Bijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands
(1984)–Amand Berteloot0.6. Stilistische verschillen binnen het materiaalHeinrichs21) heeft er als eerste op gewezen dat archiefmateriaal gelaagd is. Hij maakte een onderscheid tussen een Hoch-, een Mittel- en een Grundschicht. Herhaaldelijk werd erop attent gemaakt dat de documenten uit de Hochschicht voor taalgeografisch onderzoek minder geschikt zijn dan andere archivalia22), maar voor de diatopische studie van het 13de-eeuwse Middelnederlands zijn we op deze bronnen aangewezen omdat ze het leeuwendeel van het overgeleverde materiaal uitmaken. Tot de Hochschicht worden vooral de oorkonden gerekend, die Bresslau definieert als ‘afzonderbare teksten, tot stand gekomen en bekrachtigd onder inachtneming van zekere vormvereisten, betreffende aangelegenheden van juridische aard en bestemd om als bewijs daarvan te kunnen dienen dan wel om er bekendheid aan te geven’23). Het zijn dus getuigenverklaringen, contracten, schenkingen, scheidsrechterlijke uitspraken en - bij een wat ruimere interpretatie van de definitie - ook testamenten, keuren, statuten en brieven in engere zin24). De z.g. minuten, ontwerpen van oorkonden, kunnen eveneens tot deze groep gerekend worden. Anders van aard, maar taalkundig ook tot de Hochschicht behorend, zijn de inscripties. De Mittelschicht omvat teksten die dichter bij de spreektaal staan en een minder officieel karakter hebben. Het zijn meest z.g. akten, d.i. ‘Aufzeichnungen die aus dem unmittelbaren Geschäftsverkehr hervorgegangen sind, die aber nicht ... einen rechtlichen Vorgang bezeugen wollen’25). Binnen het CG komen ze voor in de vorm van inventarissen, registers, rekeningen, enz. Uit de z.g. Grundschicht, de taallaag die het best de spontane spreektaal weerspiegelt, zijn ons uit de 13de eeuw geen Nederlandse documenten overgeleverd. |