Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
22. Mijn geboortedag (36) Ga naar voetnoot22. aant.Toen ik, op mijn' geboortedag,
Nog naauwlijks in het wiegje lag,
Kwam 't dartel wicht, de looze Min,
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot+
Het kraamvertrek al lagchende in.
5[regelnummer]
Het knaapje schaterde overluid:
‘Veel heils met deze jonge spruit!
Ga naar voetnoot6
Hij zal, zoo ik mij niet bedrieg,
Dit zeggend keek hij in de wieg.
Hij zal nog aan mijn moeders kroon
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Een paerel zijn van 't eerste schoon.
Me dunkt dat op zijn kleen gelaat
Alreeds een trek der Liefde staat!’
Men zegt, als of ik 't laatste woord
Reeds met bewustheid had gehoord,
15[regelnummer]
Dat ik, met eenen lieven lagch,
Naar 't vrolijk minnegoodje zag.
Ga naar voetnoot15-16
‘Zie! sprak de dartle Jongen toen,
En gaf mijn kleene wang een zoen.
| |
[pagina 30]
| |
Zie! heb ik nu wel mis geraên?
20[regelnummer]
Het kind ziet mij reeds lagchend aan!
Gewis, mijn liefste kind, gij zijt
Om mijne komst met recht verblijd:
Ik zal u, in uw prille jeugd,
Genieten doen de zoetste vreugd.
25[regelnummer]
Door mij zult gij het puik en de eer
Der meisjes... zie!... daar lagcht hij weêr! -
Ja, Jongen! wordt maar schielijk groot!
Dan schenk ik u een speelgenoot,
Een meisje vol bevalligheen,
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Uitmuntend schoon en juist van leen!
Ga naar voetnoot30
Nu lagcht gij, maar gij weet nog niet
Wat gunsten u de Liefde biedt. -
- Kom, nog een kuschje, kleene knaap! ...
En wieg den jongen nu in slaap!’ -
35[regelnummer]
Zoo sprak de Min, en snelde voord.
De Bengel hieldt aan mij zijn woord;
Mijn kindsheid was maar naauw voorbij,
Of hij was altoos aan mijn zij.
Hij bragt mij vaak in 't lomrig bosch,
40[regelnummer]
Daar zaten wij op 't groene mosch,
En hoorden hoe de nachtegaal
De ziel vertedert door zijn taal.
‘Ik wil u, sprak het gulle wicht.
Ook leeren hoe men, in gedicht,
45[regelnummer]
De vreugden van het hart verheft,
De ziel der jonge schoonen treft.’
Toen schonk hij mij een elpen lier,
Ga naar voetnoot47
En leerde mij, met lossen zwier,
Op allerhande trant en maat,
50[regelnummer]
Hoe hij de zilv'ren koorden slaat.
Ga naar voetnoot50
Doch - schoon mijn speeltuig helder klonk,
Toen hij mij schoone Fillis schonk,
Kreeg steeds mijn ted're poëzij
Een aangenaamer melodij.
| |
[pagina 31]
| |
55[regelnummer]
Nu zing, nu speel ik anders niet
Dan 't zoet, 't geen mij de liefde biedt.
En zijn eens, door den ouderdom,
Ga naar voetnoot57
Mijn vlugge vingers stram en krom,
Mijn lied, schoon kragt en jeugd verdwijn',
60[regelnummer]
Zal immer van de Liefde zijn!
|
|