| |
XXX. Hoofdstuk.
D' ontdekte Toverye, so men meint, onlangs in 't West van Engelland, wel ondersocht, ontdekt sich al te bloot.
§. 1. NAdat ik in November 1689. meer dans eens, 't gemeen gevoelen van de Tovery in 't openbaar op stoel weersproken hadde; zijnde doe met eene besig, om mijn werk over die stof, dat nu dus breed uitloopt, maar kort in schrift begrepen ter persse te schikken: so quam my 't volgende verhaal in handen, zijnde in die week met de jongste brieven uit Engeland overgekomen, so als het daar als wat besonders in druk uitgegeven was. 't Welk bevindende van sulken inhoud te zijn, dat het nadrukken des selfs in onse tale, vermits de niewsgierigheid der menschen, eerlang onvermijdelik te verwachten stond; ende mijn gevoelen echter regelregt strijdig zijnde met het gene daarin word geacht bewesen te zijn: so sal ik te gemoete, dat ligtelik daar door enige vooroordeel tegen mijne gedachten, noch so versch ter preke verklaard, en so vryborstig uitgesproken, daar uit soude bevat worden; met onvermogen, om de kragt van 't bewijs, dat sich in dit werk scheen op te doen, te wederstaan. Dus wierd ik dan te rade, het liever self in onse tale aan 't licht te brengen, eer het een ander dede: mits daar by voegende enige mijne aanmerkingen, dienstig om den Leser de ogen te openen; waar mede
| |
| |
hy alle diergelijke vertellingen ten gronde toe beschouwende, geenen nood meer hebben soude, om daar door in de gemeen dolinge versterkt te worden. Dat self de berigt doe voor af uitgegeven, vind hier nu sijne plaats: gelijk het doe met algemeen genoegen van elk een gelesen is.
§. 2. Siet dit was 't Opschrift van 't Verhaal.
Groot Niews uit het westen van Engelland: zijnde een waaragtig verhaal van twee jonge Lieden, onlangs betoverd tot Bekkington in 't hertogdom van Somerseth: gebleken uit den bedroefden staat daar in sy waren, mits het uitbraken van ene menigte spelden, spykers, spiauter, koper, lood, yser en tin; tot grote verwondering van alle aanschouwers. En hoe d'oude Toveresse tot verscheidene tijden gedragen is geweest na ene grote riviere, en met samengebondene beenen driemaal daarin gesmeten; doch t'elkens als kork op 't water gedreven heeft. Waarna deselve door ordre van een Vrederegter door besworen Vrouwen ondersogt zijnde, sodanige tekenen en merken aan haar gevonden zijn, dat positivè tegen haar gesworen, en sy tot de naaste sitdagen van 't Geregt in gevangenis opgesloten is.
Laat nu een sien, wat word ons hier geseid.
Groot Niews) Sulke vertellingen is de weereld al van ouds gewoon; ende zijn deselve by de verstandigen luttel weerd: verre van daar datse voor wat groots te achten zijn.
Een waaragtig verhaal) dit versta na de beste kennis van den Schrijver, en na ogenschijn: verder niet om redenen die ik vervolgens seggen sal.
Onlangs betoverd) Set in de plaats, onlangs, ende als noch betoverende; en 't sal na waarheid gesteld zijn.
Gebleken door het uitbraken) Maar is dat uitbraken en selve wel gebleken? Hier af moest men eerst versekerd zijn: waar aan nochtans met reden grotelix getwijfeld word. Doch al moest ik dat geloven; so en blijkt my echter nog de Toverye niet, sonder welke iemand wel iet vreemds heeft uitgebraakt; of ook wel een gantsch mes, gelijk de boer in Pruissen, ingeslokt.
D'owde Toveresse) Arme oude vrow! mogelik godvrugtiger dan de meeste der aanschouwers, schoon ons alle even onbekend. Beklageliken owderdom, die so veragt word, sonderling in de vrow, dat swakke vat; waar uit het gemeene scheldwoord spruit, ene oude Hex.
Een grote Riviere) De Froom, denk ik, die daar voorby, en ontrent Bradfort in de Avon sig ontlast, welke door Bristol in de Severne loopt. Dese rivier mag daer wijd en diep genoeg zijn, om een oud wijf te doen drijven of drenken: maar is anders maar een riviertje; en boven dat ontrent Bekkington niet boven drie uren van haren oorsprong af: dies te kleinder moetse daar dan zijn. Doch dit schijnt hier tot vergrotinge der sake, en tot meerdere beswaarnis van de oude vrow geseid, als ofse om haar toverye wel op een Zee van water drijven soude.
Door ordre van een Vrederegter) 't welk een soort van Schouten daar te
| |
| |
lande is. Doch beter had hem dese naam gepast, so hy liever den vrede tusschen d'owde vrow en die twee jonge lieden gemaakt hadde; in plaatse van de boosaardige beschuldiginge (so ik hier na wel tonen sal) der dertele jonkheid, tegen den onnoselen ouderdom aan te nemen.
Door besworene vrouwen) volgens den stijl der Engelsche regtpleginge. Dit schijnt vry wat te wesen, 't gene een deel vrouwen op haren eed verklaren: sose maar weten watse sweeren. Laat sien waar in dat bestaat: hetgene sy self bevonden hebben.
Merktekenen en Merken van Toverye) Maar 't moeten by my al seer geleerde vrouwen zijn, die my seggen konnen wat Toverye is: ik swijge nog dat se my de tekenen daar af souden konnen aanwijsen. Siet dog eens de Philosophie deser beëedigde Vrouwen en Regters: dat kunstig en kunsteloos, geleerd en ongeleerd, deugdsaam en ondeugende, enig onderscheid in de gestalte van der menschen lichamen maakt. Want dat het sulke Tekenen zijn, waar uit sy 't oud wijf aan Toverye schuldig hielden, sal hier na uit d'omstandigheden te vernemen zijn.
§. 3. 't Verhaal begint met ene Voorrede aldus.
IK weet datter menschen in de weereld gevonden worden, die niet geloven willen datter Tovenaars, dat is sodanige personen zijn, die door een Verbond met den Duivel gemaakt, den selven de lichamen der kinderen en anderen doen innemen, besitten en quellen. Doch die dit volgend Verhaal lesen sal; so hy in sijn hert en bedrijf geen Atheist en is, sal lichtelik van de waarheid in desen te overtuigen zijn, om sich vast aan God te houden, door 't volstandig volbrengen van sijnen pligt: ten einde dat God ook vast aan hem, door dageliksche bewaring en bescherming' houden mag.
Dit dient om op kragtigste den Leser op te wekken; doch seit ons
Datter menschen in de weereld gevonden worden) Van sulke menschen als hy meent, dat ik 'er een ben. Niet dat ik alle Toverye lochene; maar sulke Toverye als in dit verhaal word voorgegeven; en so als het de Schrijver hier verklaart. Men lese mijne eigen verklaringe III. b. I. §. 7.
Door een Verbond met den Duivel) Dit is 't gene ik plat uit lochene, en III. b. III. XI. XII. bewijse niet alleen onbewijselijk, maar ook onmogelijk te zijn: als is 't dat eens iemand selfs tegen my beleden (dat is, so namaals bleek) gelogen) heeft, dat hy sulk een Verbond met den Duivel hadde: wiens gansche historie in dit boek, IX. te lesen staat. Maar dese vrouwe self en heeft dat so ik denke) niet beleden: so veel te verder is dan ook 't bewijs.
So hy in sijn hert en bedrijf geen Atheist is) het komt my bijster voor, dat het Atheisterye wesen soude, so iemand den Duivel geen groter wonderwerken toeschrijven wil dan God self ooit heeft gedaan: gelijk ik vervolgens tonen sal dat hier geschied.
§. 4. Maar laat ons komen tot d'historie, die dus begint.
In de stad Bekkington, omtrent 2 mylen van Froom, en 7 van Bath, in Somersetshiere, woont enen Willem Spicer een jongeman van ontrent 18. jaren. So
| |
| |
als hy gewoonlik voorby 't Aelmoesseniershuis ging, alwaar ene oude vrouw woonde van 80. jaren; so noemde hy haar Toveresse; verhalende met een hare bose stukken: 't welk haar so vergramde, datse hem met een Warrant dreigde, en vervolgens van de naaste plaats enen Vrederegter halen dede; waardoor hy so bevreesd wierd, dat hy sich voor haar vernederde, en beloofde haar nooit meer so te noemen. Binnen weinig dagen daar na viel dese jongman in so vreemde stuipen, als ooit van sterflijke ogen is gesien; ende beving hem, by wylen, ontrent 14 dagen lang. Wanneer hy dese quaal op 't lijf hadde, seide hy dikmaals; dat hy 't oud wijf sag tegen de wand van 't huis daar hy was, en datse somtijds met de vuist na hem sloeg, somtijds op de tanden knerste, en somtijds met hem lachte in sijn quaad. Hy was so sterk, dat drie of vier man hem qualik houden konden: en wanneer hy riep om dun bier te drinken, so was hy versekerd enige kromme spelden op te geven, waar af 't getal voor en na boven de 30 was.
Dit is de eerste van twee menschen die betoverd waren van ene oude Vrow) Waarom en word sy mede niet, so als de jongman en dochter, met naam en toenaam hier genoemd? Was het de hex niet weerdig? of isset tot verschoninge haars ouderdoms? Dog tot dit laatste schijnt de stijl van dit verhaal gansch niet geschikt.
Willem Spicer: en daar na, Mary Hill.) Het is ook niet genoeg dat dese twee hier slegs genoemd worden, en geseid hoe oud sy zijn. Want men diende wel te weten, van wat inborst, opvoedinge, ommegang en manier van leven dese menschen zijn; so d'oude als de jongen. Mitsgaders wat vriendschap of vyandschap sy onder malkanderen gehad, hoe en hoe lang onderhouden hebben: en verscheidene diergelijke omstandigheden meer, die ons een volkomen licht geven moesten om van alles na behoren te mogen oordelen. Het Besjen blijkt wel arm te zijn. Maar wie weet nu of die twee spelden spijker spuwers dat yser, koper tin en lood ook uitgespogen hebben, om der omstanders goud en silver in te swelgen. Daar heeft de weereld al van overlange sulk een rijke ondervinding af, dat het wonder is, hoe sy nog niet wijser word. Dog laat ons nu dese drie, so als se ons voorkomen, vervolgens wat nader beschouwen.
Een jongeling van omtrent 18 jaren) Besiet my nu de tweede daar by; en eerst waar se woonde.
In 't Aalmoesseniershuis) dat is geen paleis voor rijke luiden, maar een gunsthuis voor den armen. Die daar nu mede woonde, en voor Toveres gescholden wierd, was.
Een oude Vrouw van 80. jaren) Doet hier noch by, wat haar wedervoer, en dan van dien 18. jarigen jongeling, als die daar voorbyging.
Hy noemde haar Toveresse) Maar hy was so oud nog so ervaren niet, dat hy wist wat een Toveresse was: dan had al mede dat van horen seggen. Maar waarom noemde hy haar so? Hadse hem betoverd? doe nog niet. Had se 't anderen gedaan? Het schijnt soo? want hy verhaalde met een hare stukken. Had hy die gesien? Neen, denk ik wel: of indien ja; hoe en schroomde hy dan niet het besje te tergen, dat het hare stukken ook aan hem eens ook wel beto-
| |
| |
nen mogt gelijk hy korts daar na seide dat se gedaan hadde. Want met den Duivel is geen gekken. Hy toont ten minsten door alle omstandigheden, al en toonde 't sijne jongheid niet, dat hy los en onberaden sprak: behalven dat hy geensins kristelik en dede. Want gy sult het aangesigte des ouden vereeren, heeft de Wet den Ioden al voor lange geleerd Levit. 19: 32. En al hadde dese jongman self een leeraar geweest, en daar by reden gehad om dese vrow te bestraffen, so hadde hy 't haar, na des Apostels lesse, niet so hardelik (op 't sachtste hier geseid) maar als aan ene moeder moeten doen. 1. Timoth. 5: 1, 2.
§. 5. Maar besiet dog eens hoedanigen Aalmoesseniershuis dat tot Bekkenton is, daar men hexen onderhoud. Sal men Duivels volk om Gods wille wat geven? en teikenen dese opsienders der armen hunne namen onder sulk een schrift, dat d' ontrouwigheid hunner bedieninge aan den dag moet brengen: door dien sy selve bekennen, datse ene Toveresse in hun Godshuis onderhielden. Maar dat was hen doe nog niet bekend. Wasset niet; hoe kon die jongeling dan hare toverdaden verhalen. Want een van beiden: 't was waar of niet waar 't gene hy haar verweet? Indien ja; so heb ik in mijn seggen groot gelijk. Indien niet: wat reden heeft 'et dan, dat men sig op 't getuigenis van sulken quant beroept, die nu seit dat hem 't besje betoverd heeft, na dat hy haar soo rouwelik getergd hadde; na dien hy te voren, sonder datter dese reden was, buiten alle reden haar voor Toveres had uitgeroepen?
§. 6. Nog eens, siet tog het Besjen aan, dat toveren kan, en daar mede nog niet meer gewonnen heeft tot haar 80. jaar toe, dan datse in 't Aalmoesseniershuis onderhouden word. Bestaat hare toverye dan in sulk een verbond met den Duivel gemaakt: so moet het wel een arme duivel zijn, so hy haar niet meer geven kan; of seer boos (dat tog duivels aart is) so hy niet en wil. Want mitsdien dat alle menschen sig dien bosen geest als ten hoogsten quaad verbeelden: so moet het nogtans in hare gedagten komen konnen, dat hy den genen die hem dienen met so veel goeds beloont als hy magtig is te wege te brengen. Is 't niet uit genegentheid; (die nogtans bose menschen hebben tot de genen die hen weldoen) ten minsten om sijns selfs wille, op dat se hem te vaster mogen staan in al 't gene daar hy sijn volk toe gebruiken wil. Daarom kan ik my ook niet inbeelden, dat so dit arm Besje boos genoeg geweest is, om met den Duivel een verdrag te maken: (ik schrikke van 't seggen?) sy nogtans so eenvoudig geweest zy, dats'er meer niet by bedongen heeft, als om al haar leven lang in 't armen huis te blijven. En heeftse beter bedingst gemaakt: en de Duivel haar geen woord gehouden; so is 't Verbond by hem gebroken, en sy derhalve vry van sijnen vorderen dienst. Waar uit ik, na 't gevoelen van de genen die sulk Verbond geloven, besluiten moet, dat dit oud wijf buiten reden voor toveres gehouden of gescholden is.
Immers bleek 't uit hare bose stukken nooit, die de jongman, tot sijn schelden, haar verweet. Want sy waren kennelijk of niet. Indien ja, en wel sodanig datter tovery uit bleek; so behoefde 't bewijs van 't speld en spykerbraken, nog van 't seggen der betoverden, (so sy heten willen, nog ook van 't
| |
| |
dryven op het water niet gehaald te worden: die stukken welke haar die jonge quant verweet, waren dan bewijs genoeg. Maar so het andere daden waren, of hem slegs van horen seggen, (so ik vastelik gelove) voorgekomen: so blijkt wederom, dat hy haar met groot onregt so gescholden heeft. Hoort derhalven of het besje sig al qualik droeg.
§. 7. Sy wierd so vergramd) Is dat wonder? Ene oude vrow van 80. jaren, in haar eigen huis niet met vrede gelaten: en dat van enen minderjarigen jongeling, die slegs voorby gaat, en haar (so 't schijnt) sonder woord of weerwoord, alleenlik om dat sy op dat woord was, niet blotelik scheld; maar voor Toveres, 't onlydelixt van allen, uitmaakt. Dat soude wel enen Moses, den sachtmoedigsten die daar leefde, vergrammen; want sulk schelden is ene soort van onderdrukkinge, die wel enen wysen dul maken soude. Pred. 7: 7.
Datse hem met een Warrant dreigde &c.) So moestse doen, soudese vrede hebben, soder regt in 't land was. De boosheid of gramschap, en dat beide onregtmatig, liet die wrevelige jongman door dat bitter schelden blijken: maar d'oude vrow haar vry gemoed, door diense niet alleenlik sig op 't regt beriep; maar sig ook daar mede behielp. En dat niet sonder vrugt.
Waar door hy so bevreesd wierd) Na goede vermaningen had hy tog niet geluisterd; die alle eerbiedigheid tot den hogen ouderdom so verre verlochend hadde, dat hy sulken vrow so byster schelden dorst. Had hy daar toe reden gehad, of bewijs in de daden die hy van haar verhaalde: waar af was hy voor den regter so bevreesd? De Magt is tot straffe, niet den goeden maar den quaden. Wilt gy dan de Magt niet vresen, doet wel. Rom. 13: ende scheld so ligt geen oude vrouwen voor toveressen uit.
Dat hy sig voor haar vernederde) Voor een oude Hex? foei! so gy een eerlijk mans kind zijt. Maar wat soud hy vast doen, so hy 't misschien niet bewijsen konde? Niet anders dan hy dede. Maar wat had hy dan beter te voren gedaan? Geswegen;
En beloofde haar nooit meer so te noemen) Te weten Toveresse. Maar die belofte, vrees ik, ging hem niet van 't herte: 't welk met wraaklust ingenomen, voor dat sy hem door dwang van regten tot schuld-bekentenis en belofte van eewig swygen bragt; socht haar niet meer so, maar op ene andere wijse te noemen, hoewel met den selfden naam, gelijk als uit het volgende wel blijken sal.
§. 8. Het moet een onversoenlijk besje zijn geweest: dat sy 't gedreigde quaad aan desen jongman in 't werk gesteld, daar hy haar om vergiffenis gebeden hadde; en ook beterschap beloofd. Of hy en heeft geen woord gehouden. Sie dat dese quant aanregte.
Binnen weinig dagen daarna) Lang wachten kon sijn heet jong bloed, dat met dien pot te vuur aan 't koken was geraakt, geensins verdragen. Daar is een slag van boosheid, die, tegen 't regt opgewassen, te verwoedeliker voortslaat, als men haar met regt bespringt. Dat bleek aan Willem Spicer wel.
| |
| |
Hy viel in so heftigen quaal) Na menschen ogen: gelijk sich de schrijver ook daar op beroept. Want gelijk niemant en hinkt: aan eens anders seer: so en kan hy ook na 't oog niet oordelen, of de gene die seit dat hy pijn heeft, waarlik pijn gevoelt; also dikmaal krankheid heet dat maar schijn van krankheid is. Doch hier behoordemen te seggen, waar in tog de bysterheid deser ongewone quaal bestond. Was dat in 't braken gelegen, van al sulke vodderyen als hier na genoemd zijn? Maar dan duisendmaal, en in duisend plaatsen buiten Bekkington is die ongesiene quaal gesien.
§. 9. Ontrent 14. dagen] Indien hy dit gedaan (ik segge niet, geleden) heeft, eer Mary mede, op hare manier, betoverd wierd. so heeft sy schoon voorspel gemaakt. D'andere hadde 't daar na so veel te lichter, de weg voor haar gebaand zijnde, om de menschen, door dit vooroordeel ingenomen, des te ligter te bedriegen. Maar isset daar na geschied waarom word het eerst verhaald? Of indien ter selfde tijd; so diende men 't begin en 't einde van die beide wel bescheideliker te weten; om te konnen gissen, of 't opgestemd werk, of alleen een lesje was, dat de jongman aan de vrijster heeft geleerd. Dit zijnde, so blijkt hierna dat de leerling haren meester overtreft.
Hy seide dat hy 't oud wijf sag) 't Sien van die erbarmelikke stuipen was hier niet genoeg: men moest uit den mond eens betoverden self 't orakel horen, dat in den text van dit verhaal met andere letteren, als vry wat besonders gesteld is.
Dat hy 't oud wijf sag &c.] Ik en derre dien jongen booswigt hier van dwaasheid niet beschuldigen, schoon se my klaarlik blijkt: dewyle so veel wyse luiden, over sulke woorden, sulk een averechts gevoelen vatten. Die voor weinig dagen self den naam van Toveresse niet verdroeg, toont nu met de daad self datse 't is: die den genen die haar schold, door 't regt tot swygen dwong, doet hem nu self spreken, en dat voor vele getuigen. Is 't mogelijk datmen menschen vind die sulks konnen gelooven? Dat kan 't vooroordeel doen. Hadden d'omstanders selve gesien, 't gene hy voorgaf dat hy sag, so hadmen meer getuigen niet van node. En sy mosten 't gesien hebben, hadder 't oud wijf selve geweest. Een waar lichaam is voor 't een goed oge niet meer sigtbaar dan voor 't ander. Maar so sy 't self geweest is, hoe quamse daar in huis? wie heeft haar ingelaten? hoe stond of satse tegen de wand? of was haar lichaam door de muur heen gedrongen? Christus onse Heere, die de Duivelen uitwierp, heeft nooit self sulk een mirakel gedaan. Maar neen, het was haar schijn. Wiens werk dan? Met eenen monde, dunkt my, hoor ik dese aanschouwers seggen, dat sulk schijnsel van den Duivel was. Die dan wel een onberaden (ontrow, soude niet oneigen zijn) verrader van dit Besien is, sijn bondgenoot so 't heet; die haar hier so afgeschildert, datse voor de Toveres bekend moet zijn. So d'een Satanas tegen den anderen, of de Duivel tegen sijn eigen volk is, hoe kan sijn rijk bestaan? Matt. 12: 26.
§. 10. Hy was so sterk] Souden die allegaar betoverd zijn, die door hevige ontsteltenisse des lichaams drie of vier mannen te sterk zijn: so is de weereld
| |
| |
vol tovery, waar dat men komt. 't Ware genoeg, so nooit de medezijn konst of d'ervarentheid den menschen geleerd hadde, datter natuurlike siekten zijn, die so sterke stuipen veroorsaken, dat self een verswakt lichaam, gedurende deselve, van sterke mannen, twee, drie, of meer, nauwelix te houden is. Maar ik wil den Leser wel versekeren, dat so maar een van die drie of vier mannen sig alleen ter weere gesteld hadde, met een goede rotting in de vuist: hy soude die toveresse wel van de wand af gekregen hebben; en den betoverden tot een twede peccavi gedrongen, met belofte niet alleenlik van 't goed oud wijf nooit meer so te noemen, maar ook van haar nooit meer so te sien. En so hadde men konnen ondervinden, datter een geslagte van bose geesten is, dat wel uitvaart sonder bidden en vasten. En sodanig is de geest van desen quant.
§. 11. Wanneer hy klein bier eischte] Te weten, dan bleek 't eerst dat hy regt betoverd was. Maar om regt te spreken, dan bleek 't dat hy alle d' aanschouwers betoverd had. Want hy had het oude en gemeene toverkunsje, dat is het speldebraken, al mede geleerd. En om de sekerheid, dat hy sig niet so ligt en beseerde, met d'eerste proeven sijner kunste voor te brengen; so had hyse krom gebogen. Dat hadde niemant gesien: maar hem wel, diese uitspoog. Daarom was hem de schuld veel eer te geven dan 't oude wijf, om dat haar niemant sag. So komt dan dese eerste tovery, na so veel spoox, eindelik op enige dertig kromme spelden uit. En die quamen uit sijnen mond, dat sag men mede: maar ook uit sijne keele; dat heeft niemant gesien. Nog minder uit sijne mage; 't welk nochtans niet onmogelik hadde geweest, indien hy se eerst had ingeswolgen. Eens hadde dat konnen gebeuren, by 't innemen van spijse of drank, daar onverhoeds een speld in ware. Maar dikmaals achter een, en dat tot dertig toe en meer, is buiten twijfel voor bedagt geschied. Ik segge voorbedacht; want men wil niet dat het van nature was gelijk het ook niet wesen kan, gemerkt dat nooit in s' menschen lichaam groeide 't gene door konst gemaakt is, maar wel de stoffe daar men die afmaakt. Wel steen, maar geen steenen gereedschap: misschien (hoewel ik geen exempel weet, messing of koper, of dat daar na gelijkt, maar geen spelden. Een van beiden moet dan waar zijn: of dat dese jong knegt de spelden in den mond genomen heeft, om die uit te spuwen; of datse hem de toveres door duivels hulp in 't lijf gebragt, en daar door sulken sware plaag veroorsaakt heeft. Heeft se hem dan ooit wat ingegeven? dat en lees ik niet in dit verhaal. So 't niet door sijnen mond is ingekomen 't gene daar uit quam; door wat weg is het dan geschied? (de Leser vergeve my 't seggen) warense van onderen in sijn lijf gesteken: hoe raaktense door de dermen dan na boven, dat is, tegen de nature) in de maag? Ook zijn geen sweetgaten ooit so ruim, datter spelden doorschieten mogen: en genomen, sy raakten al door den huid; hoe dan door d'andere deelen, om in de maag te komen? Maar de Duivel, seitmen, kan spelden en meer sulk goed in 's menschen lichaam maken: als 't hem God toelaat, trouwens; dat voegt men daar by, om God quanswijs boven al te laten zijn. Dog wie heeft den menschen geleerd, dat God den
| |
| |
Duivel toelaat, om een speldemakers winkel in 's menschen lichaam op te setten? Wat begrip hebbense tog van onlichamelike geesten, die hen lichamelike handwerken toeschrijven? wat gedachten van God self, die nooit door Apostel noch Profeet sulken groten wonder wrogt? Ons Heere Iesus heeft in sijnen tijd op aarde menigen mensche van den bosen geest verlost; maar noit quam hem iemant voor die spelden braakte. Nog veel min die by dit vrowmensch te passe quam, daar wy nu af spreken sullen. Set vry desen speldenbraker by den kamper speldepisser; in het X. hooftstuk aan den Leser duidelijk vertoond. Hoort nu 't ander deel deser historie.
§. 12. In 't selfde steedje woont ene Mary Hill, ontrent even oud als de jongeman: welke dit oud wijf ontmoetende, den ring weerom eischte diense van haar geleend hadde; en kreeg hem door onbeschoft aanhouden wederom, met dese bedreiging; dat het veel beter geweest ware, so sy den selven haar langer te bewaren gelate hadde. Ontrent ene week te voren dat gemelde Mary betoverd wierd, ontmoette sy dit oud wijf op de straat: welke haar by de hand nemende, versocht met haar na Froom te gaan, om na enig spinwerk te sien; also niemand in het dorp lyden wilde datse iet hadde. De voorseide Mary bevreesd zijnde weigerde met haar te gaan. Ontrent vier dagen daarna ontmoette sy 't oud wijf nog eens, die haar om enen appel bad, also sy niewlings enige gekocht hadde: welke sy haar weigerde te geven.
Maria Hill.] So is haar naam: haar ouderdom met Willem Spicer gelijk; en sy in 't selfde dorp woonachtig. So dat dit regt een paar is, dat malkander schijnt gevonden te hebben. Spicer konde sig so veel beter wreken van 't oud wijf, door dien hy sulken hulp aan sijn zijde kreeg, die sijn voorgeven by den ligtgelovigen te geloofweerdiger maakte. Maar hoe wierd sy tog betoverd?
Sy vraagde haar om den ring &c.] So warense dus verre goede vriendinnen, daar af d'eene d'andere enen ring afleent, of te bewaren geeft. Dit laatste vermoed ik uit die reden, dat anders d'oude vrouwe schijnen moeste den ring geleend te hebben om daar mede quaad te doen, en 't meisje dien weerom geëischt om dat se 't vreesde. Maar dan warense beide averechts gekeerd, in 't weer-eischen en in 't weigeren van den ring. Want so lang als 't besje dien hadde, konde 't d'andere minst leed doen; dewijle 't reedschap of het middel der betovering, so de ring dat was, aan de gene moest besteed worden die men daar mede quaad doen wilde. Volgens dien komt het weinig te pas 't gene volgt.
Met dese bedreiginge] Wat bedreiginge? Hoe word alles ten ergsten geduid wat van 't oud wijf afkomt: de jonge luiden konnen niet misdoen. Waarom was dat so qualik geseid; dat de ring beter by dese oude sorg bewaard geweest hadde, dan datter 't jong dier mede ging pronken, met gevaar van verliesen?
§. 13. Ontrent een week] So is dan de betoveringe meer dan acht dagen na 't wedergeven van den ring geschied: want volgens d'order van dit verhaal sulx al volbragt was, eer dese reis na Froom onderleid is; welke nog-
| |
| |
tans, so als hier na geseid word, noch acht dagen te voren geweest is, eer 't meisje betoverd wierd. Maar waarom mogen wy mede niet weten, hoe lange tevoren dat werk van den ring gebeurd zy; wanneer 't besje dien ontfangen, hoe lang behouden, en wanneerse dien weerom gegeven heeft? Want indien de tovery met den ring gepleegd is, so was dit nodig om te weten.
Nam haar by de hand] De voorseide bedreiginge moet niet seer hevig geweest zijn, soder namaals noch so veel vriendschap tusschen beide bleef, dat het besje dat meisje by de hand nam om met haar te gaan. Maar dit konde bedrog zijn, om 't jong vrowmensch door schijn van vriendschap te misleiden. Het was nochtans geen kind, dat achtien jaren oud was, om so eenvoudig medegeleid of versogt te worden; soder geen gemeensame vriendschap tusschen beiden geweest is. Waar komt nu dan de vyandschap van daan?
Om na enig spinwerk te sien] 't Arm besje, seg ik noch eens, al 80 jaren oud, en nog niet rijker, schoon sy de woning voor niet heeft; dan datse nog spinnen moet om de kost, so 't schijnt: want so 't voor tijdverdrijf was; die self geld had om vlas te kopen, behoefde by de huisen niet te vragen. Daar by wasse noch so ongelukkig, dat het haar niemand geven wilde: moetende derhalven, sose niet wil ledig sitten, daarom na een nader dorp toe gaan, of stad, om te sien, ofse daar beter aanraken konde.
De voorseide Mary bevreesd] Waar voor? Wat had haar 't besje gedaan? haren ring bewaard, en weerom gegeven. Maar sy vreesde van haar behext te worden; also sy, gelijkmen denken mag, op een quaad woord was.
Ontrent vier dagen hier na] Ende also drie of vier voor de gewaande betovering. Wat gebeurde hier aanmerkens weerdig? Anders niet dan dat het meisje hare onbeleefdheid aan het besje toonde; haar enen appel weigerende, daar sy haar, als 't eene kind het ander, om gebeden hadden. Senes enim bis pueri. Want oude luiden komen in haar twede kindscheid. Misschien was het hier ook so: immers dat blijkt my beter dan de minste tovery.
§. 14. Den volgenden Sondag klaagde sy van stekinge in de maag: dog Maandag 's middags over tafel sittende, quam iets in hare keel op, waar aan sy scheen te sullen stikken: en viel op den selfden tijd in heftige stuipen, welk tot 9. of 10. uren in de nagt toe duurden. Dese trekkinge was so sterk en geweldig, dat vier of vijf menschen haar nawlix houden konden: en in 't midden der selve verhaalde sy, hoe se 't oud wijf tegen de wand aan sag, haar toegrynsende, en na haar slaande; waarom sy besyden week, om de slagen te ontgaan. Den dag daarna wierdse met gelyke qualen bevangen, en verhaalde, hoe sy haar sag als voren, en dat sy de gene was die haar betoverd hadde.
Den volgende Sondag] De stekinge in de mage, haar op desen dag aangekomen, kondese sonder toverye wel gevoelen: misschien hadde se te veel appelen gesnoept, dewijlse niet een daar af voor d'oude vrow te missen hadde. De siekten van 't jong volk komen hen meest over door dien datse hunne sterke magen al te veel vergen.
Maar Maandags 's middags over tafel sittende &c.] Hier al wederom de
| |
| |
mage veellicht over vorige stekinge niet genoeg verschoond; so dat een brok al te gulsig ingeslokt hare keele te veel benawde, en daar door den weg na de maag toe stopte, die daags te voren al genoeg beset was. De sterke quaal, of, trekkinge, die haar hiermede over quam, kan daar door ook wel veroorsaakt zijn: en dat besonderlik in ene dochter van dien tijd. Self konde haar maagdelike staat alleen bequaam zijn, buiten ander gebrek, om hare keel te benauwen, en voorts sulke stuipen te verwekken. Dat sullen my al Medezijns toestaan, en ik self weet daaraf exempelen genoeg. So dat al het gene dat dus verre verhaald is, niet met allen bewijst datter toverye was. Maar die moester evenwel op volgen: dit voorspel was maar te doen, om sulk spel uit te maken.
Ter selfde tijd: &c, tot 9 of 10 uren in de nagt) 't Volk was door Willem Spijkers werk al wat ingenomen, en d'ogen in gewoonte gebragt om sijne handgrepen voor uitwerkselen van Toverye aan te sien. Daarom mogt dese Mary d' omstaanders te gemakkeliker met veel en lang toekijken vermoeijen, en tot in den nagt ophouden; also de donkerheid dienstig is, om de misselikste vertoninge wonderliker dan by lichten dage te doen schijnen.
§. 15. In 't midden der selve haalde sy &c.) Hoor hier de twede getuige, dat Besje toveren kan: want Mary siet haar also klaar aan de wand, als William Spicer heeft gedaan. Het een is so waar als 't ander. Maar hoe is de oude vrow niet wijser, datse eens verraden zijnde, sig de twede maal van den Duivel ter leur, en voor 't volk ten toon doet stellen? Wat seg ik, voor 't volk? Neen, eerst voor Willem, en nu voor Mary: want die beiden zijn 't maar, en niemant meer, die Besje aan de wand sien, sose seggen. Hoe soudemen anders weten wie 't was die haar betoverd heeft? Dus kan men klaarlik sien, dat dit gemaakt spel na 't gemeen gevoelen geschikt is: also sulke toveryen altijd met gesigten daar by plegen verhaald te worden; waar uit de schuldige bekend word. Want ook de Duiveljagers, somense noemt, en wiksters gemeenlik enigen raad aan 't volk geven, watse doen moeten, om gewaar te worden wie 't is die 't haar doet. Die moeite is hier bespaard: misschien uit gebrek van sulken Duivels profeet of profetesse: mitsdien dese beide betoverden 't geluk hebben, dat hen de toveresse self in een gesigte verschijnt. Haddese dat ook aan d'omstanders willen doen: so had de moeite te sparen geweest van dat pijnlijk braken van allerhande vreemde dingen, en van die water-proef; om elk een te doen sien dat het toverye was.
§. 16. Den volgenden Woensdag begonse kromme spelden te braken, en dat duurde so den tijd van 14. dagen. Daarna gafse over spykers en spelden, en hield doe voorts op den tijd van acht dagen: waarna sy wederom spykers braakte, en lepelstelen, so van speauter als koper; onderscheidelike stukken yser lood en tin met verscheide klonters van kromme spelden, sommige met garen omwonden, en sommige met draad; ook veel bloeds tusschen wijlen. En dus bleef sy doe enigen geruimen tijd: hebbende in alles overgegeven boven de 200 kromme spelden, behalven nog verscheidene klonters van kromme spelden, 16. of 17 in een klonter; seven stukken speauter,
| |
| |
vier stukken koper, zijnde lepelstelen; ses stukken, waar af sommige lepelstelen waren, en sommige 't lood van een venster glas; buiten nog een digt stuk lood, volle twe oncen wegende; ses lange stukken blik, met yserdraad daar aanbehoorende; vijf stukken yser, waar onder een dat rond, maar hol en vry dik was: nog twee en twintig spykers, waar in sommige schotspijkers waren, lang by de vierdehalf duim.
Den volgende woensdag] Siet hier d'eerste vertoninge, die 14 dagen duurt; effen so lang als Willem ook met speldemaken doende was: doch wien sy echter in de konst verre overtreft. Want ten einde van dien eersten leertijd dede sy met een hare proef van 't spijkermakers handwerk. Doe half so lang gerust, en daar na 't werk met meerderen yver by de hand genomen hebbende, quam het langer op geen dertig kromme spelden aan. Haren mond sagmen enen geruimen tijd lang, niet anders als ene opene mijne van allerhande bergwerk: goud en silver uitgesonderd; waar uit te sien is, dat de fijnste Alchimistery in de toverkunst niet begrepen is. Daarom moetmen so licht niet seggen, dat iets tovery is, 't gene ons wonderlijk toeschijnt; gemerkt dat d' Alchimist der Toveraar in konst te boven gaat. Want hadde dese Duivel behandeling so wel van goud en silver, als van yser, koper tin en lood gehad; hy soude in al dien tijd wel iets daar af voortgebragt hebben. En dan soude 't een vermakelike toverye geweest zijn; waar door de betoverde sig in korten rijk gespogen, of de toesienders rijk gekeken hadden. Die my dus hoort spreken, sal seggen dat ik met dit werk spotte: en so doe ik ook. Die dat qualik neemt, die toont sig onbehoorlik voor d'eere der Duivelen, of der booste menschen ingenomen; welke ik, dus niet hen spottende, op 't allerernstigste verkleinen wil. Niemant sal my weigeren hier so by te staan, die maar eens met aandacht, en sonder vooroordeel, op den volgenden Inventaris van des Duivels uitbraakselen letten wil.
§. 17. Hebbende in alles overgegeven boven de 200. kromme spelden; verscheidene klonters van kromme spelden, 16. of 17. in een; 7. stukken spiauter; 4. stukken koper, zijnde lepelstelen; 6. stukken lood, waaraf sommige lepelstelen, en sommige 't lood van een glasvenster waren. Noch een dicht stuk lood, 2. onssen swaar, 9. lange stukken blik, met yserdraden daar aan: 5 stukken yser, het eeue rond, hol, en vry dik; 22. spykers, waar onder schotspykers van 3. en een 4. deel duimen ruim. Siet daar de verscheide stoffen, met hun maaksel, en getal: laat ons die wat uit malkander schiften, om het te besien, uit wat ware die geheele toverkraam bestaat. Enige zijn ongevormd; de 7 stukken spiauter, dat een stuk lood van twe oncen, en 4. van de 5. stukken yser. D'andere zijn gewerkt: so in 't geheel als in 't gebroken, om so te spreken: te weten, volkomen zijnde 20. spelden, dat ene stuk yser, rond en uitgehold; en de 22. spykers. Behalven dese zijnder t'saamgestelde en opgemaakte werken van 16. of 17. spelden aan een met draad omwoeld, en met bloed doormengd. En dan noch drie deelen konstwerk, doch gebroken: gelijk de kopere en lodene lepelstelen, 't venster lood, en stukken blik met yserdraden; alle sodanig, dat het ergens toe gemaakt geweest en afgebroken is. Meint nu iemant my so blind te maken, dat ik hier geen openbaar bedrog in sie? Want ik
| |
| |
vrage wederom: heeft de Duivel al dien drek in 't meisjes lichaam gemaakt, of van buiten daar in gebragt? Het eerste magmen niet eens denken, sonder den Almacht[i]gen grotelix te lasteren: die alleen het yser, koper, tin of lood, of diergelijke scheppen kan; maar die nochtans nooit lepel, speld, of spijker schiep. Self in sijn eigen werk tot den heiligen dienst geschikt, heeft hy nooit Engelen gebruikt; (die in allen gevallen noch ongelijk meer bequaamheid dan de Duivels hebben moeten, en daar toe seer wel gepast hadden) maar alles door menschen handen, als Bezaleël, Aholiab, Hiram, en andere, verrigt. In tegendeel sietmen, dat de hexery doorgaans met gemaakt werk van spykers en spelden te doen is; gelijk sulx te voren al geseid is. Het ander is daar by ook aangemerkt: en heeft hier noch veel groter reden, uit dien dat spellen maar kleine lichamen zijn, by schotspykers en lepelstelen, en die sware stukken lood, blik en yser. Maar denkt tog, lieve Leser, op de reden eens, waarom 't vrouwmensch niet so wel geheele lepels als blotelik de stelen spoog? Was het daarom, dat de Duivel in haar lichaam geen lepelbladen smeden konde? Waarom die so wel niet als de stelen? Of om dat de bladen te breed zijn om door 't keelgat te dryven? daar moest hy mede raad toe weten, so hy al 't ander weet. Neen: want om een vast lichaam door een ander te doen doorgaan, sonder ruimte te maken so veel als dat lichaam bestaat; dat is tegen de nature, en door Gods almagtigheid nog nooit geschied: derhalve schrijftmen dat godslasterlijk den Duivel toe. Maar dit vrowmensch wist met de breedte der bladen so wel geen raad als met de stelen, en 't ander tuig, om in haar bakhuis te verbergen; ter tijd toe datse 't een na 't ander ingenomen, 't een na 't ander, ten mirakel der verblinde kykers, wederom ten monde uitspoog.
§. 18. Dog misschien seg ik hier nog wel te veel: alsoo het niet en blijkt, dat de een of d'ander der bystanders (ik late staan alle) bescheidelijk besien hebben, dat alle die stukken uit den mond van 't meisje quamen. Maar' t vrowvolk heeft nog betere gelegentheid om iets tusschen hare klederen wech te fommelen, dan de mannen doen; daar toe aan beiden die stuipen een groot behulp aanbrengen; buiten welken (let daar dog eens op!) sulk braken van dat allerhande tuig nooit geschied. Terwijl de gewaande toversieke van 3, 4, of 5. man gehouden word, so worden de genen die verder afstaan van 't naaste gesigt afgesloten; en die haar houden, hebben weer genoeg om duimen uit de hand, de knien neerwaarts (besonder om de eerbaarheid, so 't een vrowmensch is) en 't hoofd opwaarts te houden; sonder datse in die eenvoudige verbaasdheid so net sien konnen wat de betoverde fommelt, watse ondertusschen in den mond brengt of daar uit. Dus verre 't eerste bewijs, dat ons de omstanders als ooggetuigen geven konnen, van die gebootste Tovery: buiten 't gene sy met oren hoorden, van 't gene Mary seide datse sag. Nu volgt het twede.
§. 19. De luiden van het dorp siende den bedroefden beklagelyken staat van de voorseide Mary, ende seer met haar bewogen zijnde, deden so veel, dat dit oud wijf gebragt wierd in 't huis daar de gemelde Mary woonde, sonder datse 't wist.
| |
| |
En zijnde meer dan honderd menschen by een vergaderd; wierd deselve Mary gebragt in de opene lucht: dat sy aanstonds in sulke sterke stuipen viel, dat haar twee of drie man qualik houden mogten. En gebragt zijnde op den berg by de kerk, en d'oude vrow by haar gebragt: (niet tegenstaande datter vier mannen waren, om de geseide Mary in enen stoel vast te houden, so rees sy op over hunne hoofden heen in de lugt. Waar tegen de mannen, en andere daar by staande, haar de beenen vast hielden, en so wederom neerwaarts trokken.
De luiden van het dorp .... seer met haar bewogen zijnde] Blinde medogentheid! Want waar door tog so bewogen? door 't sien van haren bedroefden staat. Maar sy sagen mis. 't Lichaam was so droevig niet gesteld als 't scheen: maar de siel in so bedroefden staat als ooit mensche op aarde was. Dat hert en toont sich niet opregt: noch voor de menschen, die het bedriege; noch voor God, die sig niet bedriegen laat. Wee haar, indien sy haar niet en bekeert, van dese bittere galle en t'samenknopinge van ongeregtigheid. Sy dwaalt grotelix dieder so vele doet dwalen. God en laat sig niet bespotten: want so wat de mensche saait dat sal hy ook maaijen Gal. 6: 7.
Zijnde by en vergaderd meer dan 100 menschen] Getuigen genoeg: maar wat hebben die gesien? So haast als 't oud wijf gebragt was in 't huis van Mary, sonder dat sy 't wist, (te weten, Mary en wist niet dat het oud wijf in haar huis was; so salmen 't verstaan moeten, om 't bewijs den meesten klem te geven, en sy selve buiten in d'opene lucht: siet so krijgtse aanstonds sulke swaren stuipen, datter genoeg aan haar te houden is. Dat dede dan de tegenwoordigheid der toveres in 't huis van de betoverde; niet tegenstaande dat dese niet en wist, dat haar 't oud wijf so na was. Want men moet denken, dat het volk wel versekerd was, dat Mary dat niet en wist. Maar hoe kreegse dan de stuipen nog? So siet men immers wel, dat het geen gemaakt werk en was. Neen tog, trouwen? souden meer als 100 menschen niet een schone gemeente maken, om het tooneel voor haar toe te stellen, en 't spel aan den gang te helpen; al was 'er 't besje self niet by?
§. 20. Op den berg by de Kerk] So mag men dan wel seggen, dat dese Protestanten den Duivel een kapelle stigten, by de Kerk, aleer van Papisten, (so 't geen niewe Kerk is) tot den Godsdienst gebowd.
En d' oude vrow by haar gebragt] Het deert my om die arme oude sloof, die dus onweerdig heen en weer gesleept word, om ten schowspel van de weereld te dienen. Dat Mary hier so veel babbelguigjes maakte, en vier of vijf sterke karels werk gaf om haren geest des afgronds neer te perssen, dat hy niet al te hoog in de lugt oprees: sulx en geeft my gantsch geen wonder. Want was sy so ontsteld geweest als men gesien heeft, wanneerse slegs de gedaante aan de wand sag; so paste 't haar noch veel meer geweld te maken wanneer sy 't lichaam self in d'ogen kreeg. Maar ik verneeme niet, dat het besje, (terwijle sy van elk een gesien wierd, en de quale der betoverde op 't allervreeslikste was) hier in 't minste met de vuisten dreigde of grijnsde, gelijk Mary te voren seide dat sy haar sag doen. Wonder dan, dat de schaduwe werksamer geweest is dan het lichaam was: of de gewaande Toveresse stil
| |
| |
daar by staande, veel heftiger en vervaarliker stuipen te wege bragt, dan doese sloeg en stiet, so dat de betoverde geduriglik uit vrees ter zijde week. Nu volght het derde bewijs.
§. 21. Dit wijf wierd uit last van een Vrederegter by beëedigde Vrouwen ondersogt: die aan haar vonden verscheidene purpervlekken; welke met ene scherpe naalde gesteken zijnde, haar egter geene pijn gevoelen deden. Sy hadde nog ander merken en tekens van een Toveresse, waaraf de Vrouwen onder eede verklaringe gaven aan 't geregt; en sommige swoeren positive tegens haar. Dus wierdse gesonden na de Graaflikheids gevangenis, alwaarse blijft om in de naaste sittingen ondersogt te worden.
Dit wijf wierd uit last &c.] Hier doet de Regter sijn ampt, en word het Besje door eedplichtige Vrouwen ondersocht. Toverye te ondersoeken, meen ik dat geen vrouwen werk is: maar wel, tovery te maken, so als Mary: nog den Eed en maakt niemant wijs; en dat in sulke sake, daar al de weereld sot in is. Dan sien wy hier nog, dat de Regter self niet wijser is, of hy meint, dat het een vrowmensch aan 't ander sien kan datse een hex is. En weetje waar aan?
§. 22. Verscheidene Purpervlekken] Zijn purpervervige, of enige andere vlekken aan 's menschen huid, en die so oud is, tekenen van Toverye: wat vlekken zijn 't dan of wat voor tekenen, waar aan men kent den genen die betoverd is? Want het komt my wonderlik voor, dat een die geslagen of gestoten word, geen wonden ofte vlekken daar af krijgt; maar wel de gene die dat doet. Na desen regel, sie ik wel, sal men niet aan iemants lichaam sien of hy vergeven is; maar wel of hy de gene is die den anderen 't vergift heeft ingegeven. Wie hoorde ooit ongerijmder taal? Maar noch vreemder is 't dat de vlekken der siele sig aan 't lichaam openbaren souden: so dat, indien iemant een dief is, of een gierigaart, of afgodendienaar; daar af sal men tekens aan sijn lichaam sien konnen, indienmen daar aan sien kan dat hy een toveraar is. De toverye is eene van de sonden welke buiten 't lichaam zijn: gelijk het Paulus noemt 1 Cor. 6: 18. alleen die hoererye bedrijft, die sondigt tegen sijn eigen lichaam. Sett daar nu den dronkaart by; na Salomons verklaringe. Spreuk. 23: 29, 30. De beide doen iet aan hun eigen lichaam, wanneerse sulke sonden doen: maar wat doet de Toveresse aan haar selven? Nu, so verre als de Tovery meden een kunst is, al isse quaad: so moetmen denken, dat de konst of wetenschap niemants lichaam anders maakt dan het is: gevolgelik kan ook de Toverkunst geen vlekken aan het lichaam maken.
§. 23. Misschien sal men seggen, dat het niet natuurliker wijse, maar door Duivels verdrag also geschied, dat hy sijn volk met sulke vlekken tekent. Is 't waar? tot wat einde doet hy dat? Omse self te kennen? maar hy kentse trouwens van te voren al, eer hy hen die tekens geeft? hoe soud hy anders weten wie hy tekenen moest? Isset om van anderen gekend te worden? dat denk ik immers niet: soude die lose geest so los en onvoorsigtig zijn, dat hy sijn volk niet geheim en hielde; of so ontrow (seg ik nog eens) dat hy sijn eigen volk verried? Wat quaad kan hy met de hexen doen wanneer de menschen weten
| |
| |
konnen datse 't zijn? Een bekend vyand is minst te vreesen. Nog meer. Soder nu alsulke Tekenen wesen konden; wie leert ons welke en hoedanig datse zijn? Hebben die besworene vrouwen by den Duivel of sijn volk ter schole gegaan, daarse dese Tekens leeren konden; en van hem een briefje getoond, datse daar in volleerd zijn?
§. 24. 't Schijnt dat dit mede tot de kunst behoort, dat d' ongevoeligheid deser vlekken, met ene scherpe naald gesteken zijnde, voor vast bewijst dat iemant toveren kan. Ik gelove dat een opreght degelijk besje verscheide vlekken aan haar lijf kan hebben, immers so seer als andere menschen; en dat die plekken sonder gevoelen wesen konnen. Wat steekt daar quaads of onnatuurlix in, 't gene so gemeen is? Menig eerlik man of vrouwe leeft gesond, die enig deel of lid aan 't lichaam heeft, daar 't gevoelen uit is, en dat immers voor enigen tijd. Dat hebben ons die van de hoge school van Montpellier XI. §. 10. op de 10. Vrage al eens geseid. Men moest dan die vlekken nader omschrijven, om ons de doen begrijpen, uit wat oorsake sy mogten ontstaan zijn. Immers uit geen tovery, dat weet ik wel.
§. 25. Sy hadde noch andere merken) Daar seg ik 't selfde van: en ben dies te meer voor die vrouwen bekommerd, die daar af onder eede verklaarden voor 't Geregt, dat het tekenen van een Toveresse waren: Ja sy swoeren positive tegen haar. Waarlik een slegt positijf, van seer quaden klank. Hoe ligt sweert een mensche 't gene hy meent te weten, en hy wetet niet. Want ik wil ten besten van dit vrowvolk geloven, datse uit geen quaadaardigheid: maar na hun beste weten also gesworen hebben. Maar wat is dit voor een positiven eed? Ik versta daaruit, dat dese vrouwen vast stellen, dat d'oude vrow niet alleen aan de tekenen van Toveresse, maar aan de daad selve vast is. Dat gaat daar so op heen: Nu dan, vry met de hex na 't water toe; en sien eens ofse dryven sal.
Na de gevangenisse.] Daar moestmen Willem en Mary gebragt hebben; en d'oude vrow in 't Aalmoesseniers-huis met vrede gelaten, tot dat haar de dood, nu so na-by, geheel ontbonden hadde van de strikken sulker bose menschen. Maar die twee gelijken aan de tekenen en merken vaneen valsch getuigenisse ondersocht, souden van die tovery haast ontslagen zijn geweest.
§. 26. Dese oude Vrouwe wierd aan een grote riviere na by de stad gevoerd, om te sien ofse onder water sinken konde. Hare beenen gebonden zijnde, so wierdser ingelaten: en terwyle sy hare uiterste poginge te werk stelde, met hare handen, om onder water te raken, so kondese echter niet; maar ging op hare rugge liggen, en dreef als een stuk kurk. Boven de twintig personen waren tegenwoordig, om de waarheid hier af te getuigen; dog konden geen gelove vinden in de gevoelens van het volk. Die wierdse andermaal aan 't water gebragt; en daar in gesteken, dreef sy al voren: zijnde als doen tegenwoordig meer dan 200 menschen, om dese vertoninge te sien; echter warender nogal veele die het niet en geloofden. Daar wierd ter selfder tijd ook een kloek jong vrowmensch in't water gesmeten, die aanstonds sonk; en soude verdronken hebben; had al wat helpen kon niet toegelopen. Om de weereld te voldoen, en geene plaats aan verdere twyfeling te laten, so heeft men
| |
| |
't oud wijf ten derdemaale aan 't water gebragt, en als voren daar in gelaten; wanneerse wederom stil bleef drijven. Ende was 'er ditmaal sulk een toeloop van volk uit het dorp en 't omliggende land, en daar onder veele van aansien, dat het niet te tellen is: so datter nu nauwelix een is die aan de waarheid dese sake twijfel heeft.
Om te sien ofse onder water sinken soude] Tot hier toe hebben wy drie bewysen van de omstanders, en de positive verklaringe der beëedigde vrouwen. Nu komt het vierde, en dat houd driemaal proef. Dat was op die groote rivier, daar in 't begin af geseid is. De Zee is nog veel groter; sose daarin geworpen wierde, sy soude op die wyse, (door de soutigheid des waters) nog wel ligter gedreven hebben.
Hare beenen gebonden zijnde] So d'oude vrow de konst van swemmen kende, so haddese armen en beenen daartoe van node. Maar anders soudese dus klootswijse saamgebonden beter dryven dan losbandig: daar de rokkken ook toe helpen.
Terwyle sy hare uiterste poginge te werk stelde] Dat kan ik seer wel inschikken, dat sy geen Toveres zijnde, ook daar voor niet wilde gehouden zijn: ende daarom, weetende datse drijvende daar voor gehouden worden soude, ook haar best deed om te sinken. Want het moest haar, na den mensche te spreken, liever wesen, hadmense niet gesogt te bergen, dus te verdrinken; die nu tog al ten einde 't grootste perk van 't menschen leven was; dan dus oud, en eerlijk van herte, als Toveres te moeten sterven.
Maar ging op hare rugge liggen drijven] So dreef sy ligter dan voorwaarts over: dat sal ons de natuur en ondervindinge leeren. Als een stuk kork: dat word 'er tot vergrotinge der sake by gedaan, gelijk de grote riviere. Dog sullen ons de Natuurkundigen seggen, dat de vrouwe meer van de nature des korks hebben dan de mannen; en misschien had dit Besje daar nog meer af dan andere vrouwen, gelijk de naturen niet alle evenmatig zijn.
Konde geen gelove vinden] Nu prijs ik nog de lieden van Bekkington, datse niet al te ligtgelovig zijn. Dog wat kondense niet geloven? dat het Besje dreef? maar dat hadden boven de 20 menschen gesien. dan mogelijk geloofden d'anderen niet, dat dese wel gesien hadden. Ik ook so: in sulke saken soude ik met geen 20 paar vreemde ogen willen sien, of mijn eigen moester by zijn. Of is 't dat sy hier nu egter niet geloofden, dat het wijf toveren kon? So ben ik nog veel nader met hen eens.
§. 27. Dies wierdse andermaal in 't water gebragt] Hoe lange na d'eerste maal? dat hadder behoord by te staan, om bescheidelijker te konnen oordelen. Maar sy dreef als voren En dit sagen meer dan 200. menschen; dat is 10. man tegen te voren een. Nu wenschte ik wel eens te Bekkingtown geweest, en de plaats besien te hebben daar dit geschied is: om te weten of daar 200. menschen kunnen by komen, om bescheidelik te sien, hoe dat Besjen op 't water dreef. Kend ik dan maar een van die 200. ik soude hem vragen, waar hy gestaan hadde, daar hy so wel sien kon, 't gene daar so veel toe vereischt werd om het wel te sien. Men mag my geen schuld geven, dat ik hier in
| |
| |
so ongelovig ben; alsoder selfs noch vele waren daar omtrent, die het niet en geloofden. So die onder de 200. mede behoren; en volgens dien ongelovige toesienders geweest zijn; gemerkt het een waar woord is, dat sien voor seggen gaat: so mag ik ten minsten een ongelovig toehoorder zijn.
Een kloek jong vroumensch] Was dat Mary Hill selfs ook? Ik denk wel neen. Men had evenwel den naam behoord te weten, om wel versekerd te zijn die hier geen bedrog in was. Want anders moest een jong vrowmensch ligter dryven dan een oud: om redenen die de Natuurschryvers weten; Wederom konden de lichamen van dese twee so gesteld zijn, dat d' oudste de ligtste was; of so toegemaakt, dat de jongste eerder sonk. Maar die moest ook al wat lusten, so sig vrywillig in dat water gaf, indienser niet toe bekost is; want dwingen konde men haar met reden niet.
§. 28. Om de weereld te voldoen] daar behoeft men selden veel werx toe, wanneer 't op sulken bygelovig misbruik aan komt als dit is: also de weereld van self maar al te veel daar toe genegen is. Derhalven brengt my dese derde proef in nog verder nabedenken, dat d' onnoselheid der oude vrow, of de schalkheid van de jonge dogter by velen nog te klaar heeft doorgeschenen, om de proef voor goed te keuren. Dit was dan nu de derde maal. Een drievoudig snoer en word niet haast gebroken Pred. 4: 12. De derde streng houd vast. Onder een ontelbare schare, ditmaal tot dit schowspel toegelopen, waren verscheiden luiden van aansien. Ik geloof het wel, maar weinig van insien. Persons of quality, staat in 't Engelsch. Maar d' eigenschappen en hoedanigheden van een persoon, hoe groot en ongemeen, zijn niet alle eenerley: en derhalven blijktet nog niet, dat dese luiden van qualiteit, de hoedanigheid hadden, om van sulken saak als dese is bequamelik te oordeelen. En dan blijft ook de vrage nog, ofte alle ter bequame plaats gestaan hebben, om dit werk bescheidelik te konnen sien.
§. 29. So dat'er nu naawliks een is &c.] Soder nog meer door dit verhaal in dat gelove gebragt zijn; die dese aanmerkingen lesen, sullender, hoop ik, wederom afraken, of ten minsten groteliks aan twijfelen: al ware 't ook datse onder desen tallelosen hoop der toesienderen mede geweest waren; sonderlinge indiense persons of quality, of luiden van aanzien zijn; welker sinnen (magmen hier ook wel af seggen) door de gewoonheid tot onderscheidinge van goed of quaad geoefend zijn. Heb. 5: 13. In 't I. hoofdstuk heb ik nodige bedenkingen daar over voorgesteld. Dit sal ik hier slegs met de woorden eens groten protestantschen leeraars sluiten. 't Is ene grove dolinge, dat men de waarseggers en toveressen voor waterdriftig houd: dewijlse niet eens onsengbaar zijn, en 't water den Duivel niet meer tegen is dan 't vuur. Vaart een Hex over Zee, en 't schip verongelukt: sy sal so wel verdrinken als een ander. Boven dit so word God door sulk een waterproef versogt, en Gods eigene magt, ter proeve gesteld: buiten nood, en sonder dat het God belast, of verhooringe daar op beloofd heeft. Dus spreekt Moulin in sijn boek De Vate, lib. 3. cap. 20.
§. 30. Het is volle tien weken geleden (voor de ondertekening) dat dit jong vrowmensch allereerst met dit schrikkelijk euvel bevangen wierd; en
| |
| |
besocht zijnde door een Predikant van die plaatse, die somtijds tweemaal 's daags met haar bad; en van een Nonconformist prediker in de selfde wijk woonende, die tweemaal gelijken dienst verrigtte: so blijftse noch dikmaals met schrikkelijk wee, bevangen te worden, en spykers met lepelstelen te braken; blijvende aldus een voorwerp van groot medelijden, en om dagelijx gedagt te worden voor den troon der genade.
Het is volle 10. weken geleden] Dit is so verre wel, dat wy iets van den tijd weten mogen, wanneer hoe lang. Maar de saak hadde wel vereischt, dat het begin en 't einde van beide betoverden, met dag en ure; (gelijk nu en dan gedaan is) met namen der voornaamste oog-en oorgetuigen, waren aangetekend geweest: om alle vermoeden van bedrog weg te nemen.
Een predikant in die plaats en een Nonconformiste prediker.] Ik hoor wel, 't gaat nu den Predikanten tot Bekkingtown, gelijk 't ons tot Franeker, niet enige weken, maar jaren lang gegaan is: daar ons insgelijkx een jongeling van sijne 16. en ene dogter van hare 20. jaren af, aan werk hielpen, om in kerk en huis voor hen te bidden; en namaals beide beleeden, datse nooit duivel nog tovery vernomen hadden: gelijk te sien geweest is in 't verhaal daar af door my gedaan VI. §. 6, 7. en IX. Dus, denk ik, sal het ook dat vrowmensch, daarmen so tweemaal 's daags voor bid, niet altijd uitharden: gelijk het schijnt, dattet Willem Pricer al moede is, om datmen meer van hem in dit verhaal niet leest. Dan sullen die beide Predikanten, Conformist en Nonconformist, ons en malkanderen conform, dat is gelijk van gevoelen zijn: om voor onweersprekelijk te houden, dat alsulken Toverye, den Duivel toegeschreven, niet anders dan bedrog van menschen is.
Ondertusschen komt my tweesins droevig voor, dat de Protestanten, om sulk ding als Nonconformistery verdeeld, en in sulke onverschonelike doling eenig zijn. Datmen om uiterlike kerkseden, in Gods woord verboden nog belast, van malkanderen scheurt; en ontrent bygelovige toverproeven over een draagt. Dat meer is, dat men elkander, om verschil over onsekere en onnodige leerstukken verkettert: en nochtans in dat meer dan afgodisch gevoelen duld, welk den Duivel hoger stelt dan God; en by sekeren gevolge, de gronden van den Kristeliken Godsdienst 't eenemaal ter neder werpt.
| |
De waarheid hier van getuigen wy ondergeschreven.
May Hill, | Rector (dat is Pastoor of Predikant) van Bekkenton. |
Frans Jesse, | }Kerkmeesters of Ouderlingen. |
Pollidoor Mos, | }Kerkmeesters of Ouderlingen. |
Christoffel Brouwer, | }Opsienders der armen. |
Frans Frank, | }Opsienders der armen. |
Willem Mintern, | }Constapels. |
Willem Cowherd, | }Constapels. |
Op de ondergeschrevene getuigen wil ik niet seggen, also ik hen kenne, ook niet en weet, of dese Begeerders der kerk of school tot Bekkingtown de-
| |
| |
se Maria Hill ook in bloede bestaan; om datse eenen name dragen: gelijk my de naam van Pricer doet gedenken aan dien Pricer uit deselfde plaats, die in Kromwels tijd sig voor den Messias uitgaf; en daar over al sijn leven in 't rasphuis gebannen is geweest. Hoe 't eindelik met dese twee nog afgelopen zy, heb ik tot nog toe niet vernomen; hoewel daarover meer dan eens geschreven is.
Dog ondertusschen jammert my die goede vrow, die boven haren armen staat en hogen ouderdom, nu nog gevaar van 't leven loopt, door ene overschandelike dood. Terwijle de predikanten daar voor de jongen bidden; sal ik het voor de oude doen: om so verre sy nog leven mag, te mogen sterven den dood des opregten; en voor de jongen, datse sig bekeeren.
|
|