| |
XXXI. Hoofdstuk.
Geregtelike Informatien, genomen over toverplegingen tot Harlingen, en elders, bewijsen mede de gewaand Toverye niet.
§. 1. NU wy tot regtelike pleegingen gekomen zijn, vereischt de order dat wy daar by blijven, so lang als van de selfde stoffe meer aanmerkens waerdig ons te voren komt: mits dat de veranderinge van exempelen ons reden geve om van 't eene tot het ander voort te gaan. In deser voegen sullen wy uit Engeland na Friesland overschepen; alwaar tot Harlingen voor 25. jaren 't een en 't ander is gebeurd, daar ondersoek op is gedaan, eerst by 't Geregt der stad, en volgens ook by 't Hof van Friesland: welker beider Informatien ik hebbe, my door den heere Procureur Generaal, beneffens dat van Bolswerd, in het XX. hoofdstuk reeds verhandeld, schriftelijk ter hand gesteld. Den inhoud is van sekere Trijn Hendrix van Dokkum, gaande door 't land bedelen, en met eene so wat waarseggen; dog waar in sy leugenachtig was bevonden, so als twee getuigen dat verklaarden. Deselve soude sekeren soldaat betoverd hebben, dat hem sijn gemagt geheel was ingekrompen, en na bloedige slagen haar gegeven aan hem hersteld. Ik sal de Informatien, vermits de veelheid der getuigen, niet geheel uitschrijven, also sy meest al 't selfde seggen: maar het voornaamste stellen; daar by op ieder stuk vermelden, door wat Getuigen het bevestigd zy.
§. 2. Tryn Hendrix dan, die hier voor Toveresse speelt, hadde volgens de getuigenissen tweemaal deselfde Tovery, in een en 't selfde huis gepleegd: eerst aan Kristiaan Wolters, soldaat, op den 26 Decemb. 1667. en daar na aan enen Nikolaas Reide, anders genaamd kromme Nikkel, oud 63 jaren, huishoudende met Klaaske Gerrits, oud 26 jaren, sijne ondertrowde, maar nog niet getrowde huisvrouw; in wiens huis 't eerste ook is voorgevallen: waaraf de eigene belijdenisse der genaamde Toveresse voor 't Geregt tot Harlingen aldus is luidende.
| |
| |
| |
Informatien ex officio by de Magistraat der Stadt Harlingen, tegens eene Tryn Hendricks, althans gevangene, invoegen soo volgt genomen.
TRyn Hendriks voornoemt, geboortig (so sy verklaard) van Doccum, verhoort ende geexamineerd zijnde, seit ende confiteert, dat sy op jongsleden Donderdag agt dagen geleden, in haar slaap-plaats tot kromme Nickels, binnen deser Stede, by 't vuur sittende, dronken en in slaap geraakt zijnde, alsdaar by haar is gekomen enen Christiaan, Soldaat, haar de kleeren voor op ligtende, ende met een aschop in 't rondom slaande, daar na bier en asch te samen gemengt, en besmeet haar daar mede. Om welke affront te wreeken, sy doen gesworen heeft op dese manier: Soo waar als ik hier ben, daar geef ik den Duivel lijf en ziel op, hy verscheure my van lid tot lid, soo ik hem niet weer een schelmstuk ben schuldig: waar op volgde, dat sy Gevangene gesogt hadde gelegentheid om hem Soldaat) met reverentie geschreven) sijn manlijkheid gelijk alsquijt te maken: 't selve ook in 't werk stellende op dese manier, datse ten huisen van den Apotekar in de witte Roos, alhier heeft gekogt voor een bottjen (dat is halven stuiver) vrouwen-poeder, en het selve hem ingegeven met een blanks kannetje Genever-water, en spreekende dese woorden, (sonder gebruik (misschien sal 't zijn misbruik) van Gods alderheiligste name geschreven) in de name des Vaders, des Soons, en des Heiligen Geestes, Amen. Zijt gegroet Maria vol van Gratie, Amen Lieve Jesus! waar door de Soldaat het gebruik van sijn manlijkheid hadde verloren. Zeit dese konst geleert te hebben van haar gewesene Broodvrouw Anna Margriet, in leven wonende tot Leuwarden, dog dat sy Gevangen het ooit niet aan iemand heeft gepleegd. Verklaart voorts, dat voorz. Soldaat bemerkende, dat sy hem dit gedaan hadde, haar deerlijk met behulp van anderen heeft geslagen, sodanig datse gaan nog staan kan. En gevraagt zijnde op wat manier de Soldaat van dit gebrek wederom waar geholpen: segt dat het van selfs verteerde, en na verloop van een wijle tijds weder quam; dan was het een gave Gods. Dog bekent na enige bewimpelinge, dat sy tot wedergevinge van des Soldaats gesontheid, mede hadde gesprooken de voorverhaalde woorden van Ave Maria &c. uit groote benautheit door dwang van 't slaan boven verhaalt. Dit haar voorgelesen zijnde, verklaart het selve in waarheid te bestaan, en heeft sy Tryn dit † voor haar merk gestelt.
Dog over die bekentenis is aan te merken, het gene my de heere Procureur generaal by 't oversenden van die Informatien schreef, dat dese Trijn Hendrix 't selve naderhand voor 't Hof herroepen heeft.
§. 3. Het gene egter andere daar van getuigden, dat word op 't klaarste en omstandigste bevonden in de volgende verklaringe van den beledigden, van woord tot woord aldus beschreven: behalven 't gene dat met duitsche letters staat.
| |
| |
| |
Informatie genomen ordinaris by my ondergesz. Commissaris, ten versoecke van de Hr. Pr. Gen., deser Landschappe, Clager, op en tegens Tryn Hendriks van Dockum, Gevangene en Beklaagde, binnen Harlingen den II. Martii 1668.
Christiaan Wolters geboortig van Lennig, dog laatst gewoont hebbende tot Sittart, beide in den lande van Gulig, tegenwoordig Soldaat onder de Compagnie van de Sergeant Majoor Karry, guarnisoen houdende binnen Harlingen, oud 32 jaren, geciteert, geëdt. en geext. op de Artikelen van de Heer Clager, volgens biljet: mitsgaders op de Interrogatorien by des Gevangens Advocaat daar tegens gesteld, getuigd op 14 en 15. Art. Dat de Gevangen op St. Stevens dag (den 26. Dec.) laastleden hem getuige, als hy des avonds ontrent 9 uuren van de wagt quam, ten huise van Niclaas Reide, alwaar hy Getuige doen ter tijd, beneffens de Gevangene sijn slaapstee hadde, heeft gelangt een blanks kannetje met Genever-water, seggende, ik het de gantsche dag gedronken, drinkt gy dat uit in Godts name. 't Welk by hem Getuige gedronken, en hy daar na wederom na de wagt gegaan zijnde, hadde den selven nagt, tusschen twaalf en een uur, beginnen te gevoelen groote pijne in sijn gemagt, als iemant die met koude pisse is gequelt. Welke pijne geduurig vermeerderende, hadde hy Getuige den volgenden dag, zijnde geweest een Vrydag 's avonds, begonnen te gevoelen, dat sijn gemagt begon te krimpen, en was des Saturdags 's morgens gewaar geworden, dat het selve byna geheel was ingetrokken. Op den 16, 17 en 18 Artikel; seide dat hy getuige door het opkrimpen voorsz. sodanig is geincommodeert geweest, dat hy van des Vrydags avonde af sijn water niet heeft konnen lossen: 't welk tot des Sondags avond heeft geduurd, met onverdragelijke pijne, waar door hy Getuige soo was opgeswollen, dat sijn lederen wambuys beneden aan het bovenste van de buik, op een spanne na niet konde aan malkander gevoegt worden. Ende de Interrogaten seide, het gene voorsz. is aan de drie mede getuigen Barent Gerrits, Jan Kerkhof en Jan Huisman gebleeken te zijn, dewelke 't selve ten tyde der voorsz. krimpinge gesien en gevoelt hebben. Op den 19. als mede op het interrogaat van dien, seide, dat de gevangen met een bootsgesel Iacob genaamt, dewelke een getrouwt Man was, dog sig voor een vrygesel uitgaf, ten huise van Niclaas voorz. hadde geboeleert: en dat hy Getuige sulx gewaar geworden zijnde, de Gevangene daar mede hadde gequelt: waar over de Gevangene toornig geworden zijnde, geswooren hadde; dat sy Gevangen hem Getuige daar voor een pots soude speelen of de Duivel soude haar van lit tot lit verscheuren. Waaromme ende om de ongemeenheid van het accident hem Getuige overgekomen, hy vermoeden gekregen hadde, dat de gevangene het geene voorz. is hadde te wege gebragt: sulx dat hy al des Saturdags avonds hadde gedreigd haar de bek te sullen opensnijden, by aldien sy hem niet herstelde. En des Sondags sig beraden hebbende met de Vaandrig van de Compagnie, dewelke hem Getuige in voorsz. vermoeden bevestigde, hadde hy Getuige met slagen, sonder dat de Gevangen anders bloed kwijt geworden is door de neuse gedwongen hem sijn verloren gesondheid wederom te restitueren. Op den 20 Artikel seide, dat de Gevangen door het voorsz. slaan genoodsaakt zijnde, aange-
| |
| |
nomen heeft de vereischte restitutie te doen binnen twee uuren. En op het Interrogaat seide sulx geschied te zijn in praesentie van een gantsche kamer vol volks: daar onder hy Getuige noemde de mede getuigen, Jan Huisman, Pieter Juriens, Cornelis Riemans, Laurens Leser. alle Soldaten, mitsgaders verscheidene Burgers en Buur-vrouwen, wiens namen hy Getuige niet kende, dog seide dat de mede getuige Klaaske Gerrits deselve wel sal kennen. Op den 21. Artikel seide, dat na de voorsz. aanneminge, hy Getuige in een ander kamer gegaan zijnde, binnen anderhalf uur begonnen was hersteld te worden: hebbende ondertusschen de Gevangene in 't aansien van alle de omstanders, met beide handen onder haar rok geseten, sonder dat hy Getuige wist wat sy daar mede hadde gedaan. Seide voorts, dat soo dra als hy Getuige sijn gesontheid bekomen hadde, de voorsz. Soldaten en anderen by hem Getuige gekomen zijn, vragende of hy hersteld ware? en seggende dat de Gevangene in de ander kamer zijnde, sulx tegen de praesente persoonen hadde gesegt. En eindelijk seide, dat de Gevangene des Maandags tegen vier Vrouwen, van de gene die by 't gene voorsz. is mede hadden tegenwoordig geweest, bekent hadde, dat hy aldien hy Getuige den voorgaanden avond niet hersteld geweest hadde, hy noit tot gesondheid soude gekomen hebben: als mede dat de slagen niet alleen by haar Gevangene, maar ook by de Duivel waren ontfangen; 't welk sy Getuige, ('t sal moeten zijn, Gevangene) mede, soo 's avonds als 's Maandage morgens ten aanhoren van hem Getuige verklaart heeft, waar door hy Getuige geloofde, dat de voorsz. restitutie door de Gevangene sonder enige medicamenten was ge-effectueert &c. Onderstonden. H. Kryt, I. Beuker.
§. 4. De andere Getuigen, die dit bevestigen, so veel als 't werk van die Trijn Hendrix in het betoveren en 't wederom onttoveren betreft, zijn drie soldaten geweest: met namen Barend Gerritsz. oud 25. jaren, van Nederelten; Jan Huisman, desselfden ouderdoms, van Kranenborg; twee paapsche plaatsen in het land van Kleve; Jan Kerkhof, ouder niet dan 21. van Reklinghuisen, onder 't Keulsch gebied; en deselfde Klaaske Gerrits, ook niet ouder, die verloofd was en huishoudende met kromme Nikkel, of eigentlik geheten Nikolaas Reide, man van 63. jaren. Dese hebben hunne verklaringen eerst voor den Magistraat, en daar na voor 't Hof gedaan, ontrent den tijd van 9. weken tusschen beide verlopen zijnde. Dog daar is reden van vermoeden, dat die drie soldaten paapsch geweest zijn; of ten minsten in die landen hunder afkomst opgevoed in die gemeene dolingen van tovery: gelijk sulx ook blijkt uit het slaan, en d'oorsaak die sy seggen, dat hen daar toe heeft bewogen. Daar by verkeerende met huns gelijken, daar sulke dingen meer zijn aan dan af te leeren; nog so jong van jaren, met so weinig ondervindinge: so konden sy sig ligteliker iet verbeelden, dan sy met der daad gewaar wierden, of de betoverde ook aan hem self bevond. Dewelke ook een Guliker, van geenen anderen omgang van der jeugd aan was geweest, dan sijne makkers waren: een land, een volk. Want dese zijn 't ook, daar 't verhaal belangende de proef der Toveryen op de Waag tot Oudewater af vermeld, 1. b. XXI. §. 9, 10. dat sy deselve tot dien einde meest gebruiken: een werk dat egter hier te lande mees voor fabelachtig word geagt.
| |
| |
§. 5. Nog nader is dat enigsins te merken uit het gene dat den ouden kromme Nikkel, na sijn seggen, van dat selfde vrowmensch wedervaren is, den selfden maandag als voornoemde Kristiaan hersteld was. In welke verklaringe deselve Nikolaas Reide, en sijn ondertrowde huishoudster Klaaske Gerrits van woord tot woord daar in te samen stemmen. Te weten, dat hy sig bevindende dus ingekrompen ter voorschrevene plaatse van sijn lichaam; met eenen grote pijn in 't wateren gevoelde. En so als hy geloofde, dat Trijn Hendriks dat veroorsaakt hadde: so wierd deselve van sijne ondertrowde huisvrow daar op aangesproken; met twee slagen aan de wang, daar af de neus aan 't bloeden raakte. Trijn Hendrix dus geslagen, seit, sla my niet meer, hy sal het weder hebben; set my de muts weer op: en wierd daar op de man terstond hersteld. Sulx was van haar gedaan, sittende op enen kruiwagen, daar miste mede gevoerd word; op welkense geworpen van de jongers, wanneerse ging bedelen, voor kromme Nikkels deure was gebragt. En moeste, seidense, dat slaan geschieden: also de dadersche self had verklaard, dat sonder sulx hem sijne gesondheid niet hadde konnen herstellen. Hadden egter geene toverboeken by haar konnen vinden. Dit zijnde maar 't getuigenisse der beledigde personen, als den ouden mans voor hem self, en der jonge vrow in opsigt van den man: daar boven van een paar dat dus te samen leeft, en van geringe neering, so als 't blijkt, dat weinig omgang met gehavend volk en met geoefende verstanden heeft; kan niet veel wegen, om daar uit iet als seker van sodanige gevallen te besluiten.
§. 6. Nogtans is daar de eigene verklaringe van 't vrowmensch self, dog in propria turpitudine, over hare eigene schande; derhalven ook na Regten niet ten volle geloofweerdig; gelijk de wilde baren der Zee hare eigene schande opschuimende. Deselve Kristiaan Wolters, na haar seggen ook een ruwe quant, indien hy haar in dronkenschap en slaap also gehandeld heeft; invoegen dat op sulk getuigenis niet veel te bouwen is. Ene bedelfster, ene handkijkster, ene hoere: wat staat is op sulk volk te maken? Het komt ook niet wel over een, dat sy segt, in den dronk van Kristiaan te zijn mishandeld; en dese, dat hy is vergramd geworden door 't verwijt van hoerdom met dien bootsgeselle. Daar by so overlegt eens, die verstand hebt, 't gene Kristiaan verklaart van Trijn gesegd te zijn, dat hy nooit tot gesondheid soude hebben konnen komen, so hy dien avond die niet wederom gekregen hadde. Wat reden steekt daar in? maar allermeest, dat self de Duivel dese slagen voelde die sy leed: een klaar bewijs, dat dese vodde niet en wiste wat de Duivel is, nog watse seide.
§. 7. Wat staat ons eindelik hier af dan te geloven? Ik segge, meer niet dan men mogelijk, en ook niet onwaarschijnelijk mag agten, dat hier gebeurd kan zijn. 1. Dat vrouwmensch, self niet weetende wat Toverye of een werk des Duivels zy; (als daar uit mede blijkt, dat sy gesegd heeft, na 't getuigenis van Klaaske Gerrits, niet te konnen tjoenen (dat is toveren) maar wel Duivels konsten wist) dan wel gehoord of ook bevonden hebbende, wat kragt het vrouwen poeder, so genaamd, mag hebben; en door gramschap
| |
| |
aangedreven: heeft waarlik dien soldaat iet ingegeven, daar hy van beledigd is. De kragt van dien gemengden drank heeft dat gedaan; maar niet die toverwoorden diese sprak, dewelke self geen schrander Roomsch gesinde toestaan sal. Want immers is wel te begrijpen, indien de kracht in sulke woorden is, dat dan deselfde woorden niet en konden dienen tot genesinge, die tot berovinge van 's mans gesondheid zijn gebruikt geweest. Maar boven dit so is 't een grouwel, te geloven, dat in Gods allerheiligsten Name iemant sal vervloekt, en dus door Duivels hulp beledigd worden: waar door de Duivel moest geagt zijn in Gods Naam te doen het gene hy doet.
§. 8. Te seggen, datse moest geslagen worden, indiense den bedorvenen man genesen soude; was maar een praat, als sulken dronkene vodde paste. En 't slaan en dede daar niet toe: dan datse onder 't slaan bekende, en tusschen dese slagen wederom ontkende, (so de Getuigen seggen) dat sy het was die Kristiaan bedorven hadde; en wederom beloofde hem te doen bekomen. Haar sitten met de beide handen onder hare rokken, in 't midden van de kamer vol van volk, so borgers als soldaten, terwijle de betoverde in d'andere kamer, na verloop van anderhalve ure wederom bequam; en 't gene sy daar onder seide, dat hy was hersteld: dat toont haar ongeschikt fatsoen; maar geeft niet om te denken, dat sy iet daar toe gedaan heeft of gewrogt. Dan 't is wel eerder te geloven, dat het wel suiverlik so was gelijk sy self met ene onsuivere mond beleed, ene gave Gods. Want dat sy tot herstellinge des mans twe uren tijds begeerde, was meer niet dan een doekje voor het bloeden, om tijd te winnen, en vorder slagen te ontgaan: gelijkse dan bekent, dat ook die laatste segening van haar gesproken is uit grote benaawdheid, door den dwang van 't slaan.
§. 9. Voor 't slot van alles mag hier dienen 't gene een aansienlijk heer daar over aan my schreef, belangende de straffe, 't vrowmensch door 's Hofs vonnis opgelegd. Dat luid aldus.
Maar boven dat ik 'er self maar om lagte, beelde ik my niet in dat de Heeren van den Hove veel estime of crediet voor sulke vertellingen hadden. En dede my sulx te meer geloven, door dien ik sag dat 't hof de bewuste Tryn Hendrix, waar af laast de eere hadde van U E. te spreken, met een geesselinge hadden voort gestuurd. 't Welk die hoer door haar versweringen, ende 't leed dat sy aan den manspersoon, als was 't sonder toverye, aangedaan hadde, wel verdient hadde. Maar een Toveresse op die wyse te bejegenen; soude te veel voor een regter gerelacheert zijn. Egter moet bekennen dat in de herstellinge van den man, op dien tijd, ende de aparte kamer, sonder middelen ende aanraken, iets is dat ik niet beseffen kan: ten sy men seggen wille, sulx by gekomen te sijn, om dat juist op dien tyd het medikament sijn werkinge gedaan hadde. 't Welk gelijk my met de omstandigheden schijnt te stryden; so wensche wel dat in 't nemen der informatien den beledigden gevraagt was, of hy op die tyd ook geen middelen, van ander voorgeschreven gebruikt hadde. Gelijk also (so my van een oog-getuige verhaalt is) seker Student tot Groningen, op gelijke manier ende met gelijk gevolg, door een hoer bejegent sijnde, wel haast door hulp van den medicijn is gerestitueert.
| |
| |
Nu heb ik my gequeten van die stukken op te geven, die ik op 't einde van het VI. Hoofdstuk had beloofd.
§. 10. Daar boven moet ik nog verhalen van iet dat my self hier t' Amsterdam nu onlangs voorgekomen is, en by 't voorgaande past. Een seker handwerxman, al in de 40. jaren oud, en nooit gehuwd, quam onlangs aan mijn huis, my van te voren onbekend: was eerbaar, zedig en bedachtsaam in sijn spreken, van godsdienst Lutersch, so hy seide. Hy quam my klagen, en met eene raad soeken, over grote ongelegentheid waar in hy was. Want werkende by sekeren baas, enige jaren lang, sonder by hem te wonen: so hadde hy gemerkt, dat die genegen was hem sijne dogter toe te vryen, maar 22. jaren oud, en voor hem veel te jong. Sy hadde enen vryer van gelijke jaren, die nog aanhield; maar de vader, so het scheen, den wille niet haar aan den selven uit te geven; om dat misschien de staat en dragt des jongmans meerder, maar de winsten minder mogten zijn. De dochter, seit hy, woont by haren vader niet, maar by hare moeye; hare moeder overleden zijnde, en de vader andermaal getrowd. Derhalven gaat hy dagelix met haar niet om. Doch eens in den voorleden somer hem te drinken geevende, wanneer hy seer besweet was; en dat hy maar een weinig nam: versogt sy hem, om dog wat harteliker dronk te doen. Dog hy en wilde niet, door vrese van sig wederom de koorts op 't lijf te drinken, gelijk hem eens gebeurd was, daar hy 15. maanden lang aan ging. Met eenen settede hy 't glas daar heen. Dit was in 't voor-huis. De vader doe van binnen komende, ging agter om hem henen tusschen beide staan, de dogter iets inluisterende: mitsdien so waren beider ogen, vaders ende dogters, na dat glas gekeerd. Sy gingen daar op t'samen binnen; en de knegt alleen gelaten, sijnes weegs. Hy trok het sig niet aan, te weinig denkende dat dit glas bier op hem gemunt was; dat hem ook niet en mismaakte. Dog hy bevond sig t'sedert op de dogter gansch verliefd, so seer dat hy haar dikmaal sogt te sien; en sulx hem tusschen tijde missende; also hy buiten werkende, t'huis van den baas ook dies te weiniger betrad, so nam hy haar voor ogen in de kerk.
§. 11. Maar 't bleef niet by dien eersten drank. Op den 17. December 's avonds, hebbende den baas op sijn versoek in iets geholpen binnen 't huis: so wilde die hem na gedane werk beschenken met versch Rotterdammer bier; daar hy te voren al eens af gesproken hadde, dat hy wilde inleggen, en dan hem daar de proef af geven. Hy doe niet dorstig, weigerde 't in 't eerst. De meester echter, als of 't dan ten minsten voor hem self ware, ging in de kelder, so 't scheen, om te tappen. En als of hy voor het vat gedronken hadde: so quam hy met het bierglas in de hand, daar ontrent nog een mutjen inwas; hem dat aanbiedende om voort uit te drinken. Hy dede 't dan, om geen misnoegen aan den baas te geven: dog 't smaakte niet als ander Rotterdammer bier; maar malsoet, en walgelijk, in voegen dat hy nimmer bier van sulken smaak gedronken hadde. Hier op versogt de meester, dat hy met hem ginge, sijne huisvrouwe, die een goed stuk weegs van daar by vrien-
| |
| |
den was, na huis te halen: het welk hy uit beleefdheid niet en weigerde. In 't henen gaan begon hy seer ontsteld te worden door sijn gansche lichaam heen; en hadde dikmaals op de tong den baas te seggen, dat hem sijn bier so misselik gesmaakt hadde, ende nu niet wel bequam. Maar hy verbrak sig nog, en stond dien swaren togt stilswijgens door. Wanneer hy t'huiswaart keerde, so schoot het hem gelijk koud water langs den rugge na 't gedermte toe, met felle perssinge, die hem te wonder benaawde. So haast en quam hy t'sedert niet ontrent de dogter, of hy gevoelde bijster der ontsteltenisse; so verre dat hy nu en dan wel 't haarwaart scheen te neigen, maar nog veel meer afkeerig wierd. Self komt de baas in 't werkhuis niet wat meer ontrent hem, of sijn lichaam word daar door ontroerd; niet sijn gemoed: so dat hy hard betuigt, dat geen inbeeldinge hem quelt. Des daags in 't werken zijnde, so gevoelt hy minst: maar 's nagts word hy by vlagen wonderlijk benaawt; de quale telkens van boven af na beneden schietende, met seer gevoelige trekkingen, waar op de natuur (anders buiten die toevallen kragteloos) gedrongen en gedreven word, meer dan de eerbaarheid veroorloft om te melden. Dit hadde dus tot in de laatste week van Iunius geduurd: daarna ontrent ene gansche maand lang opgehouden; en t'sedert tot de laatste weke in Augustus, wijl ik dit nu schrijve, wederom als voren aangehouden.
§. 12. Hy seyde vorder, dat hy twee Doctoren na malkanderen de saak ontdekt, en hunnen raad gebruikt hadde. Dat sy 't vermoeden van betovering, dat by hem was, verworpen hadde. en hy by 't een en ander middel wel verligtinge gevonden, maar geen verandering van 't quaad. Iets dat de mage seer versterkte, en den eetlust onderhield, was 't beste dat hy nog gebruikt hadde, en dat hem op de beenen hield; daar anders hem de lust tot eten door de quale merkelik verging, en met een de kragt. Het bidden, seide hy, hadde hem dikmaals in de heftigste benaawdheid seer verligt. Nooit hadde hy so seer als nu bevonden, dat een yverig gebed so veel kon doen. Dat was dan tegen Satans kragten, die hy dagte dat hem sulk geweld aan deden; om dat hy niet begrijpen konde, dat dit natuurlijk was. En dat is mogelik de reden, waarom hy ook den raad nog niet gevolgd is van besonder vrienden: die van oordeel waren, so hy seide, dat hy sig van hier moest geven, en elders verre van die menschen wonen; der welker tegenwoordigheid, hoe nader by, hoe meer hem ook ontstelde. Want sijn bedenken valt, so veel ik merken kan, daar tegen, dat de Duivel 't elders al so wel kan doen als hier: en ook, om dat hy 's nagts, van vader ende dogter af zijnde, aller meest gequeld is.
§. 13. Ik hebbe desen man tweemaal op 't naawste ondervraagd: eerst doe hy van self by my quam; ende nu noch eens, dat ik hem opsocht, om te weten, hoe hy sich voortaan bevond. De beide Medecijns ook in 't besonder aangesproken; die niet van eenerley gevoelen waren. Want schoon sy beide daar in t'samen stemden, dat het inbeeldingen waren die hem quelden: verschilden egter in so verre, dat d'een anders niet als dat daar van geloofde; maar d'ander toestond, dat iets werkelijx hem in den drank gemengd ko
| |
| |
zijn, en d' inbeelding of genegentheid hem tot die dochter, als 't besonder of voornaamste voorwerp sijner gedachten, bepaald hadde. Daar wil ik ook liefst heen: maar meerder opening van saken hebbende bekomen, dan ik merke dat hy aan de twe Doctoren heeft gegeven: so schijnt my toe, na alles wat ik hem gevraagd, en daar op nu als voren, evendragtig en bestendig van hem tot berigt bekomen hebbe; dat alles in der waarheid so geschied is, als hier voor verhaald. En dat hy noch so blijft, is geen wonder: gemerkt het quaad al diep geworteld was, eer hy om raad ging; en de raad der beide Medezyns alleenlik heeft gediend, gelijk sy my verklaren, om d' inbeeldende kragt te verligten; dog sonder iets te doen, dat enig wesentlijk gebrek verbeteren, en so hem met der daad herstellen konde. Dat hy by wijlen heeft verligtinge gevoeld na sijn gebed, is kristelijk van hem geoordeeld; nadien wy weten, dat God alles doet. En aangesien Gods hulpe ende werkinge van de nature t'samen gaan, waar door hy helpt: so kan dien yver des gebeds, ontsteken door de bangigheid waarin hy was, 't gemoed ook wederom verligt; en door het selve het gevoelen van de smerte voor dien tijd verminderd hebben, en nog dagelijx so doen.
§. 14. 't Gevoelen dat hem nog wat aanhangt, dat de Duivel in hem werkt, vind meesten heul aan d'ongeoefendheid van sijn verstand, van 't algemeen vooroordeel ook beset: en 't moet een beter Filosoof zijn dan een handwerxman, wien dat sal te beduiden zijn, hoe sulx natuurlijk wesen kan. Geen wonder, aangesien dat de geleerden self een deel gereeder zijn, in ongemeene saken sig op 's Duivels kragt, dien sy geheel niet kennen, te beroepen; dan daar uit oorsake te nemen, de Nature, daar sy ten minsten wel een deel van kennen, hare vordere geheimen te ondersoeken. Wanneer de Leser agt geeft, eerst op die gemeene lessen of aanmerkingen in 't II. hoofdstuk, en daarna op dat besonder werk van 't rysken, in 't XXIII. hoofdstuk verklaard: so sal 't voor hem niet vreemd zijn te geloven, dat wel iet diergelijx hier plaats kan hebben. Te weten, 't komt daar niet op aan, dat hem iet in gegeven zy, dat hem ontstelt; in voegen als hy dat volstandig seit: maar dat hy op de dochter, door het gene sy hem gaf, verliefd wierd; en daar na door 'tgene hem de vader gaf, door hare tegenwoordigheid, en ook de sijne dus ontroerd. Iets dat gemeenschap met het lichaam of de geesten van de dochter hadde, gebragt in 't lichaam van dien man: moest, matig maar gemengd en ook gedronken, (gelijk dan 't eerste kan geweest zijn) die genegentheid; maar al te kragtig toegemaakt (gelijk misschien daarna de vader dede, als siende dat het eerste geen gevolg en hadde als hy beoogde) aan d'andere zijde overweegende, hem dus ontstellen. De tegenwoordigheid des vaders, als eens bloeds zijnde met de dogter, ende mitsdien ook op d' inbeelding werkende, door weersigheid, kon dat ook voor een deel te wege brengen. Dat hy des nachts wel meest te lijden heeft: is lichtelik door dien hy 's daags, door de beweeginge des bloeds ende der geesten onder 't swaar werk, niet so veel noods heeft van die ongewone drift derselve, uit voorseide oorsaak ontstaande, ende nu in 't bloed en de geesten zijnde; dewelke
| |
| |
van elders niet beweegd, dus in hem selve wederom gaande worden. Dit alles maar by gissinge; vooronderstellende dat my de man opregte biechte heeft gedaan: het welk in alle diergelijke saken ook word aangenomen, wanneermen sig op d'eigene vertellingen, der genen die het ondervonden hebben, beroepen wil.
|
|