Naakte Uitbeeldinge
Van den geheelen inhoud der vier Boeken, het oogmerk van den Schrijver, en 't beleid daar in van hem gebruikt.
ALso de twee eerste Boeken van dit werk, voor af uitgegeven, seer veel allerhande oordeel hebben uitgestaan; uit oorsaken in de Voorrede aangewesen: so sal het niet ondienstig zijn, hier in 't kort den Leser klaar voor ogen te vertonen, wat het gene zy, dat ik eygentlijk in die vier boeken, die ik de Betoverde Weereld noeme, beoogd hebbe; op wat grond dat ik bouwe, en door welken weg ik na de waarheid soeke. Want al is 't dat ik van dit alles duidelijk en onderscheidelijk gesproken hebbe, so in den ingang van het werk, als in de voorreden van het eerste deel: so sie ik evenwel, dat het niet genoeg geweest is, om de menigvuldige sware vooroordeelen te verwinnen; aan welken niet so seer de gemeene man, als wel de geleerden sig betonen vast te zijn. Al dacht ik dat in 't eerste niet, so kan ik echter achter na de reden nu wel sien. Te weten, dat de genen die sig enkelik uit lust tot weetenschap en oefening der konst begeven om te leeren, al doorgaans vrye luiden zijn, wien 't niet en scheelt van wiense leeren, dan om het wel te leeren. Sy en bekreunen sich der mode niet, of die dan oud of niew is, want sy beminnen maar de deugdelikheid der stoffe ende kunst van 't werk. Doch maar om den kost te winnen die op winkels zijn geweest, houden sig meer aan den trant die daar gehouden wierd: by den eenen meester maakte men 't werk dus, by den anderen so; in d'eene stad werkte men op dese, in d'ander op die manier. Het is hem dan genoeg, dat hy het maken sal so als 't de wijse is, en na die wijse ook de proeve tot genoegen van de meesters heeft gedaan. Maar vind sig hier een onder die gelijk als d'eerste ook de konste self bemint, en ondersoekt, en daar wat aan verbeteren, sulk een raakt by de anderen terstond in 't oog. 't Is met de wetenschap al even eens gelegen. Die op de scholen gaan, gewennen aan den trant die daar dan is; en schikken hunne oefeningen na die leest, waar op sy werken die den grootsten naam hebben, of hun der sinnelikheid wel meest behagen. Voor desen is 't dan dat hy sig meest bloot stelt, die een vry man wil zijn, en geen zijden kiesen: maar noch meest, indien hy iet van voren wil ondersoeken, en ten einde van dien niet op een uitkomt met den gemeenen weg. Hinc illa Lacrymae; daar komt het onheil van daan.
't Gemeen gevoelen dat men van den Duivel, sijne groote kennisse, en kragt en werkinge heeft, en van menschen die men houd dat met hem in gemeenschap staan: quam my allenxkens by dat licht dat ik met andere menschen van nature hebbe, en door de Schrift versterkt en meer gesuiverd