Dat kaetspel ghemoralizeert
(1915)–Jan van den Berghe– Auteursrecht onbekend
[pagina XCVIII]
| |||||||||||||||||
VIII. De handschriften en incunabelen.Van ‘Dat Kaetspel’ kennen we twee handschriften, die beide op de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen berustenGa naar voetnoot1); bovendien het boven, in Hfdst. VII, besproken Keulsche omschrift te Keulen, benevens vier incunabelen en een postincunabel. I. Handschrift op papier (Hs. K.), in houten band met bruin leder overtrokken, gedateerd 1481, gemerkt ‘Gl. Kgl. Samling no. 383’. De bladzijde meet 27.5 × 20 c.M. Op de keerzijde van wat vroeger tot schutblad diende, vindt men de woorden: ‘Amor, odium, timor et proprium commodum sepe pervertunt judicium’, daaronder: ‘1563 Franchoys du bourg’ en weer wat lager: ‘Lambert van der burch’, welk laatste woord nog eenmaal na de tafel wordt aangetroffen. Het handschrift bevat: den tekst van het ScaecspelGa naar voetnoot2), in gewoon vijftiende-eeuwsch schrift, met de tafel en eenige miniaturen 100 folia beslaand en eindigend met de woorden ‘Int jaer ons heren duyst vier hondert ende een ende LXXX den XXIIIJn in September ghescreven ende vulcômen bij mij Victoor hugen in de stede van brugghe’; drie onbeschreven folia; Dat Kaetspel, 57 folia beslaand, recto en verso op twee kolommen (de spiegel 21.2 × 16.3 c.M.; de kolombreedte 7.5 c.M.), elk van 35 regels. Het Kaetspel is geschreven met groote Gothische letter uit de tweede helft der 15e eeuw in duidelijk leesbaar schrift, voorzien van talrijke grootere en kleinere hoofdletters. De zwarte hoofdletters in den tekst zijn rood doorstreept, de rubrieken (Lat. citaten en beginletters) meerendeels kunstig versierd. Roode en zwarte kantteekeningen komen vrij veelvuldig voor. Als leesteeken wordt het streepje, meestal verticaal, soms ook schuin geschreven, gebruikt. De getallen worden steeds door Romeinsche cijfers aangeduid. De verkortingen zijn de in de Middeleeuwen algemeen gebruikelijke. De tafel ontbreekt, doch daartoe waren waarschijnlijk de drie onbeschreven folia | |||||||||||||||||
[pagina XCIX]
| |||||||||||||||||
bestemd, welke den tekst voorafgaan. Folium 49 is onbeschreven gebleven; het verhaal wordt daar plotseling onderbroken en er is een lacune van het slot van hoofdstuk 41 tot in het begin van hoofdstuk 43. Het handschrift eindigt met de woorden: ‘Ende bidde hu harde lieve ende speciale heere/ dat ghij desen arbeyt in dancke wilt nemen’ en mist de sub- en superscriptie die in Hs. K voorkomen. In het papier van dit handschrift komen de volgende watermerken voor:
Omtrent de lotgevallen van dit, blijkens letter en watermerk, vijftiende-eeuwsch handschrift weten we alleen, dat het in 1783 voor de Deensche Koninklijke Bibliotheek aangekocht werd op de veiling Bernhard Möllmann († 1778), in leven bibliotheek-directeur te Kopenhagen. II. Handschrift op papier (Hs. T.), in houten band met bruin leder overtrokken, niet gedateerd, gemerkt ‘Thottske Samling No. 312’. De band meet 29.5 × 21 c.M. Vooraan vindt men drie perkamenten en zes papieren schutbladen. Op het laatste schutblad leest men, in waarschijnlijk achttiende-eeuwsch schrift, met zwarten inkt geschreven: ‘Seedekundige beschrijvinge van het Schaakspel en het Kaatsspel’; op het onbeschreven blad voor het Kaetsspel met dezelfde hand: ‘Sedekundige beschrijvinge van het Kaatsspel’Ga naar voetnoot4). | |||||||||||||||||
[pagina C]
| |||||||||||||||||
Het handschrift bevat: den Nederlandschen tekst van het ScaecspelGa naar voetnoot1), den Nederlandschen tekst van het Kaetspel en den Latijnschen tekst van het ScaecspelGa naar voetnoot1), welke alle drie met verschillende hand geschreven zijn. Het Kaetspel beslaat hier 48 folia, recto en verso in doorloopende regels (de spiegel 19.2 × 12.2 c.M.; de kolombreedte 10.5 c.M.), gemiddeld 36 regels per bladzijde. Het schrift is in de gewone hand van de tweede helft der vijftiende eeuw. De titels der hoofdstukken zijn in grootere letter, met het eerste letterteeken alleen rood; alle hoofdstukken en paragrafen en ook vele zinnen beginnen met een roode of roodgestreepte letter. Ook hier worden, evenals in het vorige handschrift, de getallen door Romeinsche cijfers voorgesteld, terwijl het verticale streepje het algemeene leesteeken is. Het handschrift eindigt met denzelfden zin als het vorige hs. waaraan dan echter hier de woorden: ‘ende ist dat u gelieven eenighe saken tot mij die ic vermach daertoe weet mij altoos bereyt/ dat weet God die u bewaren moet in siele ende in live’, waaraan met anderen inkt en andere hand een sub- en superscriptie, en iets lager Deo laus en een onduidelijk monogramachtig figuurtje zijn toegevoegd. In het papier van dit handschrift komen de volgende watermerken voor:
| |||||||||||||||||
[pagina CI]
| |||||||||||||||||
Naar de watermerken moeten we dit Hs. dus omstreeks de helft der 15e eeuw stellen. In de 18e eeuw was dit handschrift in het bezit van den bekenden Deenschen geleerde Otto Thott (1703-1785), die zijn reusachtigen boekenschat aan de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen vermaakte. III. Handschrift op papier, in houten band met bruin leder, welks benedenhelft geschonden is. De band, voorzien van twee koperen sloten (waaraan een knip ontbreekt), is versierd met ± 15 figuren, koppen van heiligen en dieren voorstellend, en in vier evenwijdige ruiten gevat; hij meet 14.5 × 20.8 c.M. Het handschrift berust op de Gemeente-Bibliotheek te Keulen (G.B. 87)Ga naar voetnoot1). Het bestaat uit 93 bladen, 14.3 × 20.6 c.M., waarvan de laatste onbeschreven, elk blad met 34 à 35 doorloopende regels. Het eerste blad reeds groezelig door inktafdrukken, is bovendien deerlijk gehavend, vooral aan het benedengedeelte. Na eenige onleesbare teekens boven aan deze bladzijde volgt de titel: ‘Eyn suverlich boich van bedudynge des kaetschens. Ind yt zobehoirt den Cruutzbroederen bynnen Coelnen’. Daaronder in dik-zwarten inkt een onleesbare dateering, bestaande uit: een ligatuur, welke misschien ‘anno’ beteekent, een kapitale M, twee vertikale streepjes, elk met een horizontaal boogje gedekt en aan den voet ter linker- en rechterzijde van een diagonaal-treepje voorzien, een driehoek, die het meest op een V gelijkt en drie verticale streepjes, waarvan de laatste iets langer is dan de beide andere en waaraan twee parallelle links naar beneden loopende strepen verbonden zijn. Iets lager: Este liber pertinet fratribus sanctae crucis in Colonia; daaronder: Stultorum manus en weer wat lager met andere hand: ‘moralis explicatio Lusus pilae palmaria in qua moraliter praescribitur omnibus ministris qualiter illa administranda et lites cs ventilandae sint’. Op dit schutblad en een onbeschreven blad volgt er een, waarop met rooden inkt: ‘Eyn suverlich boich van bedudynge des kaetschens. Dit is die rede ind wurumb gemacht is dat ghyne dat hie na volget ind is dat yerste deil van den vieren’. - De eerstvolgende vier folia bevatten de inhoudsopgave. Het hs. is met zwarten inkt in een vrij duidelijke letter geschreven; de hoofdstukken, alsmede zeer dikwijls ook de zegswijzen en de eigennamen, zijn rood onderstreept; de hoofdletters zijn rood of rood doorstreept; de doorhalingen zijn steeds met rooden inkt. De afkortingen zijn de in de Middeleeuwen algemeen gebruikelijke. - | |||||||||||||||||
[pagina CII]
| |||||||||||||||||
Op blz. 78 eindigt het afschrift van het Kaetspel met de sub- en superscriptie, welke hier als volgt luiden: Der dirde/ der yrste/ der ander vocailGa naar voetnoot1)
end daran eyn r gedain
nemt verkeert van dem dale
so moicht ir des mechers naem untfain.
en: In eynen ritter eirsam ind wijss
Royal gesel goit fijn Galois
van wes name ich uch doin bewijss
als der vernoemde greve van Bulloiss
van uit synre oornoem geit eirsam voyss
Tusschen tzwerensGa naar voetnoot2) ke eyn r gestelt
van wunschenGa naar voetnoot3) is he eyn Gantois
Der name is ghesacht der zonaem ghespelt.
Bij sub- en superscriptie zijn de oplossingen van den afschrijver er door dezen bijgezet: naast de superscriptie: ‘ħ Rolof van wtkerke’; naast de subscriptie vinden we: ‘Jaer van dem ƀḡe’ (Jaer voor Ian ten gevolge van den hier corrupten eersten regel). De bladz. 78-93 bevatten eenige opmerkingen over woicher, gelden, verkouffen e.d., die wel van den afschrijver zelf afkomstig zullen zijn. Het watermerk is de reeds meer vermelde en zeer algemeen voorkomende ossekop, waarbij de horens echter veel korter zijn dan in het papier van Hs. T.Ga naar voetnoot4); zie watermerken Hs. T, 3o.
Behalve deze drie hss. zijn vier exemplaren van incunabelen en één van een postincunabelGa naar voetnoot5) bewaard gebleven. De eerste uitgave verscheen (in folio) in 1477 te Leuven bij Jan uut Westfalen; de tweede, in quarto, in 1498 te Delft bij Hendrik Eckert van HomberchGa naar voetnoot6). Van de eerste, Leuvensche uitgave vermeldt Campbell twee exemplaren: het eene in de bibliotheek van | |||||||||||||||||
[pagina CIII]
| |||||||||||||||||
Lord Spencer te Dublin; het andere in de Bibliothèque Nationale te Parijs, hetwelk vroeger aan de familie D'Arconnati te Brussel toebehoorde. Van de tweede, Delftsche uitgave noemt Campbell alleen het exemplaar, dat vroeger in het bezit was van prof. Serrure en nu toebehoort aan den Hertog van Arenberg te Brussel; doch ook het British Museum te Londen bezit er een exemplaar van (Algemeene Catalogus, no. c. 31, f.g.). Alleen van het Parijsche exemplaar der Leuvensche uitgaveGa naar voetnoot1) kan ik hier een beschrijving geven. Een sierlijk boekdeeltje, in bruinlederen, goed onderhouden band; op den rug in rood ‘Kaetspel Lovanii 1477’. De bladzijde meet 27 × 13.5 c.M. Op het schutblad, dat er nieuwer uitziet dan het overige, lezen we de volgende rederijkersrijmen: Om recreacie/ tzins verlichtinghe
wert menich vremt motiif/ ghelesen
moralisacie/ proze/ oft dichtinghe
Daer zalicheyt/ uut comt/ gheresen.
Ende in desen/ boeck wert bewesen
wat den rechters behoort/ oft niet
Figuererende/ trecht/ ghepresen
comen/ een kaetspel spelen ziet
Tuyghende/ menich scoon bediet
In .xlix. capittelen/ reene
Gheexempleert/ alzoot God/ hem ziet
Diet maecte om elcs profiit ghemeene
Tconcept van dien/ sterct duecht/ allene
want van viii sticken/ es den bal
Bij welken stickens/ groot ende cleene
Viii deelen/ int recht/ vinden sal
Want iusticie/ puereret al
So/ den bal tspel den winners winnen doet
Duerzoect/ de poenten/ groot ende smal
Tes dwerck/ daermen duecht/ bij beminnen/ moet
Leest voirt notabele/ wijse/ zinnen vroet.
Het lettertype is uiterst duidelijk. Alle kapitalen zijn rood doorstreept. Achter op het schutblad vinden we: ‘Dit es van den kaetspele/ ghemaect op eenen gheesteliken sin/ ghefigueree[r]t ende toegevoecht den rechte ende den rechters met vele doechden die den | |||||||||||||||||
[pagina CIV]
| |||||||||||||||||
rechters ende eenen yegheliken mensche toebehoorende siin/ met vele notabelen exemplen ende leeringhen daertoe dienende ende dit boec heeft int gheheele xlix capittelen.’ Hierop volgt een inhoudsopgave in twee kolommen, welke ruim twee bladzijden beslaat. Dan recto, op de 4e blz.: Het Kaetspel zelf, aldus aanvangend: ‘Dit es dat ierste capitel van desen boeke van den kaetspele/ daer in staet tmotiif ende die waeromme dat dit boec ghemaect es’ (rood onderstreept), en eindigend: ‘.... in danke wilt nemen/ ende eest soe dat u ghelievet eenighe saken die ic vermach daertoe weet mij/ altoes bereet dat kenne God die u bewaren in ziele ende/ in live. - Ghescreven te Brugghe op den xxiii dach in December/ int Jaer ons heeren als men screef mcccc. end xxxi. Hierop volgt Die superscripcie: Aen eenen ridder eersam end wiis
Royael gheselle goet fiin SaloysGa naar voetnoot1)
Van wiens name ic u doe bewiis
Als die vroomste grave van Bulloys
Want uut siinder oorname gaet eersaem voys
Tusschen tweewerf ke een r ghestelt
Van woensten soe es hii een Santoys
Die name es ghezeit toename ghespelt.
en de subscripcie: De derde dierste dese twee vocalen
Ende daer toe een n ghedaen
Nemet tverkeerde van den dale
Soe moechdi tsmakers name ontfaen.
Op de laatste bladzijde volgt ten slotte afzonderlijk ‘Een ander conclusie’: Ongheblameert/ ieesten/ historien
Soe es dit boeck/ nuttich voiral
Tes een verlichten/ der memorien
Wel zii den rechtere diet volghen sal
Dauctoriteyten/ groot ende smal
Elc capittel figuerlic wesen
Gheexempleert/ der duecht/ ghetal
Elc poent/ bij gheliiken/ ghepresen
| |||||||||||||||||
[pagina CV]
| |||||||||||||||||
Edel zinnen/ wilt hier in/ lezen
Want men hier groote duecht/ in vint
Tliet maken een ridder/ om druc ghenesen
Die hier voirtiits [was] wonende te Ghint
Binnen Lovene eest nieu gheprint
Int jaer xiiii.c. en lxxvii. mede
Bij meester Janne uut Westfalen vrinden ghemint
Xpristus gheven elken ziinen vrede
Diet leest/ oft hoort/ in elke/ stede.
Hieronder een ruw geteekende manskop, profiel, in medaillonvorm. In het papier komen de volgende watermerken voor:
| |||||||||||||||||
De postincunabel.Dit is dat boec van den Caetspele ghemoraeliseert inder iusticien ofte rechten. Aan het einde: Geprint Tantwerpen, op de Camerpoortbrugge. In den schilt van Artoys: Bi mi Jacob van Leesvelt, int jaer ons Heeren MCCCCC en XXIX. Op een der laatste bladzijden staat ook hier de dateering: Gescreven te Brugge op den XXIII dach in december int jaer ons Heeren, als men screef MCCCC en XXXI. De subscriptie is gelijk aan die van Hs. T. doch de superscriptie is geheel verknoeidGa naar voetnoot3). Deze postincunabel van 1529 was in de bibliotheek van prof. Serrure. Eindelijk vermeld ik nog de volgende, mij door Mr. Leon. Willems opgegeven titels: ‘Een Tractaet van den caetspel. Gheprint tot Loven in de Borchstrate inden Lupeert, bij Anthonis Maria Bergaigne, gesworen boecprinter. Int jaer MDLI.’ De Gentsche Bibliotheek bezit van deze uitgave een exemplaarGa naar voetnoot4). Ten slotte noemt de catalogus van het ‘couvent des Riches Claires’ te Gent den titel van een schenking, door ‘la soeur Vyts’ aan het klooster gedaan: ‘Tgeestelic Caetspel’Ga naar voetnoot5). |
|