De Chineesche fluit(1921)–Hans Bethge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] De dichters. Thu-Fu. Hoor hoe de wind door 't loof der boomen fluistert! De jonge maan is al ter rust gegaan. De lucht is koel van lieflijke avonddauw. Nu stemt de snaren - zuiver weze uw lied. De beken vloeien zoetjes door het donker, De bloemen kussend, die aan d' oever bloeien. De zilverglans der sterren overwelft ons In plechtig zwijgen, als een baldakijn. De dichters, dronken, turen in den avond. Tot bonte snoeren rijen zich de rijmen. O mogen niet de fakkelen verdooven Aleer de verzen pralen zwart op wit! De dichters schrijven, leunend op hun zwaarden, En stamelend, hun schoone rythmen neder. De gouden bekers worden leeg en worden Gevuld met wijn tot laat nog in den nacht. Dan eindlijk klinkt het afscheidslied. Melodisch Zingt ieder wat hij schreef, - en eindlijk stijgt Elk in zijn boot, zij varen ruischend henen En zalig van erinn'ring klopt hun hart. Vorige Volgende