Maar Flip-Flap-Floep liet zijn eene spiraalveeren been trillen, opende verschrikkelijk wijd zijn oogen en antwoordde:
‘Wat is dat? Wat denk je wel? Raak me niet aan met je schaar... Die houdt me daar voor een van zijn onbehouwen boeren, die zich laten opknappen omdat de kermis in aantocht is! Mijn naam is Flip-Flap-Floep. Ik ben een meester in het haarknippen en scheren en reis door vele landen en steden. Omdat het me hier echter bevalt, verzoek ik u mij hier als barbiersbediende aan te stellen.’
De patroon keek ontsteld. - Eigenlijk was hij bang voor dezen kwant, die met veerende beenen in de deuropening stond, de oogen wijd opende en deed alsof hij den meester wilde opeten, inplaats van om onderdak en voeding te verzoeken.
‘Och kom,’ stamelde de patroon, niet wetend wat te antwoorden.
Maar Flip-Flap-Floep kwam vervaarlijk dicht naar hem toe, stak zijn tanden vooruit en zeide:
‘Jij vertrouwt mij dan zeker niets toe, hè? Bij alle scharen, scheermessen en zeepsop! Koningen en keizers heb ik geschoren. En jij in je beschimmeld boerennest...’
Onderwijl ging de deur open en de burgemeester in hoogsteigen persoon trad binnen. Dat is te zeggen: eerst kwam zijn buik, rond als een wijnvat, vervolgens de neus, gloeiend als een vuurtoren, en tenslotte het overige minder belangrijke: beenen, armen, hoofd en rug.
‘Scheren,’ snauwde de burgemeester en viel reeds, gelijk een overrijpe appel van den boom, in den stoel voor den spiegel. ‘Vlug, vlug, vlug,’ snauwde de burgemeester weer en zijn