Huygens-vertaling hebben vervaardigd en zou ik niet de gelegenheid gekregen hebben om voor mijn tuin de aandacht te vragen in het originele naslagwerk over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur dat in 1993 het licht zag. Zonder zijn gastvrije uitnodigingen zou ik de groei en rijping van enkele zeer voortreffelijke producten, die ook voor mijn vakgebied van groot gewicht zijn, niet of nauwelijks hebben opgemerkt. Zijn collegialiteit sterkte mij in het besef, dat onze wederzijdse activiteiten zich niet afspelen in een hortus conclusus en dat de werklieden in de Neolatijnse tuin er verstandig aan doen buren en passanten een blik te gunnen op datgene waarmee zij zich bezig houden. Vandaar mijn dankbare uitnodiging tot een kijkje in deze nog nauwelijks ontgonnen tuin en tot de bezichtiging van een onopvallend gewas daarin.
Het afgelopen jaar hield ik mij op verzoek bezig met de Delftse arts die ooit Willem van Oranje tot zijn patiënten mocht rekenen, en de droeve taak had diens dood na de aanslag van Balthazar Geraerts vast te stellen en het lijk voor de begrafenis te balsemen. Toen deze arts, Pieter van Foreest, na 38 dienstjaren als stadsarts bij het stadsbestuur van Delft zijn ontslag indiende en zijn verzoek tot zijn onthutsing onmiddellijk en onder karige dankbetuiging gehonoreerd zag, beklaagde hij zich daarover bij zijn vriend, de Leidse professor medicinae Johannes Heurnius. De twee waren het erover eens dat Foreest de eer aan zich zelf moest houden en kwamen overeen dat Heurnius aan Foreest een brief zou schrijven, waarin gesuggereerd werd dat de vierenzeventigjarige stadsarts in het voetspoor van zijn antieke confrère Galenus besloten had zijn Delftse praktijk op te geven teneinde zich in zijn geboorteplaats Alkmaar geheel aan de wezenlijke dingen des levens te kunnen wijden, dat wil zeggen aan de filosofie. Heurnius koos als onderwerp van zijn brief, die de omvang van een traktaat kreeg, de filosofische kernvraag naar het wezen van het menselijk geluk. Het Latijnse werkje, dat in de eerstvolgende publicatie van Foreest werd opgenomen, glinstert, temidden van de louter medische onderwerpen waarvan de 41 boeken van Foreest bol staan, als een juweeltje van humanistisch denken.
Heurnius trok slechts een maand voor het werkje uit en het is dan ook niet alles goud wat erin blinkt. Veel ruimte krijgen de waarden waarmee de antieken het geluk gelijkgesteld hadden, zoals genot, roem, vrije tijd, rijkdom, geleerdheid, virtus, de schoonheid der letteren, dat alles gelardeerd met talloze citaten van Plato, Aristoteles, de Stoïci en andere schrijvers, citaten waarvan Heurnius er een aantal voor het oprapen vond in de courante florilegia. Aardiger wordt het, wanneer de auteur er zijn eigen beleveniswereld bijhaalt. Hij noemt hier de astronomie, waarbij de lezer, en zeker de adressaat Foreest, onmiddellijk denkt aan Heurnius' Nederlandstalig traktaat over de komeet van 1577. Dan komt de gezondheid aan bod en het belang van de sport, om ten slotte het onmiskenbare ondermaans geluk dat daarin bestaat dat men over de