| |
XXXII. Hoofdstuk.
Op al 't voorgaande is nog toe te geven een kind in Friesland, 't welk men seide dat betoverd was.
§. 1. D' Exempelen tot hier toe ondersogt, en so ik meinde klaar ontdekt, dat daar geen Duivels Tovery in steekt; zijn veel aanmerkeliker dan dat hier nu volgen sal: en echter niet so dienstig voor d'eenvowdige gemeente; die meest door sulke dingen in 't gemeen gevoelen onderhouden word. Nochtans en souden de twee laatste, die in 't naaste hoofdstuk staan, ook van geen meerder waerde zijn; 't en ware de Geregten, so van 't Hof als van de Stad, door 't ondersoek daar op gedaan deselve waerdiger gemaakt; en ons, in dese besigheid met saken van dien aart, verpligt hadden, om daar meer als anders op te letten. Het volgende is tusschen de ouders en de vrienden van het kind, daar dit kapittel nu af spreken sal, en my, door wisseling van brieven ondersocht; hoewel door mondelinge sprake met den vader en na-vrienden eerstmaal aangeleid. Ik noeme niemant, ook de plaats niet daar 't gebeurd is; om dat ik niet wete, of 't den genen wien dit aangaat aangenaam mag zijn. Ben ook grotelix in twijfel, of d' oplossinge die ik hier geve hen voldoen sal: gemerkt den diepen indruk welken d' ouders toonden dat sy hadden van betoverdheid. En geen wonder: want indien geleerde mannen, so als Morus ende Glanvill, die de kragten der Natuur doorkropen, en de sinnen door veelvowdige ondervindinge geoefend hebben; sig nog so seer genegen tonen om de ongerijmde dingen te geloven; en 't gene dat sy weten of niet waar, of menschelijk bedrog te zijn, nogtans tot een bewijs van waarheid derven venten, gelijk in 't XXI. hoofdstuk §. 21. is getoond: wat schuld is dan te geven aan gemeen verstand, nadien sy ietwets op die wijse ligtst begrijpen, als 't gemeen vooroordeel, daar sy mede opgewiegd zijn, en nog dagelijx rondom van den gemeenen hoop geset, dat mede brengt?
§. 2. Ik stelle dan voor af 't verhaal, so als het door de moeder van het kind, op mijn begeeren, self is opgesteld: na dat my was geseid, dat die betoverheid begonnen was, wanneer een seker wijf het kind een peer gegeven hadde; op datmen weten mag, dat dese tovery van sulken oorsprong is als die van Kampen X. §. 1. en van Bekkington; XXX. §. 12, 3. Daar op heb ik een ondersoek gemaakt, door vragen, daar my van der Ouders wegen op geantwoord is: en na dat antwoord mijne wedervragen: en laatste-
| |
| |
lik mijn verder oordeel tot oplossinge, so verre als uit dat ondersoek te maken was. De Leser late sig dog niet verveelen, die geringe haspeling eens tot den einde aan te sien: ik meene dat het nog wel goed sal doen, by dagelijkschen voorval diergelijker dingen, die ons wel meest in de gemeene wandeling ontmoeten. Want somen alles telkens op die wijse ondersogt; ik meine dat sulk toverpraat wel haast verdwijnen soude. Dit onderscheid is egter tusschen dit en die betovering tot Kampen en tot Bekkington; dat die betoverden bedriegers waren; maar dit maar een onnosel kind, tot sulke valscheid onbequaam. Derhalven was dit siekte, en dat ander was bedrog.
§. 3. De brief der Moeder luid aldus:
(1) Ten eersten is het begin geweest (2) in de maand van September 1688. als wanneer hy geheel siek wierd; dog mogte geweldig eten, so dat wy daar over moeijelijk waren: ende wierd daar so mager, dat het bedroefd was om aan te sien; so dat het daar by nog verwies, en al degenen die het sagen seiden, dat het enen bocchel kreeg. Daar by wierd het so bedroefd daar aan, dat het niet gaan konde: en als 't al gaan soude, so was het rond gebogen, en ging met sijne handen op sijne knien. So dat de luiden die hem sagen seiden, is dat uw kind? wat is 'er dat bedroefd aan! wy waren seer verlegen; niet wetende wat wy doen souden: So dat wy (3) alle middelen by de hand namen, ende God baden om sijne vorige gesondheid. Dog het beliefde God nog niet: so dat hy van pyne nog al slimmer wierd. Aldus enen tyd wesende, wierden wy daar over van sommige lieden bepraat, dat wy ons best niet by het kind deden. Waar over wy verslagen waren, ende zyn na sommige toegegaan, die daar van geseid hadden: en hebben haar geseid, dat wy ons best al deden, en daar ook geen kosten aan spaarden. So seiden sy dan, dat wy moesten andere middelen by de hand nemen: want haar vertrouwen was, dat het quade menschen waren die het dat kind deden: also daar ook een was die seide, dat sy wel (4) gesien had, dat sodanige verbrand waren. So gaven sy ons dan raad, dat wy souden nemen drie roode geërfde bloedkralen, en rode stiksyde; en doen die 't kind om den hals. Maar die moesten als een klaverblad geknoopt zijn: en daar moesten drie knopen op zyn; ende moesten in den name Gods daar op zyn (gedaan.) So daar geen uit quamen, dat het dan ook so niet ware: maar was 't dat daar uit quamen, so was het so. Wy hebben hem die (5) van een ander om den hals doen laten: En sy zynder op gedaan des (6) Donderdags; en hebben gehangen tot den Dingsdag 's morgens toe. Doe warense daar (7) alle drie uit: waarom wy verslagen waren. So hebben wy daar verscheidene by gehaald, die dat mede ondervonden hadden, die ook mede verbaasd waren; ende hebben ons geseid, dat uit de hare quamen wel twee; en daar was 'er een, die seide, dat uit de hare quam een. So moesten wy al wederom soeken: hebben daarom syn water eens (8) op een plaats gestuurd. Die heeft ons laten weten, dat het kind daar bedroefd aan was; maar met Gods hulpe soude genesen worden: maar dat het (9) quade menschen deden; en ook (10) meer als twee; en het was ook alleen op dese plaats niet. So (11) hebben, wy goed gekregen, daar wy groote beterschap by vonden. Want God de Heere segende het so, dat het (12) binnen twee of drie weken ontrent genesen
| |
| |
was: behalven dat hy des nagts nog niet konde rusten, (13) om den grooten hoest dien hy nog hadde. So hebben wy (14) sijn kussen, daar hy met sijn hoofd op lag te slapen, geopend, en hebben daar uit gekregen (15) drie kransen met allerhande geern, rood, wit, swart, ja bindgeern: so dat wy daar over ontsteld waren. Ja so mooj warense met allerhande veren gemaakt; en hadden twee de groote van een hand: en een so groot als het midden van een tafelbord: en de pylken waren alle gaar na malkanderen toe; en de veeren waren so glad, dat daar sulk niet een veer in het kussen was die der na geleken. (16) Ontrent een week daar na hebben wy daar twee heele en ontrent drie halve uitgekregen: so dat God gaf, dat het doe voort beterde, (17) tot verwonderinge van alle menschen, die het kind so onnosel hadden gesien. Wat meer van de saak is, weten wy niet; so dat hy om St. Jakob beterde. 1689.
§. 4. Nu volgen mijne vragen en aanmerkingen met het antwoord van der Ouders wegen, dus gesteld.
(1) Hoe oud is 't kind?
Antw. By de ses jaren.
(2) Wat was 't voor een wijf geweest, 't welk den kinde te voren enen peer gegeven hadde? (want dit was my in 't eerste geseid) en hoe lange was dat geleden wanneer het siek wierd?
A. Om reden so salse niemant konnen noemen, wie het geweest is. Het is ontrent een week na de gegeven peeren geweest: daar van het kind en de vader gegeten heeft. Waarom dan ook de Ouders niet betoverd?
(3) Alle middelen. Vr. Wat meesters en wat middelen zijn daar toe gebruikt?
A. De Doctoren en meesters in de stad. De middelen zijn dranken en pleisters en smeeringen geweest. Goede middelen; maar die gansch geen kragt hebben tegen Tovery; also de Duivel alle dranken en smeeringen kragteloos en kragtig maakt, wanneer hy wil; so als men dat van hem gelooft.
(4) Gesien dat sodanige verbrand waren.) Vr. Dat geloof ik seer wel. Maar had sy ook gesien, of 't bewijs daar af, dat sy 't quaad deden, waarom datse verbrand zijn?
A. Daar waren dan enige gevangens, welke beschuldigd wierden van toverye; die dan door 't pynigen sulx beleden hebben. Doch zijn noch eerst op 't water geworpen, van een hoge brug; en dreven op 't water, als ofse in geen water waren. En wanneerse daar uit quamen, warense droog. Dit heeftse met haar eigen ogen gesien. Maar tot Bekkington warender 200 die 't sagen. Siet dat na XXX. §. 26, 27. ens.
(5) Van een ander. Vr. Waarom van een ander? Of hadde die 't meer gedaan, datse wist hoe sulke knopen moesten gemaakt zijn? En hoe warense dan gemaakt? Als wevers of als schippers knopen? hebt gy daar niet op gelett?
A. Het was haar van een ander geseid, en ook had sy 't anderen wel gedaan; ende ook haar eigen dochter. 't Was geen wevers knoop, (maar) gelijkmen de meeste knopen maakt.
| |
| |
(6.) Donderdag, Dingsdag.) Zijt gy wel versekerd, datter in dien tijd niemant alleen by 't kind geweest is?
A. Sekerlijk ja: want het lag te bedde. Die reden gaat niet door.
(7) Alle drie. Doet ook so eens met een ander kind, dat gesond is, of doet noch eens het selfde met uw eigen, nu 't wederom genesen is. Te weten, maakt de knopen even eens met deselfde bloedkralen en stiksijden draad; en laatse even lang hangen aan sijnen hals. Doe het verscheide malen, en besiet watter dan uit worden sal. Dog doet het self: so weet gy hoe 't gedaan is.
A. Het is van deselfde Vrow, na dat het kind beter was geworden, noch eens gedaan, op deselfde wijse. Dog zijnse daar in gebleven, en hebben wel drie weken gehangen. Niet deselfde vrow; maar de moeder moest het gedaan hebben. Die vrow konde de knopen maken so als se self wilde.
(8) Op een plaats. Wat plaats was dat? Bergum? na dat Baal-Ekron plagmen al voor 50. jaren om sulken raad te gaan. Siet 2. Kon. 1. en het gene voor gemeld is VI. §. 2.
A. Het was den Ouwer by de Jouwer: een man die veel sulke menschen geneest, en uit het water sag, dat het een kind was: sagh ook wat hem scheelde, te weten dat de milt en de longe aan een wiessen: (Dit seggen komt met de Doctoren over een) en dat hy 't door gegeven goed gekregen had; en seit, dat hy hem met Gods hulpe wel genesen soude. Hy sagh misschien wel dat de quale te genesen was: waarom hy ook geen andere middelen gebruikte, dan die natuurlijk waren. Te weten, so als het berigt hier verder luid; het was door terpentijn olie en doorgaande salve, waarmede hy gesmeerd wierd. De eene drank was half water en half brandewijn: daar in tweederleye ongedroogde wortelen gedaan wierden; waar van hy 's morgens, middags ende avonds een lepel vol gebruikte. De andere was bier met groene kruiden, die versch geplukt waren, en tot de helft gekookt: daar ook een lepel vol van gebruikt, een uur na het voorgaande. Maar ik en sie hier onder gansch geen middelen, om te verhoeden dat de Duivel, so 't een werk van quade menschen was, de kragt derselven niet verhinderde: 't welk hem so ligt moest vallen als die van 's kinds gesonde lichaam te bederven.
(9) Quade menschen. Vr. Waaruit sag hy dat het quade menschen deden? Ook uit het water? Of was 't hem eerst geseid van de knopen, en van de peeren? want sulke menschen weten alles uit te vragen; en dan hebbense goed seggen, om 't volk te beregten, na dat sy bemerken datse meest genegen zijn.
A. Dit sag hy uit het water: de knopen waren doe nog in den sijden draad. O ligtgelovige! De Duivel self sal uit het water ja niet sien, het gene daar niet in en is: maar die oude Klaas sag dese knopen met de kralen in den sijden draad; en daar in sag hy voort wat volk hy voor hadde, en hoe hy hen berigten moeste, om hen voort te helpen.
(10.) Meer als twee. Vr. Wel, waaruit mag die Oude dat geweten hebben? uit de drie knoopen wederom. En hebben dan wel anderen, by wien maar twee knoopen, of maar een uitgegaan zijn, ook sulk bescheid gekre-
| |
| |
gen; dat d'eene van twee, en d'ander van eenen slegs zijn betoverd geweest? Daar dient gy na te vernemen; want daar veel aan gelegen is.
a. Hy moet het gesien hebben uit het water. Want heeft het kind nooit gesien, en doen hingen die drie kralen noch om 't halsjen. Maar s'anderen daags, wanneerse het goed ontvangen hadden, en na de eerste smeeringe, so waren de drie kralen buiten de knopen. De toverkunst was even groot of hy dat uit water of uit de koralen sag. 't Is mogelijk geweest, gelijk de Doctor, die na Beverwijx verhalen, uit het water moeste seggen, hoe veel trappen hoog de man gevallen was. Wat salmen sulke menschen doen, die geen verstand gebruiken? Nu nademaal de kralen eerst ontknoopt geweest zijn 's daags daar na; so hebben sy den Toverdoctor al gevraagd, eer sy nog door 't los worden van de knopen wisten dat het toverye was. Een klaar bewijs, dat sy 't so wilden hebben, dat het moeste Toverye zijn. Sy hebben het geloofd, eer dat het hen gebleken was: indien het uit de kralen blijken moeste.
De vriend schrijft verder. Schrander voorval heeft dese Klaas de Oude gesegd: dat 'er twee quade menschen waren, die sulx in een ander huis gedaan hadden. En na sijn seggen so waren ook twee kralen uit den sijden draad geraakt. De vrow heeft gesegd, welke de kralen om dit kinds hals gehangen heeft, datse nooit gesien heeft, datse alle drie uit de knopen zijn gekomen, niet tegenstaande dat wel meer dan 50. om den hals gehangen heeft; maar wel een of twee. Die oude Klaas al wederom, so als ik sie, helpt sulke luiden voort. De kralenknoopster (want het schijnt dat dit ook al een handwerk is) heeft het mogelik ditmaal niet al te wis genomen, dat alle drie de knopen los geraakten, 't welk sy seiden haar in 50 maal niet eens gebeurd te zijn. Sy meende (schijnt wel,) eenen ofte twee derselven eenen draaj te meer gegeven, en daar door wel vast gemaakt te hebben; maar heeft hier in de handgreep eens gemist. Nu dat so is, so moet het tot vergrotinge van 't wonder strekken: als drie kralen uit de knopen; ongehoorde toverye!
Die oude heeft dit dan uit list geseid, of 't haperde, dat d'oorsprong of vervolg der quale met den tijd van 't ingegeven goed, gelijk de peeren, niet wel over een te brengen ware: so hadde 't meer dan een gedaan; d'een wat, en d'ander wat. Ook konde hy dus best verhoeden, dat op een persoon geen vast vermoeden hechten, daar uit beschuldiging ontstaan; de sake van den beschuldigen op hem verhaald worden; maar latende het werk onseker, so bleef hy seker buit schoots.
(11.) Goed gekregen. Van wien kreeg gy dat goed? van dien man op de plaats daar gy van seit. En weet gy ook niet wat het was? hebt gy 't aan geen Doctor of Apteker laten sien? Of was 't geen Doctors of Aptekers goed? Dat sal des kinds vader, die (so ik niet beter wete) self een apteker is, wel konnen weten.
A. Dit is al geseid voor hem. Waar is dit dan geseid?
(12.) Binnen twee of drie weken. Vr. Was 't kind te voren niet al wat aan 't beteren?
| |
| |
A. Neen. So is de quale doe dan juist , dat is, op het hoogste geweest: of laat ik 't oordeel aan de Medecijns, wat kragt gemelde smeeringen en dranken hadden, om 's kinds quale te genesen. Sulk een als dese Klaas kan wel iets beters in dit stuk gehad hebben, dan den Doctoren, ofte meesters in 't gemeen bekend is. Ook had ik wel eens mogen vragen, of 't kind te voren met geen koorts geladen is geweest: de welke ontrent desen tijd ophoudende, de werkinge der geneesmiddelen niet meer hinderde; so dat die oude Klaas de goede ure kan getroffen hebben. Indien een meester dat geluk heeft, so heeft hy de eere; en d'andere den ondank, al is' t dat sy sig metter daad gequeten hebben na behoren.
(13.) Om den groten hoest. Vr. Bleef 'er na die twee of drie weken niet anders over als die hoest?
A. Neen. Dat is dan wel: maar geen bewijs van tovery.
(14.) Sijn kussen. Vr. Had hy gedurende sijne siekte altijd op dat kussen gelegen?
A. Ja. Laat ons dan horen.
(15.) Drie kranssen. Zijnder die drie kransjes so lang in geweest als sijn siekte duurde? Nu, dat en kont gy niet weten: want gy hebt 'er eer niet na gesien. Nochtans moest gy dat weten. Want so die kransjes in dat kussen gekomen zijn, na dat het kind siek geworden was; so is de siekte daar van niet ontstaan. Maar heb gy wel meer kussens geopent, om te besien of daar ook geen sulke kransjes in te vinden waren? Dat moet geschieden. Ternt alle kussens los die gy hebt, laat anderen ook enigen van hunne eigene openen: en siet wat gy dan vinden sult.
A. Alle kussens zijn tegelijk met de twede maal van 's kinds kussen geopend en niet bevonden dan in 't kinds kussen. Indien ik dit geloven moet, so zijn de kussens in dat huis meer vry dan andere, in welker vele sulke kransjes, als men die wil noemen, zijn te vinden; sonder dat degenen die op sulke kussens leggen, in het allerminst betoverd zijn. Ende is het menscheliker wijse so by toeval maar geweest, dat sulke kransjes in 's kinds kussen maar geweest zijn. En dat effen drie gelijk drie knopen. Want, na 't spreekwoord, seer gemeen by alleman, alle goe dingen zijn drie, so moest hier 't een en 't ander ook in drie bestaan. Maar dit waren drie quade dingen, van qua menschen daar gewrogt, of om quader menschen doen daar by te weten.
Vr. Voorts vraagd ik dus. Hebt gy die kransjes niet bewaard? Ik wenschte wel maar een daar af te sien; met sekerheid, dat het een van deselfden is daar gy van schrijft.
A. De kransjes zijn verbrand. Waarom verbrand? Want soudemen alsulke wonderlike dingen niet bewaren? Of heeft dat ook gevaar dat door de selve ook wel andere betoverd mogten worden? Is dan de toverende kragt niet in de peeren of in 't ingegeven goed geweest? of is die in de veeren eerst getrokken, en van de veeren in het kind? Dat is dan, uit het kind, het ingegeven goed, reeds in hebbende, in de veeren; en wederom dan uit de veeren in het kind. Dat loopt als ene rosmeulen in 't ronde. Maar is 't door to-
| |
| |
vering, dat dese veeren dus doornaaid zijn en gekranst, so is het quaad nog in de veeren: anders moesten daar de kransjes uitgaan, met dat dese kragt in 't kind getrokken was. En beterde doe 't kind, na dat de laatste kransjes uitgenomen waren; gelijk daar na gesegd werd: so en beterde 't niet van de smeeringen en dranken, die d'oude Klaas daar toe gegeven hadde, nogtans is daar tevoren al geseid, dat God die so gesegend heeft, dat binnen twe, drie weken 't kind door 't gebruik van dese middelen genesen is.
§. 5. Nu volgt het verder antwoord op deselfde vrage: waar op twee vrowspersonen in het huis verscheenen, eer datse nog verbrand waren, van wien men quade gedagten hadde, en d'eene tsedert nooit, en d'andere eenmaal in 't huis geweest is: daarse van te voren dikwijls verscheenen, doe het kind so elendig was.
Twee vrouwen; waarom quamender geen drie? also de oude na 't getal der knopen met de kralen hen versekerd hadde, dat het meer als twee waren die het deden? En dog waar toe was 't datse doe quamen? Altoos niet om het kind te zegenen, en eerst om sulx te moeten doen sig blaaw en bloedig te doen slaan: also dit kind door smeeringen en dranken is hersteld? Wat oorsaak hadden sy gegeven tot die quade gedagten, diemen van hen hadde? Was 't meer dan slegs de naam? Wien haddense beledigd of betoverd, dat men wist, om ook in desen sulx van haar te denken, sonder liefde. Want die denkt geen quaad 1 Kor. 13: maar uit uw eigen boos en bygelovig herte komen voort quade nadenkingen, daar geen quaad is. Matt. 12. Verscheenense te voren dikwijls, doe 't kind nog elendig was, en niet of eens wanneer het beter was; so dedense gelijk 't behoorde, en so alsmen doet. Betoningen van kristelijk of menschelijk medogen, dat vrienden en geburen dikmaals ons besoeken, in den tijd van swarigheid, 't welk niet behoeft wanneer die over is: sal dat u een bewijs verstrekken van so gruweliken quaad? Blijft, Kristenen, van sulke menschen af, wanneer het qualik gaat: sy souden meenen dat gy hen betoverd had. So voer een eerlijk Predikant in Friesland, my aleer in mijne jeugd bekend; wanneer hy na gewoonte in een huis quam, daar een pot te vuur was, na den raad van sulke menschen als dien ouden Klaas. Want onder 't koken soude daar de hex of toveraar dan moeten komen; en so daar aan te kennen zijn. De goede Predikant, die na gewoonte quam als vriend, van gantsch geen quaad bewust; wierd tegen de gewoonte van dat huis als vyand aangesien; en voorts ene andere pot daardoor te vuur gebragt, daar ik den uitslag niet van weet. So de eene 't kind niet sag, so vraagdese altijd daar na (was dat niet kristelijk?) En de koopmanschap van de eene (was dat deselfde?) daarse om quam, die salse noch halen: om dat de moeder met het kleinste kind besig was, so seidese datse wel wederom soude komen. Heeft sy haar tsederd anders gedagt, of mogelik dese koopmanschap ook wel elders bekomen? Wat quaad heeft sy het kind gedaan, sose niet eens wederquam? Is komen en niet komen beide een bewijs van Tovery? Hoe sal ik dit verstaan?
§. 6. Ik vraagde nog al verder van de kransjes: indien ik de gelegentheid
| |
| |
niet hebben mag om die te sien; so ben ik wel begeerig om te weeten; van wat aart van vogels dat de veeren zijn?
A. De veeren waren ontrent dus lang. --------------------------------------- de kleur was halfwit; het bovenste daar van was met swarte en schiete (dat is bruingrawe) plekken, de grootte van een speldshoofd. Het was een pluimkussen, so datmen wel geloven soude dat het ganseveeren zijn geweest. Dubbeld ganseveeren, daar de gansen self met al so veel verstand van souden konnen redeneeren als de menschen; so men moet geloven, dat daar tovery in steekt. Die omstandige beschrijvinge der kransjes in den brief, vertoont de selve even konstiglik gewrogt, als my hier in de stad van diergelijke wierd gesegd. Ik vraagde dies tijds mede, of s' er geen bewaard en hadden. Maar ook niet: dan misschien was by den huisheer nog wel een te vinden, want die had 'er af mee genomen: Ik ging 'er, en ik vond' er een; maar moest my seer verwonderen, waar dog dat konstig maaksel in bestond; 't geleek meer na een klonter dan een krans. 't Is waar, dat het nu wat verlegen was: maar seide my die heer nochtans, dat het in 't eerste ook niet veel anders was geweest. Degenen die in veeren doen, getuigen dat dit seer gemeen is, en huishoudende vrouwen hebben daar van ondervindinge. Het is een aart van sulke veeren sig door een te vlechten; ook word wel in 't naaijen 't een of ander draad of naald, of speld daar in vergeten, dat sig te samen wind.
§. 7. (16.) Ontrent een week daar na. Vr. Die laatste twee heele en drie halve kransjes, waren die binnen eene week ontrent in dat kussen gekomen, of had gyse te voren over 't hoofd gesien? Warense ook van 't selfde slag van veeren, en ook van sulk maaksel als de andere?
A. Neen. Alles was wel besien: so datse in dien tijd daar in gekomen zijn. De veeren waren gelijk de voorgaande. Maar het komt voornamelik op 't maaksel aan, daar hoor ik meer niet af. Gaf God doe (als de Brief seit) dat het beterde, wanneer die laatste kransjes uitgenomen waren; so moet de toverkraght daar in geweest zijn, en niet in de peeren of het ingegeven goed.
(17) Tot verwonderinge. Vr. Waren dan de menschen so verwonderd, om dat het kind van den hoest beterde in den tijd van agt dagen? Want gy segt daar te voren, dat voor 't eerste openen van 't slaapkussen, en 't uitneemen van de drie eerste kransjens, niet meer dan de hoest overgebleven was, die 't kind belette te slapen.
A. Sy verwonderden haar over de schielike veranderinge van 't kind, wegens sijn gang, gelijk van te voren gemeld is; gelijk ook de helderheid in 't bewegen. Niet wegens den hoest; die beterde na de tweede opening van 't kussen, om dat hy beter konde slapen. Waar uit dan te besluiten is dat ook de hoest, van toverye komen kan; also die beterden, wanneer het kussen van de toverkransjes gansch ontledigd was. Derhalven magmen denken, als den mensche 't eene of 't ander scheelt, al is 't geen ongewone vreemde siekte, daar geen doctors nogte meesters raad toe weten; dat hy wel mag betoverd zijn. Wie
| |
| |
weet hoe menigmaal wy dan niet wel betoverd zijn geweest, en wisten 't niet. Nu dan, wanneer ons namaals 't een of 't ander schelen mag, de kussens opgesneden, te toverkranssen uitgehaald; en 't sal wel beteren: al is 't 8 dagen na den tijd, het komt daar evenwel van daan.
§. 8. (18.) Om St Jakob. Vr. Was 't kind volkomelik genesen om St. Iakob? of begon het doe te beteren? En so de beterschap doe eerst begon; hoe lang was 't nog eer hy volkomelik genesen was? Of segt my dog, wat dat, of wel ontrent hoe lang het voor of na St. Iakob was. I. Dat gy de kralen met de knopen om 's kinds halsjen hingt? II. Dat gy met het water gingt na die andere plaats. III. Dat gy d'eerste maal 't kussen open sneed. Hier aan is gelegen. IV. Als mede, hoe lange gy 't goed van die plaats gebruikt hebt?
A. Voor St. Iakob was hy gesond; had dan alleen enigen hoest behouden, daar hy nog, wanneer hy enige appelen gegeten heeft, wel gebrek van heeft; doch anders niet. Ontrent 5 weken voor St. Iakob, na ons best onthoud, zijn de kralen om 't kinds halsje gehangen, en 14 dagen voor St. Jacob was hy genesen. De openinge van de kussens was de eerste maal ontrent 8 dagen voor St. Jakob, de twede ontrent op St. Jakob. Alles was voor St. Jakob bestuurd. Het goed heeft hy ontrent derde half week gebruikt: te weten de twee dranken; maar de smeeringe die gebruikt hy noch, die van den bestevader toegemaakt word; so datse maar eenmaal van Klaas den Ouden sijn goed gehad hebben. Nu maak ik rekening. Van September 1688. tot half Iunius 1689, wanneer 't vijf weken voor St. Iakob was, is 't kind siek geweest, eer men die tovermiddelen begonnen heeft in 't werk te stellen. Het eerste daar van was de proeve met drie rode kralen in den zijden draad geknoopt: welke aan 's kinds hals gehangen op den Donderdagh; so is men na den Ouwer gegaan Klaas den Ouden raad te vragen, des Maandaghs na gissinge; alsoo de kralen Dingsdags uit de knopen zijn gegaan, en dat was daags daar aan na datse by hem geweest hadden; op dien dag namelik als sy 't goed van hem ontvangen, en d'eerste smeeringe gedaan hadden. Nu wistmen dan dat het toverye was, meindense: want de knopen waren alle drie, (dat van 50. maal, seide 't wijf niet eens gebeurt) los, en de kralen daar uit gegaan; maar dat losgaan van die knopen was geen onttoveringe; dan moeste 't kind betoverd zijn geweest, door 't omhangen van die kralen; dat was de meeninge niet. Daar konde ook geen toverye in de kransjes wesen, diemen tweemaal in de kussens vond. Niet in de eerste; want hy veertien dagen voor St. Iakob al genesen was, en dese opening der kussens was maar agt dagen voor St. Iakob. So zijn dan d'eerste kransjes in de kussens gebleven agt dagen na de geneesinge, sonder hinder aan het kind toe doen. En wat hebbense te voren meer gedaan? De laatste nog veel minder: want die zijnder nog niet in geweest wanneer 't kind al genesen was; dat wistense seer wel, also sy (als te voren is verstaan) alles wel besien hadden: so datse in dien tijd (dat moet nu zijn in de tweede 8 dagen na de geneesinge) daar eerst ingekomen zijn. Is dit niet wel een schoon bewijs van Tovery?
| |
| |
§. 9. Daar hebt gy, Leser het Verhaal van 's kinds siekte door de moeder self gesteld: mijne Vragen daar op aan de Ouders door een van de vrienden voorgesteld, en derselver Antwoord op deselve, my in dien tijd toegesonden; met mijne aanmerkingen op ieder antwoord nu versch daar achter aangevoegd. Oordeelt nu van de gansche saken: hoe ligt gelooft het volk de Toverye. De siekten van een kind duurt wat te lang, om geen betovertheid te zijn. De raad en baat niet veel; het kind blijft siek en quijnt. Wat scheelt het kind? gewis het moet betoverd zijn; en men bepraat de Ouders, dat sy hun best niet doen; om dat het praatsiek volk niet en verstaat dat milt en lever wel aan een kan groeijen, sonder toverye, dat sulx de quaal is, dat segt Klaas de Oude self, en dat seggen komt met de Doctoren over een. Maar die en seiden niet, gelijk als Klaas, dat dit van quade menschen quam. God is het die gesond en krank maakt door wat middelen het hem belieft. Maar souden d' ouders hun best doen, so moestense, na deser menschen seggen andere middelen by de hand nemen: en dat waren dese schone middelen, van de kralen om de hals, en de kransjes uit de kussens, en by Klaas den Ouden raad te halen; van welken ik nog tot besluit een weinig seggen moet.
§. 10. De werkinge van sijne smeeringen en dranken heeft bewesen, dat de middelen natuurlik ende goed geweest zijn. Dog dat hy dese lieden wijs maakte dat het kind betoverd was: daar in betoonde hy wie dat hy was; te weten sulk een Magus ofte Toveraar als ik bewesen hebbe dat het misbruik van de konst heeft voortgebragt III. b. XXII. §. 16. Die doen die menschen om maar neeringe te maken: also sy weten, dat het meeste volk met desen waan van tovery is ingenomen, en dat geschikte Medezijns en Meesters met alsulke beuselingen niet te doen en hebben. Dies krijgen sy dan volk van alle kanten in hun kraam; mitsdien dat sy doorgaans vreemd zijn, so is 't al gerede betalinge, so van raad als medezijnen, die sy hen voor enen kleinen penning geven, en voor nog veel kleinder konnen tuigen. Siet eens hoe dese Klaas de Oude selfs de watersugt tot tovery kan maken uit enen brief, my door den oud-oom van het kind gesonden, en aan hem geschreven van den Predikant, die sijne streken had ontdekt.
Op den uwen...... dient, dat ik verscheidenmaal de huisvrow van Wigle Nannes in haar watersuchtige siekte heb besocht; en mijn plight nevens haar heb gedaan, en nooit vernomen, dat sy bevangen soude geweest hebben met die quale; waaraf U E. schrijft (te weten Toverye, so als uit het vervolg nu blijken sal) als eens doen ik by haar vonde dien vermaarden Duivel en Toverbander &c. Maar doen ik bedreiginge aan hem deede, om sijn seggen aan de polityke macht te openbaren, doen is noyt in 't licht gekomen; dat hy (so my Wigle Nannes seyde) gesegt hadde, dat ook dien nacht van haar zoude gelost worden (te weten, spelden, naalden, lepelstelen, hair, vlas, en sulk tuig meer, gelijkmen denken mag: want dat is doch 't gemeen kenteken van betoverdheid) dit is my wel bewust, en anders is 'er geen tovery ontrent haar gepleegd: hoewel daar groot berught af was gemaakt. Siet dan, so ligt is dese tovery te helpen, of ook voor te komen, met een woord. Och dat
| |
| |
God doch eens gave dat de menschen wijser wierden!
|
|