Drieëntwintigste aftekenings
Eerste Uitbeelding; want hier werd gezien A. een stuksken van een Ader, met behulp van een vergrootglas getekend. B. taaije en peesachtige Vezelen, welker eynden aan vleesachtige heuvelkens C. en aan in het lang gestrekte spierstreepkens van het zelve weezen D. gehecht werden: deeze afgetogen zynde, verschynd (zie de
II. Uibeelding.) een Netken A. een vlies, of bekleedzel gelyk een net, van vaten gevlochten; hier aan zyn een groot getal van Klieren vast en tusschen gespreid, zynde onderling door vezelen en kleine vatkens verbonden: de meenigte deezer Klieren maakt gelyk een derde bekleedzel. Zy zyn verscheide van gedaante, gelyk by de aftekening van de Slagader zal te zien zyn. De inwendige Plaat (ziet de
III. Uitbeeld.) is een gestel van Spierbundelen, die op de wys van een kring A. in de rondte geschikt zyn; toch alhier ziet men ze uitgeleid en recht. Deeze Ader heeft aan de holligheid van het Hert drie Klapvliezen, (ziet in de tweeëtwintigste Aftek. de VI. Uitbeeld.) zynde aan het zelve zeer vast B. de driepuntige genoemd. Deeze Ader heeft, gelyk de Slagader, met wasch, door de tegenstand der Klapvliezen, (waar van terstond in het gemeen zal gehandeld werden) niet konnen gevuld werden: toch wyl des zelfs verzelling met de Slagader onbepaald, overal, in en aan alle deelen is, schoon elk verscheidelyk uit zyn stam voort gaat en ieder eerst in groote, daar na in kleinder takken verdeeld werd, zal ik van de benaamingen der verdeeling niets zeggen; want der zelver verband is zoodanig, dat zy met hunne hairwyze uiteyndekens, of takskens, over een koomen. Deeze beschryving verlaatende, volgd des Longs Ader, aan de linker holligheid van het Hert gezet: (ziet in de tweeentwintigste Aftek. de VII. VIII. en voornaamelyk X. Uitbeeld.) zy komt, zoo veel het gestel aangaat, met de reeds beschreeven Ader overeen, behalven alleen dat des zelfs vezelplaaten met zoo veel klieren en vaten niet verzien zyn. Deeze werd versterkt door twee myterwyze Klapvliezen A. Nu volgd de Slagader, vast zynde aan de linker holligheid van het Hert. De Slagader is een buis, of pyp, onbepaald, gelyk een Zenuw en Ader, het lichaam gemeen, uit drie te zaamen gevoegde plaaten, of weefzels, gemaakt. De eerste, (zie de
IV. Uitbeelding.) die gelyk een net is, bestaat uit Zenuwen A. Bloedvaten B. en vliesachtige uitspanzelen C. Der zelver eynden zyn in meenigte aan Klieren vast, welker gelegenheid en gedaante verscheiden is; want zommige gaan in hoopkens D. andere trosgewys E. andere als blaaskens, in een punt te zaamen: maar om dat zy met bloedvaten en vlechtingen omwonden werden, schynen zy ook van onderen een netsgewyze uitspanning van vaten en klieren te maaken, die voor verscheide plaaten zoude konnen genoomen werden. Maar de eerste en deeze plaat moet voor een, of drie, geteld werden. De tweede (zie de
V. Uitbeelding.) is een zaamenstel van spiervezelen, in een kring gedraaid A. welker kringbundelen op elkander gesteld B. door ruwe hairachtige vezelkens C. onderling verbonden en aan de derde, of laatste plaat gehecht werden. Deeze laatste (bezie de
VI. Uitbeelding.) is dun en uit platte vliesachtige uitspanzelen A. in de rechte, naar de lengte van de Slagader B. en C. gestrekt, te zaamen gesteld. Achter de Slagader, na dat zy uit het Hert gegaan is, zyn gesteld drie halvenmaanswyze Klapvliezen: ziet in de tweeëntwintigste Aftekening de XIV. Uitbeelding.
Ik acht het niet buiten de reden te zullen zyn, dat ik alhier eenige zaaken, de Klapvliezen in het algemeen betreffende, by voeg. Der zelver getal, gedaante, plaats, noch gelegenheid is altyd een en de zelve; want men vind ze dubbel, gelyk in de
VII. Uitbeelding en drievoudig, gelyk in de
VIII. Uitbeelding; ja ook vyf dubbel, gelyk in de
IX. Uitb. te zien is. De uitlegging van de VIII. Uitbeeld. A. vertoond een gedeelte van de Strotader, door wind uitgezet en opgedroogd. B. het uitbulten der Klapvliezen. De zelve Ader werd geopend getoond in de
X. Uitbeelding. A. de Ader. B. de Klapvliezen. Nader verklaaring van de IX. Uitbeelding. Ik heb in deeze aftekening de inwendige gedaante der vyfdubbele Klapvliezen niet voegelyk konnen vertoonen, derhalven heb ik daar by moeten doen een
XI. Uitbeelding. A. de geopende Ader. B. vyf Klapvliezen, waar van'er een met de schaar is doorgesneeden. Zy verschillen ook in gedaante; want zommige, in een punt uitloopende, werden peersgewyze genoemd: ziet de
XII. Uitbelding: andere verbeelden een halve maan: andere een half platrond; ziet de
XIII. Uitbeelding. Zy verschillen ook ten opzichte van hun plaats; want zommige (gelyk te zien is in de
XIV. Uitbeelding.) zyn een, andere twee, andere drie, zes en zoo verder, vingers breedte van den anderen gelegen. Deeze verscheidenheid is zeer gemeen in de lichaamen; ja men vind ze alle bynaar nooit op de zelve plaatzen, van de zelve gedaante en in het zelve getal: dit heeft niet alleen plaats in de Klapvliezen, maar voornaamelyk in de verdeelinge van de vaten zelf, gelyk blykt uit de
XV. Uitbeelding: vertoonende de voornaamste verdeelingen uit den stam van de groote Slagader, welke, met wasch opgevuld, in een kind van zes maanden oud, ik gescheiden en opgezet bewaar; want des zelfs mindere takken en verdeelingen, onder en in vliezen, beenderen en spieren gaande, heb ik meenigmaal met mesch, noch schaar konnen vervolgen. Hier uit is te zien, op hoe verscheide wyze zomtyds des zelfs takken geleid en geplaatst werden. Ik zal, om de naauwkeurigheid van zommige te voldoen, voor de beschryving deezer verdeeling, de wyze voegen, op welke deeze vaten gevuld werden. Men moet het geheele lichaam, daar men