Eenentwintigste aftekenig.
A. Het Borstgebeente, met de aangehechte Kraakbeenderen der Ribben; B. welke opgeheven zynde, zich van vooren vertoonen des Middenschots afgetrokken en doorsneeden gedeeltens, in dit lichaam van ongewoone dikte. D. het Hertezaksken geopend, met een speldeken opgelicht, en in het zelve het E. Hert; om en aan het zelve de Longen F. boven deeze G. de Borstklier: beneden het Middenrift. Om val al het welke met geschiktheid te handelan, het Hert de voorgang zal erlangen, zynde in een omkleedzel, dat zyn gedaante, maar wat ruim heeft, het Zaksken genoemd, beslooten. Dit Vlies bestaat uitwendig van losse, inwendig uit taaije en vaste vezelen, gelyk plaaten gestrekt, tusschen beide veel klieren besluitende: het werd door de Vaten, die met het Hert vereenigd zyn en van het Ribbenvlies voortkoomen, aan verscheide omleggende deelen, gelyk het Middenschot, Middenrift en Longen, met scheuten van vezelvlechtingen vastgehecht. Het heeft een vochtigheid in zich, waar van ik, ter plaats daar van het Bloed en de daar ondergemengde Sappen gehandeld zal werden, spreeken zal.
Het Hert, met zyn grond het midden van de borst bovenwaards beslaande, strekt zich met zyn punt naar de linker zyde: het werd door vaten en behulp van het zaksken aan de Longen en zommige andere deelen gebonden. Een van getal zynde, heeft het de gedaante van een flaauw verhoogde ronde kegel. De Spierbundelen, die de oudheid met de bezondere naam van Hert begiftigd heeft en van my, die in de woorden niet blyf hangen, gaarn aangenoomen is, werden met een Vlies, aan vezelen vast zynde, omtogen, ziet de