Doch toen sloeg ook Wendelin de oogen neder. Zou hij Flip-Flap-Floep in den steek laten? Had hij wel het recht een oordeel over een ander mensch te vellen? Hij zweeg. Terwijl hij echter zoo peinsde, gleed zijn hand nadenkend over den wonderbril dien hij nog altijd bij zich droeg. Toen ontspanden zich zijn trekken en hij antwoordde: ‘U moet uzelf overtuigen, prinses.’
Daarop leidde hij haar naar het venster waarachter Flip-Flap-Floep sliep, haalde den paars glanzenden bril te voorschijn en gaf hem Citronella in de hand.
‘Kijk door de glazen,’ sprak hij haar toe, ‘en u zult weten wat voor soort van mensch de prins uw aanbidder is.’
De prinses greep aarzelend den bril en hield hem voor haar oogen. Hoe groot was echter haar verbazing en schrik toen zij den slapenden Flip-Flap-Floep tot midden in het hart keek en tot de ontdekking kwam dat hij, die om haar hand dong, een duivel was, een slecht mensch zonder goedheid of naastenliefde.
Toen brak zij in bittere tranen uit en snikte: ‘O, ik ongelukkige... ik ongelukkige...! Waaraan heb ik het verdiend dat ik de vrouw van zulk een harteloos iemand moet worden?’
Wendelin bracht de weenende zacht en behoedzaam naar een marmeren bank die helder afstak in het maanlicht. ‘U behoeft den moed niet op te geven!’ zei hij goedig. ‘En wanneer ik u van dienst kan zijn...’
Zij schudde weenend haar hoofd. ‘Hoe wilt u mij helpen,’ snikte zij. ‘Ik heb tot nu toe iederen aanbidder die kwam afgewezen. En ik weet dan mijn vader, de koning, ontroostbaar zal zijn wanneer ik dezen ook weer mededeel dat hij kan gaan. Als zijn gehoorzame dochter moet ik eindelijk zijn hartewensch vervullen.’