De duinen gillen mee!
(1997)–Willem van den Berg, Hanna Stouten– Auteursrechtelijk beschermdH. Tollens (naar Schiller)
| |
[pagina 103]
| |
in des vijands dichtste scharen
golft zijn vederbos;
ver geducht en luid geprezen,
klinkt zijn naam in 't rond;
maar zijn hart wil niet genezen
van de diepe wond.
Na een jaar lang ommezwerven
hardt hij 't nu niet meer!
Laafnis mocht hij niet verwerven,
anders niets dan eer.
't Eerste schip op Joppes rede
dat de zeilen rept,
voert naar 't zalig land hem mede,
waar zij ademt schept.
Aan haar burcht teruggekomen,
klopt de pelgrim aan;
God! Wat heeft zijn oor vernomen
toen werd opgedaan?
‘Die gij zoekt en dacht te ontmoeten
is des Heren bruid:
gistren sprak zij aan Zijn voeten
d' eed voor eeuwig uit.’
En nu daalt hij, zonder knapen,
van zijn slotwal neer;
ziet zijn rusting, ziet zijn wapen,
ziet zijn ros niet weer.
Eenzaam daalt hij naar beneden
zonder pronk of praal;
't haren kleed om lijf en leden,
eens gedost in staal.
| |
[pagina 104]
| |
En hij bouwt in gindse streken
waar hij 't klooster ziet
uit de duistre linden steken,
zich een hut van riet;
van het eerste morgengloren
tot het maanlicht scheen,
zat hij, in zijn hoop verloren,
zat hij hier alleen:
Zat te staren op de muren,
op haar vensterglas,
vele trage, kruipende uren,
tot het open was;
tot hij de engel daar ontdekte,
die, in hemellust,
de ogen langs de velden strekte,
van geen kwaad bewust.
En dan lei hij 't hoofd ter neder,
zonder smart of rouw,
innig blij omdat het weder
morgen worden zou.
En dan zat hij weer te staren
op haar vensterglas,
vele dagen, vele jaren,
tot het open was:
Tot hij de engel daar ontdekte,
die, in hemellust,
de ogen langs de velden strekte
van geen kwaad bewust.
En zo zat hij, zonder leven,
's ochtends eens als steen,
| |
[pagina 105]
| |
nog de dode blik geheven
naar het venster heen.
|
|