Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945
(2018)–Jacqueline Bel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Vooraf - Bloed en rozenaant.Dit boek is een geschiedenis van de literatuur in Nederland en Vlaanderen tussen 1900 en 1945: een periode die grote auteurs voortbracht als Louis Couperus, Martinus Nijhoff, Carry van Bruggen, Karel van de Woestijne, Paul van Ostaijen en Willem Elsschot. Een wervelende tijd met een watervlugge afwisseling van literaire generaties en hun tijdschriften, modes en stromingen. Die turbulentie had een rechtstreekse relatie met een nieuwe maatschappelijke dynamiek, met betere scholing, massificatie, versnelling en democratisering. Maar allesbepalend waren in de eerste helft van de vorige eeuw de twee wereldoorlogen, die de status-quo van de negentiende eeuw vernietigden en die ook de manier waarop schrijvers en dichters in de Lage Landen naar de wereld keken voorgoed veranderden. De Eerste Wereldoorlog, onder tijdgenoten beter bekend als de Grote Oorlog, werd voor een deel op Belgisch grondgebied uitgevochten. Vlaamse dichters namen aanvankelijk vrijwillig de wapens op en trokken in euforie ten strijde ‘in een dronkenschap van rozen en bloed’, net als veel jonge kunstenaars in andere delen van Europa. Het enthousiasme duurde kort, werd gesmoord in de modder van de loopgraven en veranderde in ontgoocheling, verbijstering of cynisme. Paul van Ostaijen verbeeldde de oorlog achteraf in Bezette stad (1921) op een geheel nieuwe, avant-gardistische manier. Hoewel het neutrale Nederland buiten de gevechtshandelingen bleef, drong ook daar de schroeilucht van de ‘wereldbrand’ door in de letteren. De Duitse bezetting gedurende de Tweede Wereldoorlog en de daaruit voortvloeiende censuur maakten in Noord en Zuid een einde aan het letterkundige leven zoals men dat kende. Maar de literatuur ging door, getekend door repressie, collaboratie en verzet. Op een andere manier lieten ook de Anglo-Boerenoorlog in Zuid-Afrika rond 1900 en de Spaanse Burgeroorlog in de jaren dertig hun littekens na op proza en poëzie. Hetzelfde gold voor de Russische Revolutie, die het letterkundige leven in de Lage Landen in twee kampen verdeelde: voor of tegen de bolsjewieken. De grote, totalitaire ideologieën van de twintigste eeuw, zoals het commu- | |
[pagina 22]
| |
nisme en het fascisme, drongen door in proza en poëzie. Min of meer gelijktijdig en in scherp contrast tot ideologieën die een nieuwe orde proclameerden, groeide overal in het Westen, dus ook in de Lage Landen bij de zee, een behoefte aan vrijheid en gelijkwaardigheid. Emancipatie werd een sleutelwoord. Niet alleen arbeiders, ook vrouwen weigerden zich nog langer neer te leggen bij de onderschikking die zo lang vanzelfsprekend had geleken. Zo kwamen er algemeen kiesrecht én stemrecht voor vrouwen. In de literatuur traden vrouwen als Henriette Roland Holst en Maria Belpaire op de voorgrond. De contouren van de standenmaatschappij vervaagden, zoals in romans en gedichten zichtbaar werd. Feministische, socialistische en anarchistische tendensromans werden bestsellers rond 1900. In de jaren twintig zorgde de verzuiling voor een bloei van de nieuwe katholieke literatuur en de economische crisis in de jaren dertig baarde een nieuw genre: de crisisroman. Kortom, de hele eerste helft van de twintigste eeuw bevochten nieuwe ideologieën en maatschappelijke kwesties hun plaats in proza en poëzie. Maar niet alleen het ‘bloed’, de strijd en het engagement, ook de ‘rozen’ worden in dit boek beschreven, de hang naar schoonheid. In ‘bloed en rozen’ wordt een van de tegenstellingen zichtbaar die in het letterkundige leven van de eerste helft van de twintigste eeuw telkens de kop opsteken - die tussen engagement en esthetiek. | |
Kunst om de kunstVeel romans en gedichten in de eerste helft van de twintigste eeuw reageerden op de actualiteit en waren maatschappelijk geëngageerd. Dat is opmerkelijk in het licht van het streven van generaties jonge auteurs in Noord en Zuid aan het eind van de negentiende eeuw, in het fin de siècle, naar ‘onmaatschappelijke kunst’, een tendens die doorliep in de twintigste eeuw. De poëzie van de negentiende-eeuwse Nederlandse domineedichters Nicolaas Beets, J.J.L. ten Kate en Bernard ter Haar, die verzen hadden geschreven voor God, gezin en vaderland, was vanaf 1880 met verve en effectief bestreden door de Tachtigers, de nieuwe generatie die zich in 1885 groepeerde in en om het tijdschrift De Nieuwe Gids. Ook het gemoedelijke proza voor huis en haard was definitief in de ban gedaan door de aanstormende jonge garde. Schrijven was geen vrijetijdsbesteding meer van de gegoede burgerij, zoals in de negentiende eeuw vaak het geval was geweest, maar een allesbeheersende passie. Literatuur was, in de woorden van Willem Kloos, de ‘aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’. De dichter of schrijver was een bohemien: hij was antiburgerlijk en moest solitair, ver van het maatschappelijk gewoel, schrijven of dichten. Kunst had geen maatschappelijke functie, maar een esthetische. | |
[pagina 23]
| |
L'art pour l'art was het credo - kunst om de kunst -, het ging vooral om esthetiek en letterkundige autonomie. Schoonheid had de religie vervangen. In Vlaanderen introduceerden Pol de Mont en Prosper van Langendonck rond 1880 de nieuwe opvattingen. Van Nu en Straks (1893-1901) vertolkte zowel esthetiserende als geëngageerde visies: de bevlogen essays van August Vermeylen over maatschappelijke kwesties stonden naast de individualistische gedichten van Karel van de Woestijne. Ook in De Nieuwe Gids waren overigens al snel tegengeluiden te horen, onder meer van de socialist Frank van der Goes. Toch lijken de esthetische en individualistische opvattingen van de Tachtigers in de latere beeldvorming de overhand te hebben gekregen. Deze literatuurgeschiedenis laat echter zien dat het estheticisme en het streven naar autonomie slechts één kant zijn van het verhaal. | |
Massificatie en versnelling, democratisering en scholingDe enorme dynamiek in het literaire leven in de eerste helft van de twintigste eeuw kan niet los gezien worden van maatschappelijke ontwikkelingen als massificatie en versnelling, scholing en democratisering. Het algemeen kiesrecht werd in de eerste helft van de twintigste eeuw ingevoerd in Noord en Zuid, net als de leerplicht - in Nederland in 1900, in België in 1914. Het aantal lezers nam sterk toe. In Nederland was de hbs, de hogereburgerschool, ingevoerd en door de nieuwe ‘kweekschool voor onderwijzers’ kwamen kinderen uit de middenklasse voor het eerst in contact met de letterkunde. In Vlaanderen zorgde het onderwijs in de moedertaal, dat pas rond 1900 mogelijk werd, voor een grote verandering. De Vlaamse Beweging, die zich hevig verzette tegen de overheersing door de Franstalige elite, had zich hier jarenlang voor ingezet. Via schoolboeken kwamen nieuwe literatuuropvattingen terecht bij grote groepen jonge lezers. Het drukken werd door de invoering van nieuwe technieken en het gebruik van ander papier steeds goedkoper en eenvoudiger. Er kwamen nieuwe uitgeverijen om de nieuwe groepen lezers te bedienen met speciale boeken. De distributie van proza en poëzie verbeterde door de snellere transportmiddelen en de toename van het aantal boekwinkels, bibliotheken en leeszalen. Uitgevers maakten steeds meer reclame en boekhandelaren begonnen etalages in te richten om klanten te trekken. In 1930 werd in Nederland de eerste Boekenweek georganiseerd. Het literaire bedrijf, kortom, werd geprofessionaliseerd, in Nederland vanaf het begin van de eeuw, in Vlaanderen vooral vanaf de jaren dertig. Daarbinnen opereerden de auteurs vanuit hun relatief zelfstandige positie als kunstenaar. | |
[pagina 24]
| |
De eerste helft van de twintigste eeuw was het glorietijdperk van het gedrukte woord. De (stomme) film begon pas in de jaren tien aan een aarzelende opmars - rond 1930 werden de eerste geluidsfilms op de markt gebracht -, de radio werd in 1920 in gebruik genomen. Maar de persen draaiden intussen op volle toeren: er werden veel periodieken opgericht en de weekbladen en de vele kranten, die een ochtend- en een avondeditie hadden, besteedden ruimte aan romans en gedichten, al dan niet in speciale rubrieken. De toename van het aantal deelnemers aan het letterkundige bedrijf, de demo cratisering van de cultuur en literatuur, maakte de tegenstellingen binnen de letteren op een andere manier zichtbaar. De massificatie van de kunst en literatuur werd door sommigen met argusogen bekeken. Het succes van nieuwe groepen schrijvers, bijvoorbeeld van vrouwelijke bestsellerauteurs als Ina Boudier Bakker en Top Naeff, riep bezwaren op van de schrijvende elite. Naast deze middlebrow romans die hoge oplagen bereikten en soms beschouwd werden als minderwaardige ‘music for the millions’, verschanste een aantal auteurs zich achter bibliofiele edities die vermenigvuldigd werden in kleine oplagen voor een select publiek: de private press begon een belangrijke rol te spelen. Na de Grote Oorlog zorgden de democratisering en massificatie van de maatschappij en cultuur meer algemeen, vooral in de jaren twintig en dertig, voor kritische reacties bij ondergangsfilosofen als Oswald Spengler, J. Ortega y Gas set en in Nederland bij J. Huizinga. Ook het intellectuele modernisme, dat vooral in de jaren dertig opkwam - het schrijven voor de happy few waarin de relatie tot de werkelijkheid werd geproblematiseerd -, kan in dit licht worden gezien. | |
Uitgangspunten - selectie en constructieDe turbulentie op maatschappelijk en literair gebied levert een bont spektakel op. Maar hoe kan deze kleurrijke carrousel nu in een letterkundig overzicht worden gegoten? Welke uitgangspunten moeten worden gehanteerd? En hoe gaat de selectie in zijn werk? Wie zich verdiept in de geschiedenis van de literatuur van de twintigste eeuw stuit immers op een overvloed aan gedichten en romans, stapels letterkundige tijdschriften, een berg poëticale artikelen en duizenden recensies. Een levendig tafereel met dynamische debatten en onbekende bestsellers in een telkens veranderende, vaak woelige context. Op enkele uitzonderingen na zijn de meeste auteurs die ooit volop meedraaiden in de letteren inmiddels echter simpelweg vergeten. Ook in veel letterkundige overzichten zijn hun namen en werken niet meer te vinden. Verrassend is dat zelfs hele stromingen uit beeld zijn geraakt, terwijl ze ooit uiterst belangrijk | |
[pagina 25]
| |
werden gevonden. De literatuurgeschiedenis is eigenlijk één groot afslankingsproces. Daar komt bij dat veel geschiedschrijvers van de letterkunde de nadruk leggen op verandering en vernieuwing, zoals gebeurt in de overzichten van Mathieu Rutten en Jean Weisgerber (red. 1988) en Ton Anbeek (1999), die de letteren van Vlaanderen en Nederland in de twintigste eeuw als afzonderlijke fenomenen beschrijven. Soms raken daardoor hele subgenres buiten beeld die ooit sterk in de belangstelling stonden, maar geen voorbeelden zijn van normverandering: de ooit zeer populaire koloniale letterkunde bijvoorbeeld, de romans ‘over het Joodse leven’, of de tendensromans - dat wil zeggen werken met een actuele boodschap. Er worden in literatuuroverzichten ook andere accenten gelegd. Zo belichten Frans Ruiter en Wilbert Smulders in hun studie over de moderniteit (1996) vooral de historische context en besteden ze weinig aandacht aan proza en poëzie. Thomas Vaessens (2013) laat de historische context juist weer los en opereert met frames van waaruit letterkundige werken kunnen worden gelezen. Dat gebeurt in dit boek niet. Bloed en rozen wil de breedte van de eerste helft van de twintigste eeuw in beeld brengen en het literaire verleden een stem geven. Het gaat dus niet alleen om teksten die nu nog steeds bekend en geliefd zijn - al komen die uiteraard ook aan bod - of om interpretaties die vooral iets zeggen over onze eigen tijd. In dit boek wordt evenmin alleen de poëticale vernieuwing gevolgd, maar wordt een poging ondernomen het letterkundige leven op een bepaald moment te belichten en te laten zien hoe veelkleurig dat was. Daarbij speelt de historische, culturele, maatschappelijke en institutionele context een rol, maar de nadruk ligt op de literatuur zelf. Het uitgangspunt is, net als in het overzicht dat in 1993 verscheen onder redactie van M.A. Schenkeveld-van der Dussen, polyperspectivisch - dit keer gegoten in de vorm van een lopend verhaal dat vanuit verschillende perspectieven wordt verteld: nu eens staan poëticale discussies centraal, dan weer romans en gedichten; soms valt het licht op instituties, zoals de uitgeverij, de letterkundige tijdschriften of de kritiek; een ander moment weer op auteurs, stromingen, de historische context of een poëticale rel. Daarbij wordt een ruime definitie van het begrip ‘literatuur’ gehanteerd, want de invulling van dit begrip verandert zoals bekend in de loop der tijden. Natuurlijk is het een illusie om te denken dat het mogelijk is het veelstemmige letterkundige verleden te vangen in een overzicht. Het gaat om een constructie waarbij veel keuzes worden gemaakt. De literatuurgeschiedschrijver selecteert, analyseert en interpreteert. De vraag welke teksten en ontwikkelingen aan bod moeten komen, is van vitaal belang, zeker omdat de waardering | |
[pagina 26]
| |
voor auteurs en hun werken in de loop van de tijd aan verandering onderhevig is. Selectie is hoe dan ook noodzakelijk, omdat er jaarlijks zo veel romans en gedichten verschijnen dat ze onmogelijk allemaal in een overzicht genoemd kunnen worden. Couperus' Volledige werken alleen al beslaan vijftig delen, net als de Verzamelde romans van Vestdijk. Het Verzameld werk van Buysse telt zeven kloeke delen. De focus bij de selectie ligt op poëticale, historisch-maatschappelijke en institutionele aspecten. De poëticale lijn is vooral gekoppeld aan literaire stromingen, die vaak - maar niet altijd - destijds al door schrijvers en critici werden onderscheiden. Binnen de historisch-maatschappelijke context ligt de nadruk op de oorlogen en de opkomst van de grote ideologieën. Wat de instituties betreft spelen de uitgeverij, de tijdschriften en de kritiek een prominente rol. De uitgeverijen, die vaak een eigen profiel hebben, vormen de eerste zeef waar alle teksten doorheen gaan. Het aantal uitgeverijen neemt in de eerste helft van de twintigste eeuw zowel in Noord als in Zuid toe: zij maken de verschijning van literatuur mogelijk en zijn een belangrijke schakel in het productieproces. Ook letterkundige periodieken vormen een belangrijke leidraad omdat ze in de beschreven periode een podium vormen voor verschillende schrijversgroeperingen én omdat ze kritieken en poëticale artikelen bevatten waarin visies op proza en poëzie uiteen worden gezet en debatten worden uitgevochten. Bij de selectie van teksten is vooral de kritiek een belangrijke gids: de recensenten laten immers zien welke auteurs destijds belangrijk werden geacht en welke werken een bestsellerstatus hadden, zodat ook de koppeling met het lezers publiek is gemaakt. Recensies bevatten bovendien vaak informatie over de stroming en het genre waarbij een werk werd ingedeeld, en over de interpretatie van deze werken; die verschilt dikwijls sterk van de hedendaagse lezingen van diezelfde teksten. Zo kan eenzelfde gedicht van J.H. Leopold door huidige onderzoekers bijvoorbeeld als symbolistisch, modernistisch of zelfs postmodernistisch gelezen worden; honderd jaar geleden werden er andere accenten gelegd. Uiteraard wordt wel regelmatig op latere interpretaties ingegaan; de literatuurgeschiedschrijver moet schipperen tussen heden en verleden. Ook de band tussen een roman of gedicht en de culturele en maatschappelijke context werd vaak belicht door de toenmalige kritiek. Aandacht voor de receptie van destijds voorkomt dat de literatuurhistoricus alleen vanuit zijn hedendaagse visie naar het verleden kijkt.
Bloed en rozen schetst een beeld van de literatuur en het literaire leven in de Lage Landen van 1900 tot 1945 in de vorm van een chronologisch verhaal dat om reden van ordening is opgedeeld in tijdvakken - zonder de suggestie te wekken dat een bepaald jaar een literair breukmoment is geweest. Er zijn altijd | |
[pagina 27]
| |
nuanceringen mogelijk en er is altijd een eerder moment aan te wijzen waarop nieuwe tendensen zichtbaar worden. De wereldoorlogen worden apart behandeld. Diachrone overzichten die het accent leggen op ontwikkelingen worden afgewisseld met ‘dwarsdoorsneden’ waarin de gelijktijdigheid en de breedte belicht worden. Bij elk decennium hoort een beschrijving van het ‘hele’ jaar - 1900, 1910, 1920, 1930 en 1940 - die de variatie binnen de poëzie en het proza en de gelijktijdigheid van verschillende fenomenen boekstaaft. Dan wordt de film even stilgezet. Het startpunt is 1900 - het begin van de nieuwe eeuw - en het eindpunt 1945 - het einde van de Tweede Wereldoorlog, die ook ingrijpende gevolgen heeft gehad voor het letterkundige leven. Daarmee sluit dit deel aan bij het volgende en laatste deel van deze reeks, Altijd weer vogels die nesten beginnen, over de jaren 1945-2005 én bij het eerdere deel over de negentiende eeuw Alles is taal geworden. Uiteraard wordt in deze literatuurgeschiedenis regelmatig teruggegrepen op eerdere momenten en worden soms ook latere ontwikkelingen aangestipt. Er zijn verschillende indelingscriteria gebruikt. De belangrijkste zijn puur chronologisch - de indeling in tijdvakken -, maar ook stromingen, genres en subgenres sturen de ordening. Daarnaast zijn er ook thematische groeperingen: bijvoorbeeld de reactie op beide wereldoorlogen, de Boerenoorlog, de Russische Revolutie en de Spaanse Burgeroorlog; maar ook de jazz, Amerika en het exotisme. De ‘Ouverture’ die aan dit alles voorafgaat, is gewijd aan De stille kracht van Louis Couperus. Deze koloniale roman, die verschillende tendensen uit literatuur en maatschappij rond 1900 demonstreert, ademt vooral de sfeer van het fin de siècle, een tijdvak dat bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog definitief voorbij is. Maar Couperus wijst ook vooruit naar elementen die in de eerste helft van de twintigste eeuw steeds belangrijker worden: dekolonisatie en moderniteit. De grillige waarderingsgeschiedenis van De stille kracht toont de complexiteit van het canonisatieproces waar de literatuurgeschiedschrijver mee te maken heeft: de grote afvalrace door de jaren heen die leidt tot vergetelheid voor velen en roem voor een enkeling. |
|