Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd28. Kuschje (48) Ga naar voetnoot28. aant.Waarom ik, mijn zoete Fillis,
Ga naar voetnoot1
liever uwen schoonen mond,
Dan uw zagte wangen kussche,
steunt op eenen goeden grond.
5[regelnummer]
Ja, uw kaakjes zijn beminlijk,
wellustkweekend, zagt en schoon;
Ga naar voetnoot6
Maar, uw mondje, liefste Fillis,
Ga naar voetnoot7
strekt den kuschjes tot een troon!
Wen ik, op uw' gladden boezem,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
mij, vol liefde, nederbuig,
En, op uwe poesle kaakjes,
Ga naar voetnoot11
purperroode roosjes zuig;
Dan gevoel ik wel den invloed
van mijn streelend mingeluk;
15[regelnummer]
Maar! veel zoeter zijn de kuschjes;
die ik op uw lipjes druk.
| |
[pagina 38]
| |
En wilt gij de reden weeten
Fillis, van dit meerder zoet?
Ga naar voetnoot18
't Is, om dat de min mijn lippen
20[regelnummer]
slegts door kuschjes spreeken doet.
Wen u dan mijn mond wil kusschen,
en gij maar uw kaakjes bied,
Spreek ik - doch ik krijg geen antwoord,
want uw kaakjes spreeken niet!
25[regelnummer]
Maar! wanneer mijn mond, ô Fillis!
op uw lieve lipjes kleeft,
Voel ik, dat uw zuigend mondje
mij het tederst antwoord geeft! -
Zou ik dan, mijn dierbaar meisje,
30[regelnummer]
zonder antwoord heenen gaan?...
Neen! wanneer ik u wil kusschen,
biedt mij dan uw lipjes aan!
|
|