kunststukken te toonen. Hij slenterde op zijn gemak over het plein langs de kramen en keek naar de kunsten van de anderen.
‘Misschien is hij uit verre landen gekomen,’ zei de dikke waard en veegde zich het zweet van zijn hoofd. ‘Men zou het wel denken, gezien zijn bonte lappenkleed.’
Maar daar bleef Flip-Flap-Floep aan de trap van het raadhuis staan en riep: ‘Wat is dat nou? Wat is dat?... Het is me ook wat! - Koorddansers, vuurvreters, duikelaars...!? Och, jullie met je kunstjes, ziet hier wat ik kan...!’
Daarop haalde Flip-Flap-Floep de leeren, nietige broek van den schrijnwerker van onder zijn arm vandaan, zette haar voor zich op de straatsteenen, maakte den bovensten knoop los en liet haar voor aller oogen dansen. Wat waren de boeren, burgers en buitenlui, de vrouwen en kinderen verbaasd over de kunstvaardigheid van de dansende broek. Van alle kanten kwamen ze aangeloopen en stelden zich in een kring om Flip-Flap-Floep en de tooverbroek.
Niemand had nog zin om naar de kunsten van de koorddansers, goochelaars, clowns en kwakzalvers te kijken. Maar hier stonden ze lachend en overgelukkig, geheel verdiept, te kijken naar de broek die als een echt, levend wezen waardig en potsierlijk tegelijk over de bestrating wiegelde.
‘Brrrr!’ zei Flip-Flap-Floep, greep naar de broek en knoopte den bovensten knoop weer toe.
Daar hield de broek op te dansen, helde over en viel zijn heer en meester stijf in de armen.
Flip-Flap-Floep keek de toeschouwers met brutale musschenoogen aan, hield zijn hand op en ging rond in den kring om de geldstukken van de gulle gevers te ontvangen.