De duinen gillen mee!
(1997)–Willem van den Berg, Hanna Stouten– Auteursrechtelijk beschermdH. Tollens
| |
[pagina 98]
| |
Toen 't buitenlandse krijgsgetier
voor slot en vesten kreet
en 't fel inwendig knagend vier
naar Neerlands hartaar beet:
Toen leefde Jan van Schaffelaar
met heldenziel in 't lijf,
stoutmoedigst in het bangst gevaar
en ongehoord bedrijf.
Wie Curtius van Rome noem',
geev' Schaffelaar de lof;
wiens meerder deugd, met minder roem
de Romer overtrof.
Verborgen deugd is dubbel schoon:
haar vlekt geen vleierij
die al de deugd der koningskroon
ontluistert in waardij.
Gij vraagt mij weer een hartig lied,
op vaderlandse trant:
ik weiger u mijn zangen niet,
zij zijn voor 't vaderland. -
Toen Utrechts felgespitste wrok
haar bisschop had ontzet,
en stout zijn knechten tegentrok
met veldspeer en musket:
Toen 't Amersfoortse krijgsgeweld
de Stichter bijstand bood,
en 't hem ontweldigd Barneveld
belegerde en beschoot:
| |
[pagina 99]
| |
Toen leefde Jan van Schaffelaar
met heldenziel in 't lijf,
stoutmoedigst in het bangst gevaar
en ongehoord bedrijf.
Hij klimt de steile toren op
met achttien rappe mans,
en geselt op de Hoekse kop
met slagen uit de trans.
Hij daagt des vijands bussen uit
en kaatst hun vlammen weer,
en hagelt, uit een damp van kruid,
een jacht van kogels neer.
Hij beukt en kneust wie naken mag
en houdt onwrikbaar stand,
en velt en stort met houw en slag
er honderd neer in 't zand.
Maar, de overmacht verwint de moed,
hoe fier en fors gespoord:
in 't eind vervloeit het dapperst bloed
en 't heldenvuur versmoort.
Maar, schriklijk rolt het stormgerucht
en 't wraakgeschreeuw in 't rond;
de donder perst en scheurt de lucht
en davert langs de grond.
Maar, kerk en toren schudt en kraakt
en wagglen daar zij staan,
en 't vuur dat langs de leien blaakt,
grijpt kerk en toren aan.
| |
[pagina 100]
| |
‘Wat raad?’ roept Jan van Schaffelaar,
‘mijn makkers in 't verdriet!
Al lach ik om mijn lijfsgevaar,
ik lach om 't uwe niet.’
‘Geef op, geef op dan kerk en trans!’
gilt alles, diep ontsteld,
‘breek af dan de ongelijkste kans,
eer gij 't met ons misgeldt.
De toren brandt, de grondvest trilt;
wie kent zich vrij van schroom?
Geef op, geef op! Geen tijd verspild!
Wij stikken in de stoom!
Wij geven 't op, wij geven 't op!’
schreeuwt Schaffelaar, met spijt.
‘Wij buigen dan de harde kop,
verwinnaars in de strijd!’
Maar, ‘Neen!’ vervangt hun woest getier,
‘eerst losprijs voor ontslag!
of smoren zult ge in vlam en vier,
spijt opgaaf en verdrag!’
‘Wat eist dan nog uw schrikmisbaar,
gevoelloos voor ons leed?’
‘Wij eisen Jan van Schaffelaar!’
vervolgt de woeste kreet.
Maar, ‘Neen!’ herhaalt het kloek bescheid
met luid verzwaarde stem,
‘zo hem uw wraak de dood bereidt,
zij treffe ons dan met hem!’
| |
[pagina 101]
| |
Maar, ‘Neen! zo wis, zo waar ik leef’
valt Schaffelaar hen in,
‘wie 's vijands wraakeis tegenstreeft,
waardeert mijn eer te min!
Aan mij is de eer, aan mij de plicht,
zo heilig aan mijn moed!
Op mij alleen weegt heel het wicht
van uw onschatbaar bloed.’
De grondvest trilt, de toren brandt,
de tijd eist kort bestel:
‘Reikt allen, reikt voor 't laatst me uw hand,
en vaart voor eeuwig wel!’
Hij rekt de leden rank uiteen
en hoort geen weerspraak meer;
hij wringt zich door het kijkgat heen
en ploft van d'omloop neer.
‘Daar hebt gij Jan van Schaffelaar!’
weergalmt hij in zijn val,
‘verbrast en deelt hem met elkaar,
en lest uw hete gal.
Steekt op de klingen, fors en zwaar,
blust bussen en musket:
daar hebt gij Jan van Schaffelaar...
mijn makkers zijn gered!’
Hij stort, hij valt, hij ledebraakt
en stuiptrekt in de dood,
en 't bloed, waarnaar de woede blaakt,
beschaamt en kleurt ze rood.
| |
[pagina 102]
| |
Het krijgsvuur blust, de brand gaat uit,
en 't schriktoneel wendt af,
maar de eerkroon, aan geen zwaard ten buit,
omtuilt het heldengraf.
Wie Curtius van Rome noem'
geev' Schaffelaar de lof,
wiens meerder deugd, met minder roem
de Romer overtrof.
|
|