De Chineesche fluit(1921)–Hans Bethge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] De banneling. Thu-Fu. Vaak stond ik eenzaam op den vestingtoren Van 't kaal gebergte. Daar nabij de wolken Stond ik en zag het ondergaan der zon. En als de sterren vonkten aan den hemel, Zocht 'k in de sterrenbeelden naar de richting Waar lag de hoofdstad, kleurig, mooi en ver. Daar tuurde ik heimweevol terwijl mij hart En oor verschrikte 't naar gehuil der apen. En nimmer, wist ik, keerde ik weer naar huis. Eens was ik de geliefde vriend der goden! In pracht en schoonheid praalde toen mijn woning En waar ik ging woei wierook door de lucht. Eens rustte ik elken nacht op zijden vlechtwerk, - Nu sta ik slaaploos achter vestingtinnen. Het schril gefluit der wachters kwelt mijn oor. En droomend tuur ik naar den grauwen rotsmuur En naar 't struweel, waarop de volle maan schijnt. En heel het leven zie ik als in droom. [pagina 37] [p. 37] Daar in de diepte schemert menig eiland In 't weiflend licht der maan, het bleeke herfstriet Ombloeit ze droef. 't Is herfst, mijn ziel, 't is herfst! Vorige Volgende