De duinen gillen mee!
(1997)–Willem van den Berg, Hanna Stouten– Auteursrechtelijk beschermdWillem Bilderdijk
| |
[pagina 73]
| |
al hijgende om zijn brand te blussen
langs 't huilend strand.
De golven, middlerwijl aan 't koken,
staan bruisende overend.
De stormwind, uit zijn kolk gebroken,
doorvliegt heel 't rommlend firmament.
Afgrijselijke nevels vallen
op 't halve rond
en ratelende donders knallen
van stond tot stond.
De wreedaard spoedt vast voort, in 't midden
van zoveel ijslijkheen.
Men moog des bliksems slag verbidden,
hij hoort verwijten noch gebeen.
De gloed die fonkelt uit zijn ogen
blaakt even fel.
En werd zijn boezem ooit bewogen,
zo loeg de hel.
De bulderende orkanen mengen
en lucht en golf en zand
dooreen. De zware kabelstrengen
zijn voor hun schokken niet bestand.
Daar zinkt, in 't anker losgereten,
des rovers boot,
door 't golfgeklots omvergesmeten
in 's afgronds schoot!
Hij ziet het: uitzicht en vertrouwen
verzinken daar met één.
Hij ziet, met de afgesneden touwen,
zich alle toevlucht afgesneen.
| |
[pagina 74]
| |
Hij ziet het, en voor 't eerst zijns levens
ontzet zijn moed;
en wanhoop, woede, en ijzing tevens
doorkookt zijn bloed.
‘Neen,’ zegt hij, ‘'k heb de rug der baren
niet vruchtloos doorgehotst,
en nacht, en storm, en doodsgevaren
om zulk een schone roof getrotst; -
ik heb geen vaders bloed doen stromen
en buit gemaakt
opdat me een goed, zo duur bekomen,
weer worde ontschaakt!’
Zo spreekt hij, hoort klaroenen klinken,
en ziet, op 't krijgsgerucht,
van ver een reeks van fakkels blinken,
wier glansen opgaan in de lucht.
Hij aarzelt; slaat een oog vol woede
op lucht en zee,
en rukt zijn staal, nog lauw van bloede
weer uit de schee.
Nu ziet hij, aan zijn voet gezegen,
die hij gekluisterd hield;
heft ze op, verheft de schrikbre degen;
en - reeds is ze in zijn arm ontzield.
Hij ziet het, bliksemt met de tanden
en kust haar mond;
en drijft zich 't zwaard in de ingewanden
en bijt de grond.
|
|