1. Hoofdstuk 1
Het materiaal
1.1. Begrenzing in ruimte en tijd
De keuze van het CG als bron brengt meteen een afbakening in de ruimte met zich mee. Het onderzoek beslaat het Nederlandse taalgebied, waarbij we ‘Nederlands’ met Goossens definieren als het ‘geheel van de Continentaalwestgermaanse taalvormen, die door de Nederlandse cultuurtaal overkoepeld worden ... van het ogenblik af en daar, waar zij in embryonale toestand voorkomt’Ga naar voetnoot1). Ook de periferie wordt bij het onderzoek betrokken: Deventer en Zutfen met Overijssels-Nederduitse teksten, Kleve, Heinsberg en Moers met Nederrijnse documenten en Harlingen met een Hollandse oorkonde uit het Friese gebied. Zoals in het CG blijven de 13de-eeuwse Keuls-Ripuarische teksten buiten beschouwingGa naar voetnoot2).
De keuze van het CG bepaalt mede ook de begrenzing in de tijd. Het onderzoek bestrijkt de periode van november 1236 tot december 1300, waarbij het zwaartepunt op de laatste twee decennia komt te liggen. Enkele niet gedateerde stukken die eventueel een paar jaar buiten deze tijdslimiet vallen (zoals de nrs. 1923 tot 1929 en 1933) hebben we in het onderzoek opgenomen omdat ze bijna allemaal tot de relatief kleine groep van documenten uit de Mittelschicht behoren.