gesteld, deel hebben aan de betekende zaak van de doop. Daarom moet hun de doop niet onthouden worden, die het teken en zegel daarvan is dat hun natuurlijke vervloeking door de weldaad van het verbond uitgewist wordt. Je kunt dit lezen in Inst. iv, 16, 5 en 22 en in vele commentaren, waarvan ik nu alleen maar noem die op Matth. 19:14, 1 Kor. 7:14 en Hebr. 6:2. Een en ander betekent dat ze, als ze vroeg sterven, de zaligheid beërven, zelfs al zouden ze nog niet gedoopt zijn. Voor de kleine kinderen ligt alles opgesloten in Gods belofte, zoals die in Gen. 17:7 verwoord wordt.
Niet alleen Calvijn heeft zo gesproken, ik zou je met talloze citaten kunnen aantonen dat je bij theologen als Ursinus, Olevianus, Guido de Brès precies dezelfde voorstelling van zaken aantreft. Ten bewijze daarvan hoef je overigens de Catechismus, antw. 74, of de Geloofsbelijdenis, art. 34, maar op te slaan om te lezen hoe de Gereformeerde Kerken in hun officiële belijdenis de kinderdoop funderen.
Ooit heb je, doelend op de contraremonstranten, gezegd: ‘Als ik dat volk mag aantasten, dan wordt mijn geest gaande.’ Kun je je voorstellen dat míjn geest gaande wordt, als ik jouw DH lees? Neem nou het ‘verschrikkelijke besluit’. Als je even de moeite genomen had Institutie iii, 23, 7 te raadplegen, dan zou je geweten hebben dat Calvijn die bewoordingen daar niet bezigt ten aanzien van Gods besluit over de voorverordinering, maar van dat over de zondeval van de mens in het algemeen. En dat is toch iets wat jij niet zou willen ontkennen, neem ik aan. Het is mij althans opgevallen dat je in je Lucifer op dit punt spreekt van een noodlot en een onherroepelijk besluit (vs. 232). Waarom dan toch zo op Calvijn afgegeven?
Het is mij inmiddels wel duidelijk geworden waar je dit Calvijnbeeld vandaan hebt. Je hebt het klakkeloos van de remonstranten overgenomen. Als ik hun pamflettenpropaganda lees, kom ik soms letterlijk dezelfde woorden tegen als bij jou. Maar dan constateer ik ook dat ze zegge en schrijve één citaatje ergens bij Calvijn gevonden hebben waarop ze hun afkeer van hem en zijn volgelingen baseren. In een geschrift tegen Castellio zegt de reformator dat hij op moet houden met zijn lasteringen tegen God, die...en dan volgen vrijwel letterlijk de bewoordingen die jij ook in r. 1-2 van DH bezigt. Het valt me daarbij op dat ze met een zekere wellust het Latijnse woord praecipitare, dat je gewoon met ‘werpen’ weer moet geven, etymologiseren om er in de vertaling van te kunnen maken: van bovenaf neersmijten, wegslingeren...smakken. Flauw toch eigenlijk, om zo je gelijk te willen krijgen.
Want, uit het bovenstaande moet je duidelijk geworden zijn dat Calvijn hier uitsluitend kan doelen op de kinderen van de ongelovigen, zeg maar, de heidenen. Nee, beste Joost, volgens Calvijn en volgens de officiële belijdenis van mijn kerk, de Nederlandse Hervormde, zijn mijn beide vroeggestorven kindjes in de hemel. En ik ben ervan overtuigd dat Calvijn en een rechtgeaarde