oogen als vroeger, de groene en roode baard viel hem stug over de borst, juist als vroeger, en de wilde haardos kroonde zijn hoofd als weleer.
De burgers bemerkten wel de zonderlinge tegenstelling tusschen uiterlijk en kleeding van den vreemden gast, maar waagden 't echter niet daar ernstiger over door te denken.
De stadsbestuurderen daarentegen, wier taak het was tot welzijn van de stad de zaken helder te zien, zeiden, terwijl zij hun vinger nadenkend tegen den neus hielden: ‘Deze prins moet uit de allerverste landen stammen. Van waar heeft hij anders bij de sierlijkste kleeding een groenen en rooden baard, een haardos en een paar oogen die als vleermuizen heen en weer schieten?’
De burgemeester bedacht zich dan ook niet den prinselijken onbekende den welkomstdronk der stad in een gouden beker aan te bieden.
Flip-Flap-Floep greep begeerig naar den geurigen wijn, dronk den beker tot op den bodem uit en beval zijn jongen begeleider Wendelin den gouden beker op te bergen.
De stadsvaderen trokken lange gezichten toen zij den kostbaren raadsbeker in den zak van den prinselijken reismaarschalk zagen verdwijnen.
Flip-Flap-Floep stak de tanden vooruit en riep scherp: ‘De beker waaruit ik gedronken heb, mag door geen enkelen gemeenen mond ontwijd worden.’
En daarbij bleef het, zonder tegenspraak.
Nu verlangde Flip-Flap-Floep een bed om van de vermoeiende reis uit te rusten.
De burgemeestersvrouw maakte uit het kostbaarste linnen een