| |
4.2. Het consonantisme
Bij de medeklinkers beogen we geen volledigheid zoals bij de klinkers. Uit de lijst in Van Loey's Klankleer kiezen we alleen die consonanten die vanuit ons materiaal van taalgeografisch standpunt bekeken interessant zijn. De volgorde uit de Klankleer hebben we behouden.
| |
4.2.1. Nnl. en mnl. m
Tegenover de nnl. spelling mm staat in het mnl. vaak mb, waarbij de geminatie mm door assimilatie uit mb (b.v. in omme uit ombe) en mb door segmentatie uit mm (b.v. in nimber i.p.v. nimmer) ontstond.
KAART 130: OMME/OMBEaant.
A | Omme (voorz. en bijw.) en zijn samenstellingen. |
| |
| |
B | KGV (mm), KHB (mm2), VAM (mm), WVL (mm), ZEE (mm4). |
C | In de 13de-eeuwse teksten blijkt de niet-geassimileerde vorm ombe vooral in Brabant en in het oosten nog zeer goed vertegenwoordigd te zijn. In West-Vlaanderen en Zuid-Holland is ombe eerder een rariteit. |
D | De vorm om die bijna overal te vinden is, hebben we niet geregistreerd. AKS III, DOE I (omb); VLO I, WAA I (ome); VOO II (omne). |
E | Jacobs 1911, 306; Klankleer § 104; Schönfeld-v. Loey 1970, § 51. |
KAART 131: (N)IMMER/(N)IMBERaant.
A | Zie kaart 47. |
B | KGH (mm2), KHB (mm2/mb1), VAM (mm), ZEE (mm). |
C | De mb in (n)immer is duidelijk van een andere aard dan in omme. Het verschijnsel is Oostvlaams en Zuidbrabants en doet zich dus voor aan de zuidwestgrens van het ombe-gebied. Daar de assimilatie tot omme zich daar naderhand heeft doorgezet, kan het dus zijn dat we (n)imber als hypercorrecte schrijfvorm moeten interpreteren naast een spreektaalvorm (n)immer in analogie met de conservatieve schrijfvorm ombe voor een in de spreektaal reeds lang ingeburgerd omme. |
E | Jacobs 1911, 257; Klankleer § 104. |
| |
4.2.2. Nnl. en mnl. ft en cht
Vanuit het zuidwesten ontwikkelde wg. ft zich tot cht, waarbij de verspreiding van cht in hoge mate van de invloed van alternerende vormen met f of v afhing. We illustreren de tegenstelling ft/cht met de kaarten 132-138.
KAART 132: KOCHT/KOFTaant.
A | Zie kaart 74. |
B | VAM (cht2), WVL (cht). |
C | Doordat ft in koft uit een oorspronkelijke cluster pt ontstaan is, konden de overige vormen van kopen geen restaurerende invloed op de ontwikkeling van ft naar cht in kocht uitoefenen zoals b.v. bij geven naast gift. We mogen aannemen dat op kaart 132 de maximale verspreiding van cht te zien is.
Het hele zuiden is op 3 uitzonderingen na een gesloten cht-landschap. De ft bij MEC XVII en VOR I wordt bevestigd door een aantal ft-vormen in een 13de-eeuws Antwerps document, dat pas na de publicatie van het CG, Reeks I aan het licht kwamGa naar voetnoot66). Koft in de Middelburgse stadskeure, die een dictaat van de Hollandse koning Willem zal zijn, is waarschijnlijk aan Hollandse invloed toe te schrijven. |
D | BRG VIII (vercouten). De variant coht werd als kocht geregistreerd. |
E | Goossens 1974b, 68; V. Haverbeke 1955, 88; Heeroma 1935, 32; Hoebeke 1968, 533; Jacobs 1911, 265-266; Klankleer §§ 96 opm. 3, 109d; Schönfeld-v. Loey 1970, § 83 en opm. 3; V. Sterkenburg 1982, 18-21. |
KAART 133: ACHTER/AFTERaant.
A | Achter (voorz. en bijw.) en zijn samenstellingen en afleidingen. |
B | VAM (cht), WVL (cht). |
C | Ook in achter werd de evolutie van ft naar cht niet door analogiewerking gestoord. Het kaartbeeld komt met dat van kaart 132 overeen.
Naast achter vinden we de varianten ahter (GEN II, KGH VII), agter (MEC V, OUD I, II en III). In de superlatief schrijven ELM II en MEC XVII echterste.
|
| |
| |
|
Ter aanvulling vermelden we hier nog het vergelijkbare suffix -achtig, dat met ft gespeld wordt door AME I, DOR VIII en KGH VIII. |
D | BRG VII (atter); DOR III (afster); VOO II (hactar). |
E | Zie kaart 132. Weijnen 1937, 67-68. |
KAART 134: VIJFTIG/VICHTIGaant.
A | Vijftig en vijftien en de rangtelwoorden. |
B | KGV (cht), VAM (ft), ZEE (cht). |
C | In de telwoorden vijftien en vijftig werd ft onder invloed van de f in vijf hersteld. De cht kon zich alleen in West-Vlaanderen, Zeeland en in het zuiden van Zuid-Holland handhaven. |
D | KHB IV (vitech). |
KAART 135: GIFTE/GICHTEaant.
A | Gift ‘gave’, giften ‘geven’. |
B | KHB (cht), VAM (ft), ZEE (ft). |
C | Bij gift ziet de verdeling van ft en cht er volkomen anders uit dan bij vijftig. Hier heeft het zuidwesten nagenoeg steeds de ft, terwijl elders regelmatig cht optreedt. |
KAART 136: OFTE/OCHTEaant.
KAART 137: JOF(TE), AF(TE), OVEaant.
A | Of (voegw., dt. oder en ob)Ga naar voetnoot67). |
B | KGV (ofte2), KHB (ofte3/ochte2), VAM (ofte2), VLA (ofte), ZEE (ofte6). Bijzondere vormen op kaart 137. |
C | Kaart 136 toont alleen de tegenstelling tussen ofte en ochte, waarbij ofte vormen als of, oft, ofte, ook met anlautende j en met a-vocalisme en ochte spellingen als oc(h) en oc(h)t(e), ook met gerekte vocaal oe representeren.
Ochte is in hoofdzaak Brabants maar verschijnt ook zonder aanwijsbare oorzaak in het oudste document van KGH XIX en bij MID III. BRG XXXIX, MOE I en UTR V spellen ook oc en och.
De vormen met i of j in de anlaut zijn bijna uitsluitend langs de kust te vinden, heel uitzonderlijk ook in het binnenland zoals bij KLE II en UTR IX (naast of). Ook verder naar het oosten komt jof niet voor, zodat A. Lasch bij een jof(te)-vorm te Lübeck aan invloed uit het mnl. denkt.
Af(te) is vooral Oostvlaams, maar verschijnt ook bij HOL VIII en KGH I. Vermoedelijk hebben we hier te maken met hetzelfde verschijnsel als onder 4.1.5.1 (machte voor mochte, dachter voor dochter).
Oue komt alleen bij OUD III voor en is verwant met aue voor af (vgl. kaart 10). |
D | ODA IX (ofe - schrijffout). |
E | Goossens 1974a, 29-31 met kaart; V. Helten 1887, § 101 opm. 3; Klankleer §§ 2 opm. 4, 32; Lasch 1974, § 223; V. Sterkenburg 1982, 20-21 met kaart. |
KAART 138: HELFT/HELTaant.
A | Zie kaart 35. |
B | KGV (helt), VLA (helft), WVL (helt). |
| |
| |
C | Niet alleen in de combinatie helfschede maar ook in de korte vorm helft wordt de f soms geassimileerd. Vormen zonder f zijn westelijk, vooral Westvlaams.
Hand MEC IV heeft regelmatig problemen met dit woord: naast helft spelt hij ook helf en heft; heeft staat bij MEC XV te lezen. GEN LIX vergaloppeert zich in een spelling heleleft. |
D | KHB II, GRI II (helecht, helechtschede). |
E | Klankleer § 109d. |
| |
4.2.3. Nnl. k en mnl. k en ch
Slechts in het uiterste zuidoosten van het nl., taalgebied, ten oosten van de z.g. Benrather lijn is bij k de 2de klankverschuiving werkzaam geweest en ontwikkelde zich maken tot machen. In het zuidoostbrabants en het Zuidlimburgs echter, ten oosten van de z.g. Uerdinger lijn, is het pers. vnw. ik tot ich geworden en verschijnt mich i.p.v. mij. Hiermee samenhangend, maar in een wat minder omvangrijk gebied is bovendien ook tot och geworden.
KAART 139: OOK/OOCHaant.
A | Zie kaart 109. |
B | KGV (k), KHB (k4), VAM (k), ZEE (k2). |
C | Het zuidoosten vertoont zoals verwacht ch, ook Tongeren, dat tegenwoordig in een ook-eilandje ligt. Tienen, dat vandaag op de k/ch-grens ligt, stelt zich op westelijk standpunt.
Van ‘ontleende tweede klankverschuiving’ zoals in het zuidoosten kan bij de westelijke ch-spellingen geen sprake zijn. Misschien zijn het slechts min of meer toevallige spellingsvarianten voor c of ck. De ch-spelling kan anderzijds ook een geaspireerde medeklinker representeren. |
D | Te OUD en MAA is de vocaal kort, zie kaart 109. |
E | Klankleer § 110b; Leenen 1965, 126; Pauwels 1965, 213; Schrijnen 1902; Schrijnen 1920. |
| |
4.2.4. Nnl. en mnl. h
Dat de h in een omvangrijk deel van het nl. taalgebied in de dialecten geen foneemwaarde bezit en dat veel mnl. scribenten moeilijkheden met de h hebben, is bekend. We onderzoeken hier achtereenvolgens de procope en prothese van h en het gebruik van de z.g. hiaatvullende h.
KAART 140: PROCOPE VAN haant.
A | Half (en zijn samenstellingen), hard, heilig, hoog. |
B | KGV (h), KHB (h2), VAM (h), WVL (h1/ø1), ZEE (h3). (ø = procope van h). |
C | Het gebied met procope van h is uitstekend vergelijkbaar met moderne h-kaarten. Alleen in het zuidwesten schijnt het in de 13de eeuw wat minder omvangrijk geweest te zijn dan nu, wat overeenstemt met Grootaers' constatering dat nog aan het begin van de 20e eeuw een expansie van het h-loze gebied in het Antwerpse vastgesteld kon worden.
De ene vindplaats zonder h te Mechelen is van hand IV, die i.h.a. nogal Vlaams getint schrijft en misschien wel niet inheems was (vgl. kaart 108).
Opvallend is verder dat in het h-loze gebied het aantal correcte vormen vrij hoog is, te hoog eigenlijk om er alleen toevalstreffers in te zien. Dit zou statistisch nog nader onderzocht moeten worden. |
| |
| |
E | V. Ginneken 1932d; Grootaers 1942 met kaarten; V. Haverbeke 1955, 87-88; Hoebeke 1968, 554-557; Jacobs 1911, 287-290; Klankleer § 113; V. Loey 1937, 210-211; Schönfeld-v. Loey 1970, § 81; Weijnen 1966, omslagkaart. |
KAART 141: PROTHESE VAN haant.
A | Uit en zijn samenstellingen en afleidingen. |
B | KGV (ø), KHB (ø2), VAM (ø2), ZEE (ø6); (ø = geen prothetische h). |
C | Procope en prothese van h gaan hand in hand, kaart 140 komt met 141 verregaand overeen. De h-spellingen te Mechelen zijn van de handen IV, XXIII en XXIV, waarvan de eerste twee vaker Vlaamse kenmerken vertonen. |
KAART 142: HIAATVULLENDE haant.
A | Verbogen vormen van vrij. |
B | KGV (ø), KHB (ø); (ø = geen h). |
C | Vrihe vinden we vooral in het noorden van Vlaanderen en in Zuid-Holland. Waarschijnlijk is dit niet los te maken van het feit dat h in het zuidwesten geen foneemkarakter had. Enkel in dit geval namelijk kan h als bijna functieloos teken deze hiaatvullende opgave over nemen. |
D | Hoebeke 1968, 557; Jacobs 1911, 291; Klankleer §§ 69b Aant., 113. |
| |
4.2.5. Nnl. en mnl. d
Typisch voor het nl. is de epenthetische d tussen l, n of r en een volgende (oorspr. sonantische) r. In het woord minder is deze d reeds in de 13de eeuw bijna algemeenGa naar voetnoot68), in de eigennaam Hendrik ontbreekt hij in onze onderzoeksperiode nog volledig, terwijl hij in bunder alleen in Zuid-Brabant te vinden is (zie kaart 56). We bekijken hier nog het woord donderdag.
KAART 143: DONDERDAG/DONREDAGaant.
A | Donderdag. |
B | KHB (donre-). |
C | Het optreden van de epenthetische d blijft tot het zuiden (Vlaanderen en Brabant) beperkt. Voor het vocalisme verwijzen we naar de rubriek 4.1.5.3. |
E | Klankleer § 115d en Aant. (ook hier alle voorbeelden uit het zuiden); Schönfeld-v. Loey 1970, § 56. |
APPENDIX
KAART 144: PENNINGE/PENEGEaant.
A | Verbogen vormen van penning, schelling en helling (munt). |
B | KGV (type b), LHB (type a), VAM (type b, 3) ZEE (type a). |
C | De verbogen vormen van de genoemde woorden bieden een hele skala van varianten. We hebben ze in twee types ingedeeld, nl. een type a met eenvoudige toevoeging van -e(n): penninge(n), schellinge(n), hellinge(n) en een type b, waarin het suffix -inge tot -ege werd met gelijktijdige rekking van de vocaal in de eerste lettergreep, of in de vorm -ge met de eerste syllabe versmolt, eventueel met assimilatie aan de eindconsonant, dus vormen als penege (scelege, halege), peenge (sceelge), penge (scelge), pene (scele).
|
| |
| |
|
Kaart 144 bevestigt dat de oorzaak voor de vreemde spellingen van het type b in de ontwikkeling van -ng gezocht moet worden. De oostgrens van deze vormen valt namelijk tamelijk precies samen met die van het gebied waarin ng in de combinatie ‘vocaal + ng + en’ bijzondere ontwikkelingen meemaakt b.v. tot n̄ḡ of tot een lange vocaal + n. |
D | Niet geregistreerd hebben we tussenvormen zoals peninge (scellinge), penneghe (scelleghe) en penne (scelle). |
E | V. Haverbeke 1955, 80; Hoebeke 1968, 525; Jacobs 1911, 18; Klankleer § 106 en Aant.; Taeldeman 1979b, 108-109 en kaart 54. |
KAART 145: GE-/I-aant.
A | Prefix van de voltooide deelwoorden. |
B | KGV (ge-2), KHB (ge-4), VAM (ge-4), VLA (ge-3), WVL (ge-), ZEE (ge-7). |
C | Uit het oorspronkelijk prefix gi- bij voltooide deelwoorden en ook elders ontstond in het Kustwestvlaams soms i-, terwijl we elders overal ge- vindenGa naar voetnoot69). |
D | HOL XII, OWI I (ghi-). |
E | Berteloot 1983, kaart 3; V. Haverbeke 1955, 73-75; Hol 1941; Klankleer § 20 opm.; Schönfeld-v. Loey 1970, § 136; Vormleer § 52 opm. 2. |
KAART 146: GERUNDIUM MET OF ZONDER -eaant.
A | Gerundium na het voegwoord te. |
B | KGV (+ e2), KHB (+ e4/-e1), VAM (+ e4), VLA (+ e3), WVL (+ e), ZEE (+ e6). |
C | Terwijl in het noorden en het oosten de apocope van -e in het gerundium na te (te gevene, te doene...) reeds zeer frequent is, blijft dit verschijnsel in het zuidwesten een uitzondering. In Brabant en Vlaanderen zijn er slechts 10 scribenten die de -e van het gerundium weglaten, meestal echter slechts een enkele keer terwijl in de overige gevallen niet geapocopeerd wordt. Het zijn BRG III, V, XXIII, XXXI, MEC XVIII, XXIV, MID I, OBG V, ODA XXI en SIJ I. In de combinatie te + dubbele infinitief krijgt gewoonlijk de 2de inf. -e (te doen houdene), zodat door gebrek aan inzicht in deze constructie wel eens zulke uitzonderingen kunnen ontstaan. ODA XXI schrijft b.v. te doen ghebruuken en BRG III te bliuen staende ‘te blijven staan’. OBG V schakelt van een aanvankelijk te waren later naar te warne over. De apocope-gevallen bij MID I mogen misschien aan het Hollandse dictaat van zijn tekst worden toegeschreven.
In de moderne dialecten ontbreekt de apocope in het gerundium in Vlaanderen, op Goeree en in het oosten van de Gelderse Achterhoek. |
D | BRG V en XVII (te verstanen) |
E | Hol 1947, 245-246; Klankleer § 99; Stoett 1923, § 275 opm. 1; Vormleer § 53 en Aant. |
KAART 147: KWAM/KAMaant.
A | Preteritumvormen van komen. |
B | KGV (qu), KHB (qu), VAM (qu), VLA (qu), WVL (qu), ZEE (qu). |
C | De preteritumvorm cam(en) is voornamelijk in een strook langs de Vlaamse kust en ook te Middelburg aan te treffen. Een enkele keer wordt i.p.v. de gebruikelijke c ook k gespeld (BRG II). |
E | Schönfeld-v. Loey 1970, § 14 IV; Vormleer § 59. |
| |
| |
KAART 148: HENRIC/HEINRICaant.
A | Hendrik. |
B | KGV (ei), KHB (e), ZEE (e1/ei3). |
C | De etymologie van de naam Hendrik is niet onomstreden. Waarschijnlijk is de klinker in de le lettergreep uit ê (ai) ontstaan, maar er bestaat ook een hypothese, die het eerste lid uit hagan wil afleiden. Het kaartbeeld is vrij onoverzichtelijk en kan moeilijk met de gevallen met ê/ei (vgl. 4.1.7.2.1 en 4.1.13.1) maar evenmin met de woorden met de wisseling -eg-/ei (vgl. kaart 37) in verband gebracht worden.
In het noorden schijnt een lichte voorkeur voor Henric te bestaan, terwijl in het zuiden Heinric eerder de voorkeur heeft. Er bestaat dus een goede kans dat de voornaam van de dichter Veldeke Heinric is geweest, maar zekerheid daaromtrent zullen we wel nooit krijgenGa naar voetnoot70). |
D | DOE I (han-); DUF III, MEC XXXVI (heirijc); EPP I (heenrich uit oorspr. heinrich); KGH XXIV (hin-); ODA XIV (hain-). Epenthetische d komt nergens voor. |
E | V.d. Schaar 1975, 121; Schönfeld-v. Loey 1970, § 56 opm. 2. |
KAART 149: WEL/WALEaant.
A | Wel (bijw.). |
B | KGV (e), KHB (e), VAM (e), VLA (e), ZEE (e). |
C | De vorm met ā is Zuidbrabants en Zuidlimburgs. Wale wordt van een vorm met og. a, wel van een vorm met ablautende e afgeleid. |
E | Franck-v. Wijk 1912, 785. |
KAART 150: BACHTEN/HINTERaant.
A | Zie kaart 133. |
B | VAM (bachten). |
C | Als bijproduct van de achter/after-kaart kwam ook de verspreiding van het Vlaamse bachten en een vindplaats voor het oostelijke hinter in de vorm hender aan het licht. Buiten Vlaanderen verschijnt bachten alleen bij de hand MEC IV (een Vlaming?). |
D | AAR IV (bachte); EEK III (bacten), GEN XV (bacht); VOG I (bathten - schrijffout?). Al deze vormen werden als bachten geregistreerd. |
|
-
voetnoot67)
- De vermenging van onder- en nevenschikkend voegwoord kan een licht vervalsende invloed op de frequentieverhouding binnen het ochte-gebied uitoefenen maar is voor wat de omvang van dit gebied betreft irrelevant.
-
voetnoot68)
- We vinden minder in de schrijfcentra AAL, BIE, DOR, DUD, ELM, EEK, GBG, GEN, GRI, KGH, MAA, MEC, OWI, PUT, WAT en ZEE, terwijl in DOR, KGH en MEC sporadisch ook minre te lezen is.
-
voetnoot69)
- Hiermee vergelijkbaar is ook de oppervlaktemaat gemet, waarin we i- ook nog in de schrijfcentra BLA, DUD, EEK, ELM, HOT, KLO, MID (!), MOK, OBG, ODE, OED en ZEK vinden.
-
voetnoot70)
- Bijdragen tot de discussie rond de naam van Veldeke, zie Frings en Schieb 1952, 31 (Heinric), Schieb 1960, 5 (Henric), Goossens 1964, 283 (Heinric).
|