ende ondertusschen 't Heidendom daar onder mengende: oversulx mede met sodanige gevoelens ingenomen, en tot diergelijke Wikkerijen en Toveroeffeningen genegen zijn. in 't 14. cap.
Van Ioden en Mahometanen, als een tweederleije middelslag tusschen 't Heidendom en Kristendom, overgaande: so onderscheid ik dan de Kristenen, na dat de tijden waren; voor, en onder 't Pausdom, en daar na. Dus bevind ik, dat den eersten Kristenen, na der Apostelen tijd, nog al min of meer van 't Heidendom en Iodendom heeft aangehangen; 't welk allenxkens toenam, en ten laatsten met het Pausdom op het hoogste rees: so verre, dat den Engelen en Zielen der verstorvene menschen; maar voornamelik den Duivel al die wonderlike dingen toegeschreven zijn, die de Heidenen den Daimones en Ondergoden eigen maakten. in 't 15--21. cap.
Doch tusschen beiden merk ik aan, dat in d'oude Kristenheid de Manicheen zijn ontstaan, die veel van 't heidensch weder invoerden, en den Duivel byna Gode gelijk magtig maakten: en dat hun gevoelen ongevoelig eenig zaad, tot op heden, onder 't Kristendom gelaten heeft. in 't 17. cap.
Maar nu dan komende tot onse tijden, en de leere van de Protestantsche Kerken; waar onder ik beneffens d' onse, die men Gereformeerde noemt, alle de genen die van 't Pausdom afgeweken zijn begrijpe: so bevind ik, dat hoe verder wy van 't Pausdom afwijken, hoe minder wy ook van die dingen houden, die hun opsigt op den Duivel hebben. Dog dat sommige de gronden van de protestantsche leer, haar onderscheid van 't Pausdom, na behoren niet beseffende; met den Duivel veel gereeder zijn, dan andere die daar wat meer op letten: om hem lichtelik alsulke dingen toe te schrijven, (en desgelijx den genen die sy ook geloven dat met hem gemeenschap hebben) welke de Natuur te boven gaan. in 't 22. en 23. cap.
Daar uit besluit ik dan voor 't laatste, alles met een ander vergeleken hebbende, dat het gemeen gevoelen, 't welk noch heden onder ons in swange gaat, oorspronkelik afkomstig is van 't Heidendom. Niet dat hen de regte Reden suiverlik te werk gesteld, tot die gedachten heeft gebragt: maar dat de Reden qualik gebruikt of misleid, en met schijn van godsdienstigheid beneveld en bemanteld, sonder 't licht der H. Schrifture, die gedachten heeft gebaard, onderhouden en gevoed. Dat het ook de Kristenen uit de Schriftuur niet eerst gehaald hebben, toon ik door die reden: dat de gene die Schrift wel minst verstaan, van die dingen 't meest geloven; ende also reeds in dat gevoelen zijn, dat de Duivel sulken grote magt heeft, eer sy de Schrifture lesen: ten minsten, eer sy die eens ondersoeken.
Dies geef ik ook daarna den Leser in bedenken: of wy vele dingen dien aangaande op die wijse in de Schrift wel souden opvatten, indien wy niet alreeds te voren, en van kinds been af, met dat gevoelen ingenomen, ende door gewoonte al bevestigd waren? Immers daar leit nu een vooroordeel; men gelooft dat het so is: en dan valt het ons gereed, de Redenen of Schrifture tot behulp te nemen; en voorts te geloven, dat die ook so leeren. Te