De duinen gillen mee!
(1997)–Willem van den Berg, Hanna Stouten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Petronella Moens
| |
[pagina 139]
| |
hij moet zich voort zien slepen.
De bruid bezwijkt; de feestrei weent;
de knapen knarsetanden;
de mannen voelen in hun borst
verkropte woede ontbranden.
De bruidegom telt pas achttien jaar;
men had hem hoop gegeven
op vrijheid, doch hij werd misleid:
nu vreesde elk voor zijn leven.
Doch neen - zijn leven werd gespaard,
slechts om zijn smart te rekken;
hij moest met Neerlands jonglingschap
't Kanon tot voedsel strekken;
Zo luidt des dwinglands helse taal.
Maar voor wie God blijft waken
die treft geen dolk, die kan geen dood
in 't gloeiend vuur genaken.
Hij moest, door eigen leed verscheurd
en om 's lands hoon verbolgen,
des overheersers veldbanier
naar 't moedig Rusland volgen:
maar, bij het woen des hongerdoods
op Frankrijks duizendtallen,
was Willem koud en afgemat
door dappren overvallen.
Een Russisch corps, aan land en vorst
getrouw, schenkt hem het leven.
Dan, ach! hij wordt naar 't sneeuwrijk oord,
Siberie's grond, gedreven.
Daar ziet de fiere jongling zich
in slaafse kluisters prangen;
en schoon Europa 't juk verbreekt,
hij toch blijft krijgsgevangen.
Hij smeekt om vrijheid, maar vergeefs:
| |
[pagina 140]
| |
wie kan aan 't hof hem horen?
Hij schrijft, maar vruchtloos; Willems vlijt
kon de eigenbaat bekoren.
In 't eind betoont een mensenvriend
toch deernis met zijn lijden:
hij biedt hem hulp, en Willem ziet
al juichend zich bevrijden.
Het heimwee drijft de jongling voort,
de liefde leent hem vleuglen;
daar ginds blauwt reeds het vaderland;
niets kan zijn drift beteuglen.
Hij nadert, knielt, hij kust de grond,
smaakt meer dan englenweelde;
hij ziet het dorp waar hij als kind
met schuldloze Emma speelde,
waar hij als knaap in lindeschaduw,
op mos en bloemen rustte,
en waar hij eenmaal 't maagdlijk ja
van Emma's lippen kuste.
‘Mijne Emma!’ zucht hij, ‘gij alleen,
gij boeidet mij aan 't leven;
uw liefde, uw beeld heeft uit mijn ziel
de wanhoop vaak verdreven.
Maar heeft zij 't scheiden overleefd?
God! moest ik Emma derven,
dan ben ik slechts teruggekeerd
om op haar graf te sterven.’
Hij vindt een dartle knaap, en vraagt:
‘Is Emma nog in leven?’
‘Zij leeft!’ is 't antwoord, ‘o! zij heeft
haar man een kind gegeven.’
Ontzet, verstijfd, staat Willem daar.
Op eenmaal schijnt hem de aarde
een wildernis, een eenzaam graf;
| |
[pagina 141]
| |
zijn vrijheid heeft geen waarde.
Hij wenst zijn slavenstand weerom,
zijn denkkracht is verwilderd:
toen had verbeelding vaak het bos
dat ginds hem wenkt, geschilderd.
Ach, ja! dan zag hij, moegewerkt
en half in sneeuw begraven,
zijne Emma, en een vreugdekreet
wekte al zijn medeslaven.
Dan had hij zalig zich gedroomd,
en 't liefelijk verleden
scheen als een blijde dageraad
te voorschijn weer getreden.
Werktuiglijk wendt hij de ogen
naar 't plekje waar weleer de vreugd
zijn ziel hield opgetogen.
Maar is 't een geest? Ach! 't koeltje speelt
met de eigen blonde haren
die eenmaal 't sieraad van zijn bruid
in 's levens lente waren.
Is 't Emma? Zit ze op de eigen bank
door hem gevormd van zoden?
Zij is 't. Een kind slaapt op haar schoot;
hij gilt, en is ontvloden.
Hij snelt naar d'oever van de stroom,
smeekt de Almacht om erbarmen,
poogt neer te storten, maar gevoelt
vol liefde zich omarmen.
Zijn broeder had het vals bericht
dat Willems boezem griefde,
verstaan, en volgde hijgend hem,
vol trouwe broederliefde.
‘Mijn Willem! Zoudt ge u, pas gered,
aan zelfmoord schuldig maken,
| |
[pagina 142]
| |
ten hoon van Gods voorzienigheid
die voor uw heil blijft waken?’
Zo spreekt hij: ‘Emma bleef getrouw
en hooploos om u treuren;
en ik, ik heb mijn jonge ga
mij van het hart zien scheuren.
Zij stierf. Mijn kind, van moedertrouw
in 's levens vroegste morgen
beroofd, vond bij uwe Emma hulp
en liefde en teedre zorgen.
Dat schuldloos wichtje biedt haar troost
zelfs in de bangste stonden.’
‘Heil mij!’ roept Willem: ‘God heeft u
ten schutgeest mij gezonden.’
Hij klemtJohan aan 't zwoegend hart.
Maar strekt een milde regen
het smachtend velden dor gebloemt
ten blijk van 's Eengen zegen,
niet minder deed het wederzien
straks 't minnend paar herleven;
op eenmaal werd het jeugdig blos
aan Emma weer hergeven;
op eenmaal schenen moed en kracht
in Willems oog te gloren;
op eenmaal was de zaligheid
in beider ziel herboren.
De huwlijksband, weleer zoo wreed,
naar 't scheen, vaneengereten,
werd ras bezegeld, rein genot
deed leed en smart vergeten.
Het jublen van den bruiloftsrei
deed elk in blijdschap delen:
zelfs Willems broeder zag zijn kind
vol vreugd met feestloof spelen.
| |
[pagina 143]
| |
't Gelukkig paar, dat jaren lang
de bruiloftsdag bleef vieren,
zag door het schoonst, het bloeiendst kroost,
hun heilge echt versieren.
|
|