uitgeleid in de
VIII. Uitbeelding. A. het Tonggebeente. B. het Keelklapken. C. de Spleetmaakende Kraakbeenderen. D. de Ring. E. gedeeltens van het Schildeken, F. de zydelyke deelen der Klieren. G. een afgesneeden gedeelte van de Longpyp. Al deeze Kraakbeenderen, van den anderen gescheiden, werden vertoond onder de volgende getallen. Het Schildwyze 1. uitwendig bultachtig, is aan de bovenste uitsteekzels van het Tonggebeente gehecht, inwendig 2. het holachtig. De Ring 3. naaste Kraakgebeente aan de Longpyp, is van vooren dun, van achteren breed. 4. De Spleetmaakende zyn twee, boven puntig, 5. onder, gelyk aan de andere zyde blykt, 6. met een breede voet begaafd: zy werden omtogen met een sterk, ruim Vlies, welk het tusschenscheidzel van deeze en het Schildwyze Kraakgebeente omkleed. Het vyfde werd het Keelklapken genoemd; dit heeft de gedaante van een klimopblad: (zie de VII. Uitbeelding, letter D.) het is buigzaamer dan de andere en gelyk een hardachtig vliesplaatken, in welke deelkens en bundelkens van spiervezelen gevonden werden. Het Vlies, dit Kraakgebeente, gelyk ook de andere ten deele bekleedende, is vol Klieren, uit welke veel Watervaten en Buiskens te voorschyn koomen, gelyk in het geheele bekleezel van den Mond geschied. Aan het Strottenhoofd is vast de Longpyp, (zie de VII, Uitbeelding, letter D.) aan deeze de Longpypkens en aan deeze de Blaaskens, of blaasachtige vliezige uitspanzelkens; alle benaamingen van een zelve aan een volgend, of gehecht werktuig: zoo dat het hoofd van Longpyp, het Strottehoofd, de voortgang door den hals, de Longpyp, welke gemeenlyk omtrent den vierden Wervel van de Borst in tweën gedeeld is, des zelfs verdeelingen in de Long, de Luchtpypen en der zelver uiteynden, naar hun gedaante, Blaaskens genoemd werden. De Longpyp, of Adembuis, bestaat uit verscheide weefzels en bekleedzels van vliezen, welke op den anderen leggen en door een glas afgetekend, hier vergroot vertoond werden. Het uitwendigste bekleedzel, de Buis, of Pyp, door
vezelen aan de gebuurige deelen hechtende, is geheel en al vliesachtig, ziet de eerste Uitbeelding van de