Tweeëntwintigste aftekenings
Eerste Uitbeelding: A. het zelve is dun, met Smeerbuizen B. en Klieren bespreid, gaande met dwers gestrekte vezelen, of een kringloop, om het Hert, voegende zich tusschen de vezelbundelen in. De loop der vezelen van het Hert is ten deele slingerende in de rondte opwaards, kringsgewys en bolrond draaijende. Tusschen de ongelyk van een gestrekte vezelen werden ontellelyke peesachtigheden gevlochten, zoo dat des zelfs bundelen onscheidelyken te zaamen hangen: het welk blykt, uit de
II. en III. Uitbeelding, vertoonende een gekookt Hert; want al de uitwendige vezelen A. van de rechter zyde eyndigen in de Pees B. ook werden de inwendige C. van de linker zyde in de zelve Pees gevoegd en alzoo slangsgewys gedraaid, van de rechter tot de linker zyde, naar het punt opklimmende, werden zy van de linker zyde rechts naar boven gevoerd. De uitwendige vezelen bevind men evenwydig; toch de inwendige, hoe zy meerder naar het punt gaan, hoe zy meerder gebocht, gedraaid, schuins en te zaamen gepakt leggen, maakende de pylaarswyze spierkens, aan welke de driepuntige en myterwyze klapvliesgelykende werktuigen gehecht zyn. Deeze Pees gaat boven aan de grond en aan de zyden van het middenschutzel uit de grond niet recht, maar gelyk een S geslingerd voort en eyndigd boven een weinig naar de linker zyde. De gedaante van het uiteynd des Herts werd vertoond, in de
IV. Uitbeelding; want in dit punt werden de uiterlyke vezelen kringsgewys in een middenstip te zaamen gebragt. Hoe deeze onderling door vleezige draadekens verbonden werden en elkander schynen te gemoet te koomen, is uitgedrukt in de
V. Uitbeelding. A. de Pees van de rechter holligheid afgesneeden. B. de Pees van de linker holligheid gescheiden. C. Vezelen, van de eene, naar de andere zyde gaande; D. der zelver omkromming, na de rechter holligheid omgegaan te hebben, in de Pees van de linker holligheid.
De bovendeelen van het Hert, aan den grond gelegen, te weeten de medehelpende holle Spieren, ooren genoemd (ziet Uitbeeld. I. lett. C.) zyn van maakzel in het geheel als het gestel van het Hert en werden met des zelfs Pees boven, gelyk de andere vaten, vereenigd, werdende van de Hol- en Longader door een hard kringsken (zie de
VI. Uitbeelding.) gesheiden. De vleezige vezelen, hier en daar in verscheide Peezen gaande, werden met andere dwersche doorsneeden. Deeze oorkens zyn gesteld, aan wederzyden een, aan de twee holligheden van het Hert, buiken genoemd: (zie de
VII. en VIII. Uitbeelding.) deezer eene is A. rechter en B. de linker. De eerste en wydste heeft eenigermaaten de gedaante van een halve kring; de tweede is ronder, enger en dieper: zy werden, door tusschenkomst van vezelbundelen, het Tusschenschot genoemd C. van een gescheiden. Het weezen tusschen de holligheden is aan de linker zyde holachtig, aan de rechter met dieptens, gebochte sleuven en buizen verzien, welker openingen, gelyk gaatjens en spelstippen in de linker ruimte gaapen. Het zydelyke aanzien van de holligheden werd vertoond, in de
IX. Uitbeelding. A. het Hert, dwers doorgesneeden. B. des Herts grond. C. de afgesneede punt. D. de rechter, E. de linker holligheid. F. het tusschenschot. De wanden der holligheden werden door uitkoomende Vezelbundelen (zie Uitbeeld. VII. VIII. en X.) of Kolommenkens A. en deeze door de Peezen B. vastgehouden en aan de Klapvliezen gehecht. Aan het Hert zyn, boven des zelfs eygene Bloedvaten, (welke, met wasch en quikzilver, een weinig met tin in zyn vloeijenheid gedikt, door een spuit gevuld, niet onaangenaam te zien zyn, als blykt, in de
XI. Uitbeelding: daar dan aanwyzen, A. de Kroonslagaderen met quikzilver, B. de Aderen van de zelve naam met wasch vervuld) omtrent den grond noch vier andere gevoegd, (zie de IX. Uitbeelding) te weeten aan de rechter holligheid D. de Holader G. en Longslagader H. aan de linker E. de groote Slagader I. en de Longader K. van welke twee ik echter in het bezonder zal handelen. Deeze Ader, de Holle genoemd, het geheele lichaam bynaar, (hoewel des zelfs metgezel een andere naam in de Lever en een bezondere in de Long voerd, niet tegenstaande zy in gestel met deeze over een komt) gelyk ook de Slagaderen en Zenuwen, met zyn kleine uit- en voortzetzels doorwandelende, is een werktuig, ofte vat, uit vescheide plaatkens van vliezen en andere deelen, welke gelyk op elkander gestrekt leggen, te zaamen gesteld; gelyk blykt onder de verklaaring van de