Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd6. Mijn lier (8) Ga naar voetnoot6. aant.'k Speelde in schaêuw der olmenbladen,
Ga naar voetnoot1
op mijn Lier, een vrolijk lied,
Doch ik zag het minnegoodje,
Ga naar voetnoot3
bij mij in de struiken, niet.
| |
[pagina 8]
| |
5[regelnummer]
Arme Dichter, is dat spelen!
riep de jongen schaatrend uit.
Koom, ik zal uw lier eens stellen,
want zy geeft een valsch geluid.
'k Gaf den knaap mijn speeltuig over.
10[regelnummer]
't Wichtje zet zich bij mij neêr,
Maar deedt al mijn snaaren springen.
Jongen, riep ik: geef 't mij weêr!
Doch hij zei; ik zal 't herstellen!
snaaren heb ik, schoon en goed,
15[regelnummer]
Wil ik ze op uw speeltuig spannen?...
ô! zij klinken eêl en zoet!
IJllings smeet hij de oude koorden,
Ga naar voetnoot17
vol verachting, tegen de aard.
En, in weinig oogenblikken,
20[regelnummer]
hadt hij mijne lier besnaard.
Dichter, speel nu eens een liedje!
sprak hij. - 'k Nam terstond mijn lier,
En begon den lof der vrijheid,
doch mijn zang hadt kragt, noch zwier,
25[regelnummer]
‘Wichtje, is dit mijn lier nu stellen!
‘zij geeft staag een' valschen toon’...
't Is maar, zei de looze jongen,
dat gij 't nog niet zijt gewoon.
Zij zal straks wel beter klinken;
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
speel eens van het zoet der min;
Hoe ik, met mijn kleene handjes,
sterke mannen overwin.
Speel van Fillis, van de vonkjes,
die zij uit heur oogjes schiet;
Ga naar voetnoot33-34
35[regelnummer]
Want voor laager soort van zangen
schonk ik u die snaaren niet.
'k Deed gelijk het wichtje zeide;
'k zong van Fillis schoone leên.
En mijn snaaren - welk een wonder!
40[regelnummer]
klonken beter dan voorheên.
| |
[pagina 9]
| |
Wis, mijn speeltuig heeft iets wonders!
iets mij onbegrijplijks in,
Ga naar voetnoot41-42
Want het geeft geen zuivre toonen,
dan voor Fillis en de min.
|
|