De Chineesche fluit(1921)–Hans Bethge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Herfst. Keizer-Wu-Ty. De herfstwind loeit, de witte wolken jagen Om strijd met grijze wilde ganzenvluchten. Vergeelde blaadren tuimlen door de lucht. De lotosbloemen zijn verwelkt, de rozen Staan zonder geur. Mij martelt de herinn'ring Aan éene, die ik niet vergeten kan. Ik moet haar weerzien! Vlug bind ik de boot los Om d' andren oever ijlings te bereiken, Gezegende oever, waar de liefste woont. De stroom is wild, als zijde ruischt het water En zwelt en krult, door wilden wind gedreven. Trots al mijn moeite kom ik verder niet. 'k Hef áan een lied om moed mij in te zingen, Doch wee! mijn onmacht blijft dezelfde en treurig, In smart kwijnt weg mijn blij begonnen lied. O liefdegloed, die mij vervult! gij dringt wel Tot aan de liefste, ik echter kan niet volgen. Ik voel mijn herfst, mijn kracht begeeft me alreê. [pagina 7] [p. 7] De herfst des levens huivert door mijn dagen En droef en peinzend tuur ik in den stroom neer, - 't Beeld van een grijzaard ziet mij bevende aan. Vorige Volgende