De duinen gillen mee!
(1997)–Willem van den Berg, Hanna Stouten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Willem Bilderdijk
| |
[pagina 76]
| |
'k Was goed, meisjes, al mijn leven;
daar beneven
nooit geweldig crimineel!
'k Hou van hangen noch van branden;
maar kreeg ik zo'n zaak in handen,
't kostte die het deed, de keel.
Want, begrijp eens, goede luitjes!
't waren bruidjes,
alle, zusters, knap en net;
en in de eerste nacht van 't huwelijk
moordden ze, is dat niet afschuwelijk,
elk haar bruigom, in het bed.
Zag men zulke boze nukken
eens gelukken,
wat toch werd er van op 't lest!
Wie zou ooit weer willen trouwen?
En hoe ging het met de vrouwen
als geen haan meer kwam op 't nest!
Vijftig waren ze in getalle
met hun alle;
maar één was er trouw en goed,
die niet van zich kon verkrijgen
om haar man aan 't spit te rijgen
tot een bruiloftswelkomgroet.
‘Schielijk uit het bed gesprongen,
arme jongen!’
(riep zij) ‘gauw! 't is hier niet pluis.
Al uw broeders zijn verraden,
liggen in hun bloed te baden
en de drommel spookt door 't huis.
| |
[pagina 77]
| |
Vader bracht het die beulinnen
in de zinnen;
maar ik gruw van zulk bedrijf;
foei, wel foei! zijn dat manieren
van een bruiloftsnacht te vieren!
Valt men zo malkaar op 't lijf!
Neen; dan wou ik 't onder 't laken
anders maken.
Doch, haas op! eer 't iemand ziet,
en vergeet onder 't zwerven
't wijfje dat voor u wil sterven,
de arme Hypermnestre, niet!’
|
|