W.M.H. Hummelen
De beste vertaling is de opvoering
JAREN GELEDEN, IK WAS NET AANGESTELD IN GRONINGEN, WERD IK LID VAN EEN COMMISSIE WAARVAN OOK ZAALBERG DEEL UITMAAKTE. Ik herinner mij dat hij mij apart nam, op de borst tikte en zei: ‘Ik heb nog eens in je dissertatie zitten lezen en ik geloof dat ik het nou begrijp: jij ziet die personages’. Om ervan af te wezen heb ik dat toen maar beaamd, bedremmeld, want ik had niet de indruk dat zoiets subjectiefs mijn naam als beoefenaar van de literatuurgeschiedenis goed deed. Overhaast beaamd ook, want ik had misschien beter kunnen zeggen dat ik ze hóór, of, nog preciezer, dat ik ze speel. En omdat een acteur volgens mij nooit volledig opgaat in het personage dat hij speelt, blijft er een instantie in hem over die het personage dat hij speelt, waarneemt.
Als student al merkte ik dat ik langs die weg gemakkelijk ‘in intiem contact’ met, en tot een ‘spontane appreciatie’ van een rederijkersspel kom. Ik weet nog hoe mijn leermeester, G.A. van Es in Groningen, mij de schellen van de ogen deed vallen, toen hij - heen en weer zwenkend tussen de ene en de andere kant van de brede katheder - liet zien hoe de sinnekens, om de hoeken van het speelhuis heen spelend, hun satirisch commentaar op het gebeuren op het voortoneel afvuren. Toen werd het me, geloof ik, voor het eerst duidelijk dat het hier om ècht toneel ging, en dat dit gelezen moet worden door het je als gespeeld voor te stellen.
Dat kost me geen enkele moeite als ik bijvoorbeeld de opening lees van een door Frans de Potter gevonden Tafelspel van vier personnagen, dat kennelijk bestemd was om bij een of andere feestelijke maaltijd opgevoerd te worden:
Deerste gheheeten DE MENIGHE, als een rijcke man
Ontbeijt [wacht], vijf mael zesse, es dat niet dertich?