Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd23. Aan de wijsheid (39) Ga naar voetnoot23.Gij vergt mij, achtbre Wijsheid,
Dat ik aan u mijne uuren
Geheel en al zal wijën.
Ja, hemelschoone Wijsheid!
5[regelnummer]
'k Bemin uw ed'le grootheid.
'k Eerbiedig uwe lessen.
Maar ach! de groote Liefde
Ga naar voetnoot7
Ontrooft mij steeds die uuren,
Die ik aan u mogt wijën.
10[regelnummer]
Wanneer ik, op mijn kamer,
Uw lessen, ed'le Wijsheid,
In stilheid overpeinze,
Dan komt de stoute Liefde,
Die dartle, looze Jongen,
Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En smijt de wijze schriften
Van uwe groote zoonen,
Baldaadig door elkander.
Dan slaat hij met zijn boogje
De veder uit mijn handen.
Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 32]
| |
20[regelnummer]
Dan schreeuwt, dan spot, dan lagcht hij,
En roept: mijn lieve Dichter!
Hoe zit gij toch te suffen!
Kom! laat de wijsheid vaaren,
En gaa met mij eens wandlen!
25[regelnummer]
Dan moet ik, achtbre Wijsheid,
Den dartlen Jongen volgen.
Dan leidt hij mij geduurig
Voorbij het huis van Fillis.
En ziet hij dan mijn Fillis,
30[regelnummer]
Dan wijst hij met zijn vinger,
En zegt: zie, lieve Dichter!
Zie daar -! is dat de Wijsheid? -
Zoo spot het looze boefje
Nog immer met mijn noodlot.
35[regelnummer]
Zoo gaat het, groote Wijsheid,
Zoo gaat het elken dage.
Misschien, indien de Liefde
Mijn Fillis bij mij bragte,
Dat ik in stille ruste
40[regelnummer]
Mijn uuren u zou wijën!
Ach! bragt de Min mijn Fillis
Bij mij op mijne kamer!
Dan zou ik, ed'le Wijsheid,
Met al mijn hart u dienen!
|
|