| |
| |
| |
Rob Resoort
Verhaalschatten in de ‘Geschienisse van Romen’
DE VRAAG OF LITERATUUR UIT HET VERLEDEN BIJ ONS NOG IETS TEWEEG KAN BRENGEN, DREIGT BIJ VOORBAAT OMVANGRIJKE werken buiten spel te zetten. Die laten wij veelvuldig links liggen. Dat heeft niet aan onze negentiende-eeuwse voorvaderen gelegen. Die streefden ernaar om zoveel mogelijk van ons nationale erfgoed te editeren, maar dat heeft er niet automatisch toe geleid dat men al die werken ook op enige schaal is gaan lezen. De recente publicatie van Maerlants wereld van Frits van Oostrom heeft menig recensent de bekentenis ontlokt zélf Maerlants imposante opus nooit geheel gelezen te hebben. Een werk als de Spieghel historiael mag uiterst boeiend zijn als je wilt weten hoe de middeleeuwse wereld in elkaar zat, bijna niemand leest het achter elkaar voor zijn plezier.
Of het nu alleen aan de omvang ligt of ook aan de inhoud (de Spieghel historiael is vooral geschiedkundig van aard) laat ik verder in het midden, maar zeker is wel dat kortere werken over het algemeen beter gelezen - en dus ook bestudeerd - zijn dan omvangrijke teksten. Toch biedt een aantal van die werken beslist leesplezier, ook nu nog. Ik noem er een paar: exempelbundels met vaak aangrijpende verhalen als de Legenda aurea en Der sielen troest, en avontuurlijke prozaromans als Buevijne van Austoen, Melusine en, in tegenstelling tot de zojuist genoemde al wel bestudeerd en uitgegeven, Margrieta van Limborch.
Ik wil graag een lans breken voor de verhalen uit de Nederlandse vertaling van de Gesta Romanorum. Ook dit werk is behoorlijk aan de maat. De oudste Nederlandse druk in-folio telt 29 katernen van acht en één katern van tien bladen, gedrukt in twee kolommen. In een door mij vervaardigde transcriptie komt dit neer op ruim 1.530.000 bytes.
| |
| |
Deze in oorsprong Latijnse exempla-verzameling heeft vanaf de veertiende eeuw een grote bekendheid en verspreiding gekend. Volgens Weiske moet er al in 1284 een rudimentaire oervorm van de Gesta Romanorum hebben bestaan, waarin het exempel werd gevolgd door een allegorische uitleg, meestal aangeduid als moralisatio of reductio. In de loop der tijd werden andere verhalen in het corpus opgenomen, afkomstig uit diverse bronnen. Alle worden gepresenteerd als ontleend aan de Romeinse historie.
Het werk is in onze landen - en evenmin in het Romaanse taalgebied - merkwaardig genoeg niet in handschriftelijke vorm verspreid geweest. Des te opvallender is het succes dat de bundel vanaf het einde van de vijftiende eeuw ten deel valt. De eerste druk verschijnt in 1481, op de laatste dag van april, in Gouda bij Gheraert Leeu. Op 18 september 1483 komt er in Delft al een tweede editie uit, waarschijnlijk bij J. van der Meer jr., en nog geen jaar later bezorgt Peter van Os in Zwolle de derde editie, op ‘O.L.H. Hemelvaertavond’ in 1484. Dan lijkt de markt voorzien, althans tijdelijk, want op 17 maart 1512 verschijnt bij Henrick Eckert van Homberch in Antwerpen de laatst bekende uitgave.
Over dit werk is verrassend weinig geschreven. Aan de bundel als geheel heeft alleen Fred de Bree een degelijke bespreking gewijd, terwijl ook op het in Gouda gehouden symposium over de drukker-uitgever Gheraert Leeu het werk en passant is genoemd. Wel werd al in 1880 een van de in de Gesta Romanorum opgenomen verhalen, dat over Apollonius van Tyro, uitgegeven door G. Penon, zij het naar de in 1493 te Delft gedrukte afzonderlijke uitgave. Zijn motivatie om juist dit werk opnieuw uit te geven, is beknopt en algemeen: vanwege ‘de zeldzaamheid van het werkje én om de belangrijkheid (vooral uit het oogpunt der algemeene bekendheid) der Historie van Apollonius in bijna geheel Europa’. Over de thematiek, de wijze van verhalen of andere esthetische overwegingen rept Penon nauwelijks. Slechts aan het einde van zijn lange inleiding zegt hij: ‘Moge de lezing van het Volksboek duidelijk maken waarom deze historie wegens haren inhoud, in zoo verschillende tijden voor zo velen een aangename lectuur konde zijn!’ Over de afwezige moralisatie van het verhaal in de Gesta gaat hij evenmin in. Toch is dit verhaal, het 153e, het enige uit de hele bundel zónder zo'n moralisatie. En dat leest een stuk prettiger, want ik moet eerlijk zeggen, veel verhalen vind ik zeer de moeite waard, maar de moralisaties die aan ieder verhaal worden verbonden zijn dodelijk saai. De lessen komen toch wel heel vaak op hetzelfde neer. Maar ja, die waren dan ook bedoeld als stukjes preek of als bouwstenen daarvoor, en dus is het ook niet vreemd dat veelvuldig op hetzelfde wordt gehamerd. Bovendien zullen de verhalen annex moralisaties in de praktijk niet achter elkaar aan de orde zijn gesteld.
Het oordeel van Penon over Apollonius is van toepassing op de
| |
| |
meeste verhalen: het is aangename lectuur. Daarmee kom ik op het thema van deze bundel: lees je oude teksten wel eens voor je genoegen, doen ze je nu nog wat? Van ontroering is bij mij zelden sprake bij Middelnederlandse teksten, maar plezier beleef ik wel degelijk aan een aantal verhalen uit deze Gesta, gewoon - een gênant eenvoudig antwoord - omdat ik ze leuk en soms spits vind, en vaak geestig worden verwoord. Vele weten mij beslist een glimlach te ontlokken; zo vele, dat het mij moeilijk viel een keuze uit de 181 verhalen te maken. Een paar zekere kandidaten zijn voor deze bundel te lang, zoals nr. 59 over de hoogmoedige Jovinianus, die, zichzelf Gods gelijke op aarde achtend, nadat hij van zijn kleren is beroofd tijdens een bad, door al zijn onderdanen, van hoog tot laag, de deur wordt gewezen: zij herkennen hem niet als hun koning. Of nr. 81 over Gregorius, geboren uit een relatie tussen broer en zuster, die na jaren, onwetend, zijn eigen moeder huwt, en daarna, uit vrijwillige penitentie zeventien jaar op een steenrots in zee zit, om uiteindelijk tot paus te worden uitverkoren. Ook nr. 110, over Placidus, de heiden die christen werd en als nieuwe naam Eustachius kreeg, moest afvallen. Ook dit fraaie verhaal over beproevingen welke die van Job overtreffen, is te lang. Alle drie waren in de Middeleeuwen overigens eveneens te vinden in de beroemde, en nog meer verspreide Legenda aurea.
Uit een andere vermaarde bron, de aan oosterse verhalen schatplichtige Disciplina Clericalis van de in 1106 tot het Christendom bekeerde jood Petrus Alphonsus, komen de verhalen nr. 28, 73 en 103. Het eerste gaat over de spontane en overweldigende liefde die een jongeman opvat voor een vrouw wier echtgenoot gedurende lange tijd afwezig is. En dat terwijl hij haar slechts eenmaal kort zag. Omdat zij zijn - schriftelijke - avances resoluut afwijst, valt de verliefde jongeling aan grote droefheid ten prooi. Een oude vrouw die vraagt naar de oorzaak van zijn verdriet, weet raad en belooft hem te helpen. Zij gaat bij de vrouw op bezoek met haar hondje, dat zij na enige dagen uithongering met mosterd besmeerd brood te eten heeft gegeven. Als haar gastvrouw vraagt waarom het beestje zoveel tranen plengt, zegt de oude vrouw dat het eigenlijk haar dochter is, die als straf voor haar permanente weigering om haar wederliefde te geven, in een hondje is veranderd. Als zij dit hoort besluit de vrouw uiteraard haar ontoegeeflijke houding tegenover de jongeman te laten varen. Nr. 73 handelt over een groepje mannen dat zich te goed doet aan drank en eten in een herberg, maar daarna de rekening niet kan voldoen. Omdat de koning een keur had uitgegeven dat alle blinden op een toelage konden rekenen, besluiten zij dat een van hen zich de ogen zal laten uitsteken. Wanneer deze zich echter aan het hof meldt, wordt hij herkend door iemand die de avond daarvoor óók in de herberg had vertoefd. En omdat die man zeker weet dat de ander toen nog prima kon zien, gaat het
| |
| |
feest dus niet door. Nr. 103 ten slotte verhaalt over drie wijsheden die een koning koopt, en die hem tot driemaal toe het leven blijken te redden.
En zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. De Gesta - en hetzelfde geldt dus ook andere en oudere verzamelingen uit de Middeleeuwen - loopt over van verhalen met een goed plot en een geestige wijze van vertellen. Daar houd ik wel van als eenvoudige Noord-Hollander. Of dat ook geldt voor Eddy Grootes weet ik niet. Hij is zeker veel geleerder geworden in zijn arbeidzame leven dan ik, maar ook zijn wieg stond ooit in Noord-Holland. In tegenstelling tot vergelijkbare korte verhalen als de Middelnederlandse boerden en de golf van op Boccaccio en de Cent nouvelles nouvelles geïnspireerde laatmiddeleeuwse novellen, zijn de verhalen uit de Gesta een stuk kieser. En ook dat betreur ik geenszins. Er zo af en toe een tussendoor is wel aardig (met De visser van Parijs weet ik eerstejaars studenten altijd wel te vermaken), maar je moet er geen vier achter elkaar lezen. Juist de afwisseling van thematiek maakt de Gesta zo aangenaam dat je er best een tiental achtereen van kunt consumeren. Alleen, ja, die moralisaties dus; die dan maar overslaan nadat je er al twee hebt gelezen.
Om een beter idee te geven van deze verhalen heb ik uiteindelijk gekozen voor het volgende, dat eveneens bekend is uit andere bronnen, waaronder de bundel van Petrus Alphonsus. In de Gesta is het kapittel 106, met het opschrift:
| |
¶ Van datmen waken moet theghen dat bedroch ende stricken des duvels op dat hi ons niet en verscalke ofte bedriecht.
Het waren in voerleden tiden drye ghesellen die pellegrymaets toghen. Soe gheboerde dat si quamen daer si gheen spyse ende niet te eten en conden ghecrigen dan een broot. Si waren alle drye hongherich ende seiden tot malcander: Ist dat dit broot in dryen wort ghedeylt. so en soudet gheen van ons allen ghenoech sijn om sat te worden. Daer om laet ons ripen ende voersienliken goeden raet hebben. hoe ende wat wi mit desen brode sullen doen. Die een sprac ende seide sinen sin daer op aldus: Laet ons hier inden wech legghen slapen. elc heb enen droom so wie dat meeste wonder in sijn slaep dromen ende sien sal die sel dat broot alleen ende gheheel hebben. Die ander twee antwoerden. ende seiden: dat is goeden raet wi sijn daer mede te vreden ende si begonnen te slapen. Die een die den raet ghegheven hadde stont heymelick op die wijl dat die ander twee sliepen ende at dat broot alleen ende gheheel op. noch en liet sijn gesellen niet daer of. Doe hi dat broot al op had ghegheten. so wrecte hi sijn ghesellen segghende: Staet haestelic op het is tijt dat een yghelick sinen drome vertelle. Die een vanden tween ghesellen seide: Mijn alre liefste Ic heb so wonderliken droom ghesien dat is een gouwen ladder uten hemel neder quam daer met dat die en- | |
| |
ghelen op ende neder clommen. ende si namen mijn ziel uten lichaem ende brochten die inden hemel. als ic daer quam soe sach ic die heylighe dryevoudicheyt God den vader God den sone ende God den heylighen gheest. ick was alsoe blide ende hadde soe grote vroecht in mijn ziel dat nye oghen des gelijc ghesien en hebben noch oec gheen oren ghehoert noch gheen harte of gedachte en can dat begripen wat dat God sijn dienaers sijn liefhebbers aldaer bereyt heeft. ende ick in minen droom aldaer vernomen ghesien ende gehoert hebbe. Ic hope dar om dattet broot mi van rechts weghen toe behoren sal. want men mach gheen meerre of beter droom hebben. ende dat is mynen droom. Die ander ghesel seide: Ick heb een zeer
wonderliken droom ghesien. hoe dat die duvelen mit yseren instrumenten ende gloeyende vorken mijn ziel uut mijn lichaem toghen ende ter hellen sleepten ende aldaer my zeer ontsprekeliken qualiken handelden ende quelden ende pynichden. ende seiden: Also lange als God sal sijn inden hemel dat is ewich alsoe langhe suldie hier inder helscher pinen bliven. Die derde gesel die insetter des wetspels seyde: Mijn lieve gesellen hoert nu doch minen wonderlijcken droem. Mi droemde ende dochte dat tot mi een enghel quam ende seyde: O mijn alre liefste wildi sien waer u ghesellen sijn? Ick antwoerde: Iae ick heer want wi hebben een broot met malcander te deylen. ende ic sorch dat si met dat broot wech ghelopen sijn. Die enghel seyde: Dat en is also niet mer dat broot is hier bi ons. ende volghet ghi my. Ic volchde. hi leyde mi an die poort des hemels. ende geboot my dat ic alleen niet meer dan mijn hooft daer in steken soude. Ick dede alsoe hi mi hyetede. ende ic sach u daer in. ende mi dochte dat ghi hooch inden hemel op ghetoghen waert ende saet in enen gouwen throen een conincx setel. ende voer u stont veel spijs ende vele wijnen. Ende die enghel seyde tot my: Siet u ghesel is overvloedich in allen vroechden van spijse van dranc van hartkens ghenoocht. ende hier so sal hi ewelijcken bliven. want soe wye hier eens in coemt die en mach nymmermeer weder van hier scheyden. Nu coemt met my sprack die enghel ende ic sal u tonen waer u ander gheselle is. Als ic hem nae ghevolcht was soe leyde hi mi totter helscher poerten. ende daer sach ic u. sprack hij tot sijn anderde ghesel alsoe ghi gheseyt hebt in onsprekelijcke swaer pijnen. ende al wast datmen u broot ende wijn overvloedich andiende ende gaf ghi en wout niet eten noch drincken. Doe vraechde ick u. wattet bediede dat ghi niet eten of drincken en woudet. indyen dat ick wel wist dat wy te samen groten hongher ende dorste hadden gheleden. Ghi antwoerde my dattet al helsch broot was van venijnde slanghen. padden. arderen ende
serpenten ghemaect ende ghebacken was met helsch vuer. ende die wijn was van pec. swavel. ende helsche barnende olie gemenct. Ic seyde: och mijn
| |
| |
alre liefste gheselle. mi is zeer leet dat ghi in dit verdriet sijt. Ghi antwoerde mi: Alsoe langhe als God inden hemel is soe langhe sal ick hier bliven. want ic dat verdient heb. Daer om soe staet ghi op ende eet dat broot alleen. want mijn ghesel noch ic en sellen niet weder bi u comen. Doe ic dat hoerde sach ende verstont soe wert ick ontwaec ende stont op ende at dat broot alsoe ghi my gheheten hadt.
Bi desen drie gesellen mijn alre liefste suldi verstaen drye manieren of gheslachten van menschen. Bi den eersten ghesel den heyden sarracenen ioden ende onghelovighen. Bi den anderden suldi verstaen den machtighen. ende die rijcke van deser werelt. Biden derden ghesel suldi mercken ende verstaen die perfecte mannen als religiosen ende ander menschen daer die vrese goods in is. Bi dat ronde broot suldi verstaen dat ronde rijc der hemelen wert ghedeylt dryerehande gheslachten der menschen elck nae haer verdienten. den enen meer. den anderen min elc nae sijn verdienst. Dye eerste als die sarracenen heyden ende ioden die slapen in hoor sonden. ende gheloven of meynen den hemel te hebben. Die sarracenen overmits die beloftenissen van Machumet. wyens wet dat si houden. die hem belovet heeft inden hemel te regnyeren ende te comen. Die ioden gheloven dat oic te vercrighen. overmits dat oude testament Moeyses wet die si houden. Ende dit gheloof is als een droom. dats bedroch daer niet na en volget datmen droomt. Die anderde ghesel die droemde dat hij inder hellen was. dat sijn die rijcke ende die machtighe van deser werelt. die sonder enich twyvel uten sermonen ende van haren biechtvaders weten ende horen ist dat si storven so si leven sonder berou biecht ende voldoeninghe. sy moeten ter hellen dalen daer si ewelijck ghepijnt sullen werden. Ende nochtan soe houden si die sermonen goods leringhe voer een droem. want si gaen van die een sonde tot die ander van daech tot daech. van tijt tot tijt sonder enich ontsich. recht oft daer gheen God. hemelrijck. of helle en waer. Ende daer om soe staet van desen machtighe ende rijcke menschen ghescreven: Waer sijn die machtige van dese werelt die met haren honden ende voglen iaechden ende speelden? Si sijn ghestorven ende gedaelt ter hellen. Die derde ghesel. dat is die goede kersten mensche die in ghene ongheloof noch in ghene sonden en slaept. mer in goeden wercken waect. dese scict ende voecht sijn leven. bi raet sijns heyligh
enghels. ende gaven des heylighen gheests alsoe dat hi dat broot crijcht ende et. dat is dat hemelsche rijck besit. dat God ons allen wil gheven met. den ghenen die waerlick daer om bidt. alsoe hi selve in dat ewangelie seyt: bid den hemel is u bereyt.
Waarom vind ik dit een aardig verhaal? Om de plot, maar vooral ook om de wijze waarop de auteur-bewerker de drie mannen hun
| |
| |
verhaal laat vertellen. Dat getuigt van klasse. Je hoeft er eigenlijk niets meer aan te veranderen, ook nu nog niet. Vooral het verhaal van de derde, de bedenker van het voorstel, kan wat mij betreft nog zo op de planken.
Het valt literatuurhistorici moeilijk om net te doen of teksten unica zijn, of geen historie hebben. Zeker in de Middeleeuwen zijn er altijd wel verwante versies van verhalen te vinden. Zo ook hier dus. In zijn editie van ‘de’ Latijnse versie van de Gesta Romanorum heeft Oesterley een indrukwekkende lijst met ‘Nachweisungen’ opgenomen, waaruit blijkt dat hij van dit verhaal liefst 26 andere bronnen kende. Ook vroeger is het dus zeker aangeslagen. Ofschoon niet vaststaat dat de oudere versie bij Petrus Alphonsus, de directe bron is geweest voor de compilator van de Gesta, kon ik het niet laten deze naast de lezing in de Gesta te leggen. Ik heb daarvoor gebruik gemaakt van een moderne Engelse vertaling naar de editie van de Latijnse tekst van Hilka en Söderhjelm, én van een andere druk van Gheraert Leeu. In zijn uitgave van Dye historien ende fabulen van Esopus (Antwerpen 1485) zijn aan het einde ook enkele verhalen uit Petrus Alphonsus opgenomen. Dan blijkt ook nu weer hoe weinig vast dergelijke verhalen lagen. Men veranderde ze voortdurend op details, en soms nog wel rigoureuzer. In de Disciplina van Alphonsus zijn, op een korte inleiding na, alle verhalen binnen een raamvertelling opgenomen. Zijn parabelen maken deel uit van een samenspraak tussen een vader en een zoon (een geestelijke?). Afwisselend vertellen zij er een, zoals later ook het stramien van de Seven vroeden van Romen zou worden. Dit vinden we in Dye historien...van Esopus niet terug. Voor de rest zijn de verschillen tussen de lezing van het verhaal in dit werk en in dat van Alphonsus overigens miniem. In de Gesta ontbreekt Alphonsus' kader uiteraard eveneens; daar wordt immers een ander kader geboden: dat van de gebeurtenissen die in het Romeinse Rijk zouden hebben plaatsgevonden. Ook het volgende aspect bij Petrus
Alphonsus is in de Gesta afwezig: het verhaal wordt gebruikt om de veronderstelde intellectuele tegenstelling tussen stedelingen en plattelanders aan de kaak te stellen. De man die het brood verorbert, doorziet het plan van een van de stedelingen, dat uitging van de domheid van de plattelander.
Ook de gang van zaken varieert. Waar de derde figuur in de Gesta, na zelf het brood verorberd te hebben, de twee anderen wakker maakt om hen eerst hun droom te laten vertellen, wordt in de Disciplina clericalis een van de stedelingen wakker uit een angstige droom. Hij roept om zijn metgezel die vraagt wat er aan de hand is. De eerste vertelt de inhoud van zijn droom, waarna de kameraad diens eigen droom vertelt. Daarna wekken zij de plattelander, die zich slapende hield maar alles heeft gehoord. Deze reageert daarop met de verbaasde uitroep: ‘Zijn jullie nu al terug?’ ‘Hoe zo?’, vragen de twee. Dan vertelt hij zijn eigen droom, uitmondend in de door hem zelf (in de Gesta zeiden de
| |
| |
gezellen hem dit in zijn droom) getrokken conclusie. Omdat zij het brood toch niet meer nodig hadden, had hij dit zelf maar opgegeten. Bij Alphonsus trekt de vader hieruit een conclusie die neerkomt op boontje komt om zijn loontje, of, wie een kuil graaft voor een ander...In de Gesta volgt de geestelijke uitleg.
Er valt te twisten over de vraag welke gang van zaken aardiger is. De variant bij Alphonsus waar de derde, ‘ontwakend’ uit zijn slaap vraagt wie daar staan te roepen, en vervolgens uitroept ‘Zijn jullie nu al terug!’ vind ik geslaagder. Daarentegen is de wijze waarop na de introductie de dromen en de commentaren daarop worden verhaald, in de Gesta een stuk aardiger dan in de Disciplina en Esopus. Die bieden een beknopte versie, zoals gebruikelijk is in exempelbundel, terwijl dit alles in de Gesta als het ware al een uitgebouwde voordrachtstekst is. De introductie had beter gekund, maar als men de dromen gaat vertellen, is de Gesta-bewerker uitstekend op dreef. Dat kan ook nu nog zo worden herhaald.
Intrigerend is het opschrift boven dit exempel. Je zou verwachten dat de derde gezel, degene die het plan bedacht heeft, in de moralisatie verbonden wordt met de duivel, die iedereen met bedrog probeert te verleiden. Maar de moralisatie verbindt juist dit personage met ‘die perfecte mannen als religiosen ende ander menschen daer die vrese goods in is’. Daaruit blijkt hoe raak De Bree (1993) dit werk ooit typeerde toen hij opmerkte dat een deel van de exempla weliswaar een impliciete moraal bevat, maar dat die zelden of nooit zijn terug te vinden in de moralisaties.
| |
Verantwoording
De tekst is in de oudste Gesta-druk van Gheraert Leeu uit 1481 te vinden op fol. q6v-q7v. Exemplaren van deze editie zijn onder andere te raadplegen in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en de UB Leiden. Ter wille van de leesbaarheid heb ik het gebruik van u en v aangepast, en voor een kapitaal steeds een punt geplaatst. In Dye hystorien ende fabulen van Esopus (G. Leeu, Antwerpen 1485) komt dit verhaal voor op fol. m2-m2v (ex. Den Haag, Museum Meermanno). Apollonius van Tyro werd door G. Penon uitgegeven in deel 1 van zijn Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (Groningen 1880), p. 77-188. De standaardeditie van de Gesta Romanorum is nog steeds die van H. Oesterley (Berlijn 1872; herdruk Hildesheim 1963). Een bruikbare vertaling - zónder de moralisaties! - biedt W. Trillitzsch (red.), Gesta Romanorum. Geschichten von den Römern. Ein Erzählbuch des Mittelalters, erstmals in vollständiger Übersetzung (Frankfurt a.M. 1973). Alle recente onderzoekingen over dit werk zijn te vinden in en via de studie van B. Weiske, Gesta Romanorum. Untersuchungen zur Konzeption und Überlieferung. 2 dl. (Tübingen 1991). De enige studie over de Nederlandse versie is van F.J.H. de Bree, ‘“Historia docet”. De Gesta Romanorum en de Gesten of gheschienisse
| |
| |
van Romen’, in: F.J.H. de Bree en R.M.Th. Zemel (red.), ‘In onse scole’. Opstellen...voor Margaretha H. Schenkeveld (Amsterdam 1989), p. 209-245. De lezingen van het genoemde symposium werden gepubliceerd in: K. Goudriaan e.a. (red.), Een drukker zoekt publiek. Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484 (Delft 1993); hierin ook de tekst van De Bree waaraan gerefereerd wordt in de slotalinea. |
|