Maar wat ik zag, waren de hoofse Middeleeuwen. Een arcadisch landschap, kloosterstilte, een en al toewijding, gelatenheid, verzoening. Als er ter plekke een steen op mijn hoofd gevallen was, dan zou ik met een glimlach gestorven zijn.
Hadewijch en Bangkok werden één sensatie, hoe onwaarschijnlijk dat ook lijken mag. ‘In hoger minnen scholen, leert men orewoet’. Orewoet: ‘geestelijke verwoedheid, onder de aanraking van de goddelijke liefde’ stond in de tekstverklarende noot. Het woord trof me. Geestelijke verwoedheid, dát was het wat mij in de ban hield. Maar orewoet kon niet verhinderen dat ik ongerust werd toen ik op een dag een paar agenten de receptionist van het hotel nogal indringend zag ondervragen. Het scheelde niet veel of hij was gearresteerd. Ik voelde me in het hotel steeds slechter op mijn gemak en vertrouwde ook het kamermeisje niet langer. Niemand wist waar ik was, en wat mijn plannen waren, ik was kortom het ideale slachtoffer. Om mezelf iets minder kwetsbaar te doen overkomen, bedacht ik het volgende. Ik stalde alle boeken die ik bij me had uit, als was ik een handelsreiziger, en drapeerde daaromheen oude tentamenbriefjes, visitekaartjes uit Japan, en andere paperassen die er officieel uitzagen. Met een beetje fantasie kon ik doorgaan voor een adviseur, een inspectrice, een lobbyist of uitgever, in ieder geval iemand met connecties. Of het gewerkt heeft, zal ik nooit weten. Er gebeurde in elk geval niets. Met enige zelfspot las ik in het vliegtuig terug Het volksboek van Ulenspiegel, editie L. Debaene en P. Heijns (1948). Mijn eigen angsten kwamen me inmiddels, zoals dat gaat, uiterst sullig voor. Een paar weken later deed ik tentamen. De docent vroeg me of ik de middeleeuwse literatuur ‘leuk’ vond. Er ging een wereld voor me open, antwoordde ik naar waarheid. Maar leuk is niet het juiste woord, heilzaam eerder, en buitengewoon spannend. Ik slaagde.
Nu ik er zoveel jaren later aan terugdenk, besef ik dat ik nooit meer zo intens gelezen heb als toen - en zeker geen ‘oudere tekst’. Lezen van literatuur uit een voorbije tijd kan niet zonder een zekere overgave. Dat is volgens mij niet alleen een kwestie van taal, spelling, van interesse of begrip, maar heeft ook te maken met leeshouding. Het vereist wat Rolf Engelsing noemde intensief lezen, tegenover het extensieve zoals we dat tegenwoordig gewend zijn. Je leest het middeleeuwse boek niet om het uit te krijgen, juist niet: het moet zo lang mogelijk meekunnen. Het is een kostbaar bezit. Je tuurt, prevelt, puzzelt en laat het op je inwerken. Want wat er staat, laat zich niet eventjes tussen koffie en journaal door bevatten. Je moet je laten meeslepen, erin opgaan, de twintigste eeuw laten voor wat ze is. De lezer moet zich onthechten van wat hem vertrouwd is en zich verlaten op de kracht van het boek. Kennelijk ben ik iemand die dat alleen doet als het echt niet anders kan. Maar ik weet nu dat het bestaat: lezen alsof je leven ervan afhangt.