| |
XXV. Hoofdstuk.
Het gene 't Amsterdam en Hoorn in 't Weeshuis, en tot Ryssel in een armen-kinderhuis word verhaald gebeurd te zyn, geeft geen bewijs van Tovery.
MEn kan uit al 't voorseide lichtelik bevroeden, wat van de volgende bewysen sal te seggen zijn; op welke zijn gegrond geweest so vele vonnissen van allerley Gerigten, in den uitheemsche: tot verdoemenisse en ter dood van menigte personen, diemen hield voor toveraars en kollen, en die self dat ook beleden hebben. Wy moeten echter 't gene by voorname luiden voor waarachtig en regtmatig is geacht, so niet voorbygaan: sonder op het minste opening te geven van de redenen die in 't besonder zijn in acht te nemen, op sulke onderscheidene gewijsden met de regtelike ondervragingen en bekentenissen, die meest boven andere beroemd, en voor onwedersprekelijk gehouden zijn. Want om voor geenen uitvlught opening te laten, so heb ik de voornaamste voorgenomen; derwelker nietigheid tot op den bodem toe ontdekt, met een sal tonen datter niets van allen is dat houden kan. Doch sal ons hier bequamelik den weg toe banen het gene wel geen vonnis of regtpleginge heeft ondergaan; maar niettemin den Overigheden werk gemaakt, en stoffe aan vermaarde schryvers nagelaten, om den gedenkschriften in te lyven. 't Zijn drie vertellingen, van
| |
| |
eenerleyen inhoud, doch in tijd en plaats verscheiden; uitgesonderd dat de hoedanigheden der personen, en der plaats, in alles of ten naasten by deselfde zijn: twee Weeshuisen, dat van Amsterdam en Hoorn; en nog een armen kinderhuis tot Rijssel opgerigt.
§. 2. Het eerst schrijft de Nederlandse Tacitus. P. C. Hooft in sijn III. boek op 't jaar 1566. aldus. Gelyk ik der deftigheid mijns aangevangen werks te naa zoude achten, alle straatmaaren en ydelen klap, tot aas der ooren, die veel al naar vreemdigheit jooken, te boek te slaan; alzo kan niet ledig staan te melden, 't geen my verscheide geloofwaardighe ooghgetuigen, Roomsche, Onroomsche, hoewel het wonder, overaardigh, en onzen vernufte onbegrypelijk is, vertelt hebben. Namelijk, hoe, ontrent deezen tijd, de arme weezen al hier met zoo naar en byster een quaale bezocht zijn geweest, dat een mensche 't haair te berghe staat, van daar aan te denken. Want een groot deel kinderen bezeeten met booze geesten, werd niet alleen, in veelerley wyze, geplaaght en gepynight; zulx dat het hun noch na de verlossing, al hun leeven, aan hing; maar zy klauterden, als katten, by wanten en daaken op, gaaven gezigten zo helsch en averechtsch, dat de manlijxte harten van die neep scheenen te quynen; wisten uitheemsche taalen te spreeken, en van 't geen op 't selfde ooghenblik elders, zelfs in de Vroedschap geschiede. Veel heilloos gebaars bedreevenze aan de deuren van zeekere vrouwen, die, daar over voor tooveresse uitgekreeten, van my om de eere der naakoomelingen verzweegen worden. Maar zy hadden 't booven al gelaaden op den Schout, dien sy scholden voor een Deventer koek, om dat hy van wanstallighe lengte was, en meenende hun met diergelyke kinderkost den mond te stoppen, dien oopen brak.
Doctor Dapper in sijne beschryvinge van Amsterdam, hoewel de sake met omstandigheden breeder uitmeetende: segt nochtans op 't einde seer wel, dat dese en diergelyke meer andere vreemdheden in de Natuur geschieden: daar door te kennen gevende, dat hy 't alles, hoewel vreemd, nochtans niet meer dan voor natuurlyk houd. In Brands Hist. der Ref. VI. boek, vind in 't verhaal nog meer uit de memorien van Laurens Reaal verrykt. Laat ons nu sien, wat daar in van den Duivel zy.
§. 3. Ik sal hier myne aantekeningen op maken; om te bescheideliker aan te wysen, waar my dunkt dat het hapert.
Verscheiden ooghtetuigen dien wil ik wel geloven, in 't gene dat van met eigen ogen is gesien, en hier verhaald. Dog dat heeft alles door ontsteldheid van de herssenen, natuurlik so geschieden konnen; na 't gene dat ik voor III. §. 10. heb aangetekend.
Roomsche, onroomsche) 't Geheele Weeshuis was doe nog aan 't Roomsche vast; gelijk de gansche stads regeeringe: also die eerst, en teffens ook de kerken onroomsch zijn geworden twaalf jaren na dien tijd; so als aan 't Koor in d' Oude Kerke staat.
't Misbruik in Godes kerk allenxkens ingebragt,
Is hier weer afgedaan in 't jaar tseventig acht.
| |
| |
So hebben dan de Roomsche hier het meeste, en d' Onroomschen echter nog door roomsche brillen 't werk gesien. Wy zijn tot hier toe nu al veelerley gesigt ontmoet, daar niet veel af te seggen is.
Een groot deel kinderen) knechtkens en meiskens, wel tot 70. toe; schrijft Laurens Reaal. Dit neem ik so, dat sommige waarlik, andere uit dertelh[ei]d d' elendige nabootsende (gelijk dat gaat met kinderen) sich dus vreemd (doch niet alle op het allervreemdste) hebben aangesteld: daar mag er ses of seven zijn geweest. En schoon daar waren meer; de kleinste kinders by malkander slapende, en alle met malkanderen eetende en verkeerende; so konde 't een van 't ander besmett worden; gelijk de medecijns my lichtelik dat geven sullen; en de natuurkundigen het selfde uit de voorgestelde gronden, II. §. 3. 9, 10. nog bevestigen.
Bose geesten, dit sta ik mede toe, in sulken sin als ik in 't II. b. XXVII. aangewesen en bevestigd hebbe. Doch laat ons nu besien, wat dese bose geesten, dat is, ongeregelde hertstogten en siekten des gemoeds en bloeds te wege bragten.
§. 4. Datse uitheemsche talen spraken, bederft het gantsche werk; d' onmogelikheid om sulx te doen, door Duivels kragt so onweersprekelik bewesen zijnde; dat dit alleen genoeg is om ons het geheel verhaal verdacht te maken. Vraagt eens wat waren dat voor talen? Het staat er niet. Wie warense die hen so hoorden spreken? De weesvader en moeder, denk ik; of d'andere kinderen: of anders moeste dat gehoord zijn van degene die self vreemde talen wisten. Maar do[c]h, hoe ging dat spreken toe? met lispende tongen, seit Reaal. Daar hoor ik dese vreemde talen: De siekte hen de spraak belemmerd hebbende, so datmense niet wel verstond, al was het duitsch: so hieldmen dat voor vreemde taal, om datmen dog reeds het vooroordeel hadde van besetenheid. So dan het minste letsel maar aan de uitspraak wierd bespeurd: dat moest dan vreemde tale zijn. Ik merk het selfde aan Frans Kuiper, uit sijn boexken van de Duivelen: waar in hy seit, dat seker Iakob Symonsz. hier ter stede gehouden voor beseten, ook vreemde tale sprak. Dan kenne ik twee Doctoren die daar beide by geweest zijn: waar van de eene seit, dat hy den man Latijn en Grieksch heeft horen spreken; maar de ander dat ontkennende, heeft nooit van hem vernemen konnen, wat latijnsche of grieksche woorden 't waren, die hy van den man gehoord heeft en hy selve niet. Dog laat ons horen, hoe die kinders wisten watter buiten 't Weeshuis omging.
§. 5. Op dat zelfde ogenblik, en dat self in de Vroedschap. Daar van verhaalt Reaal een sonderling geval, belangende Jan Klaasz. medelid van 't Vroedschap, en soon van Trijn Gerrits de Weesmoeder self. Een van de kinderen (niet groot altoos, also 't de weesmoeder alleen in de benaawdheid vast hield,) wist haar te seggen, onderwylen dat de heeren noch vergaderd waren, als dat haar soon Ian Klaasz. na den Hage soude gaan. Het wierd bevonden, dat het so besloten was; de Raad onsteld, en anders sich beradende; so bleef Ian Klaasz. t' huis. Hier heeft altoos
| |
| |
de Duivel niet geprofeteerd; also de profecij door die verandering van 't Raadsbesluit, niet na en quam. Maar was het wonder, so Trijn Gerrits wel van haren soon geseid mogt zijn, wat datter gaande was; en dat hy staat kon maken, dat hy navolgens d' order van de Vroedschap, na den Haag moest gaan. Dat kan het kind wel hebben aangehoord: het zy in 't seggen van Ian Klaasz. aan de moeder, hy zy in 't navertellen: dat veel tijds met yver, als in 't heimelik; onaangemerkt dat kinderen daar by zijn, niet denkende dat kleine potjes mede ooren hebben. Dan is 't ene eigenschap der koortsige en dulle menschen, in die verheffinge al uit te seggen watse anders swygen. Heilloos gebaar bedryven aan de deuren van onnosele vrouwen, en so den Schout wat uit te schelden; is een gebrek dat al van ouden tyden af in kinderen bespeurd is, die niet wel opgevoed, of door gemeenschap van malkanderen bedorven waren. Sodanig warense tot Bethel die den profeet Elisa achterna riepen; 2 Kon. 2: 23. maar nooit en las ik dat die kinderen betoverd waren.
§. 6. Siet daar nu die vermaarde Tovery in 't Weeshuis t' Amsterdam, daar 126. jaren van geroepen is; die d' Atheisten (seit Frans Kuiper, daar door verstaande menschen die voor vast geloven dat er is een God, die sonder Duivel kan bestaan) wel behoort te overtuigen, also daar in alle die dingen plaats hebben, die ondersteld of bewesen zyn (ondersteld maar niet bewesen) dat in duivelsche werkinge moeten gevonden worden. Dat hebben wy daar nu gesien, en volgens ook wat by die luiden voor bewijs van dese Duivels werkinge gehouden word. Indien daar anders dan geen is, so is er geen. Laat ons besien, of dat van Hoorn wel vaster gaat; hier komt hy met Notarisen en Getuigen, welken seggen. Dat in den Jare 1670. of daer ontrent, een zeer groot getal der Weeskinderen, in 't voorschreven Wees-huys, en dat soo wel Knechtjens als Meysjens, ouden als jongen, doch niet beneden de twaalf jaaren, en meest alle van die onzeedighste soorte, eenige maanden langh bevangen zijn geweest met een zeer zwaare passie, daar over verscheyden Doctooren en de Medicijns gehaald zijn, die altemaal raadeloos scheenen te staan, niet zeeker weetende wat zy 'er af maaken zouden; bestaande deselve passie hier in, dat dito Kinderen, onvoorsiens en plotselijk ter aarden in onmaght needervielen, terstond van haar zelf waaren, en zoo krachtigh getrokken en gescheurd wierden, schoppende met de beenen, slaande met armen, en met het hooft tegen de aarde, gillende, huilende, ende blaffende als honden, dat het niet was om te sien of te hooren; en van de sommige gingh de buijck zoo geweldigh op ende neerder, dat het was als of 'er een leevingh schepsel in zat, datze beweegde, ja als of 'er een tonnetjen in haar buyck omgewenteld wierd, zoo datmense met drie, vier, vijf, en somtijds wel met ses menschen moest helpen, daar af de eene het hooft, twee anderen de handen moesten vast houden, en op de beenen gaan sitten, gelijk ook somtijds wel een op de buyk sitten moest, om die needer te houden, en alsze stil laagen, waarenze zoo stijf als houten, zoo dat menze
| |
| |
slegts by 't hooft en de voeten neemende, draagen konde waar men wilde, zonder beweeginge: 't welk dikwils, uyren lang aan een duyrde, ook wel in de nacht tot elf, twaalf, een, twee, en drie uyren toe; gelijk ook op een tijd zeekere Vrijster, genaamt Tryn Lucas dochter, zijnde een van de oudste meysjes in 't Huys, deeze passie gekregen heeft des morgens ten acht uyren, als wanneer de schel begon te klinken voor de kinderen, om haar ontbijten te haalen, en duyrde zonder eenigen verpoosinge, tot des naamiddags ten vier uyren, als wanneer de schel weder klonk, om te ondermetten, meenende deese patient, alsdoen eerst bedaarende, dat zy maar een weynig tijds in die passie gelegen hadde, om dat sy de schel hoorde, en verklaarde in meeninge te zijn, dat het gebedt van 't ondermetten noch was van 't ontbijten, des morgens toen zy neederviel.
Deeze passien kregen de kinderen meest alsze malkander daar in zaagen liggen, en ook alsze yemand in die passie liggende, maar hoorden gillen, huylen of blaffen: waarom eenigen het dikwils ondernaamen, om terstond te ontloopen, dog meest te vergeefs, ten waare zy zoo veel tijds hadden, datze dicht by de poort van 't Wees-huys zijnde, buyten 't Wees-huis konden koomen, en dan scheenen zy zo veel nood niet te hebben; zoo datter door dat hooren ende zien dikmaals zooveel konden needervallen datter naawelijx gezonden genoeg waaren, omze te helpen: ten anderen, kreegen zy 't ook zeer dikwils, en schier altijd, in Godsdienstige oeffeninge, als in de Kerk onder de Predikatien (daar zy derhalven moesten uytgehouden worden) en in de Catechisatien, die 'er door een Predikant, en door de voornoemde Binnevader, doch op verscheyden tijden, in 't Weeshuys voorz. gedaen worden, maar wel aldermeest onder de gebeden; gemerkt ten dien eynde by de suppoosten van 't voorschreve Wees-huys, in 't by weezen der gesamentlijke Wees-kinderen, bede-stonden gehouden, en stemmelijke gebeeden gedaan wierden. En hoe de gebeeden ernstiger en vieriger waaren, en meer gebeeden wierd, dat God des Satans macht wilde beteugelen, hoe de kinderen het quaader hadden, en meer in de passie vielen; maar inde vasten avonds-daagen, duurende bynaa een gantsche week, waaren deeze gemelde kinderen, die de voorschreve passien hadden, de alderongebondenste en baldadigste: jaa zoo uytgelaaten, als ofze vol vier waaren, en gants niet te betemmen: zonder dat 'er in al die tijd een was, die yets vande voorschreve passie deerde. En verklaaren vorders, dat 'er geen middel gevonden is, tot hulp van deeze kinderen, als eerstelijk het gebed, 't welk op 't verzoek vande Heeren Voogden en Buyten-moeders van 't voorschreven Huys voor haar gedaan wierd, continueel in alle Kerken en vergaaderingen: van alle gesintheeden, behalven de Papisten; en vorders dat men dezelve kinderen, buyten 't Wees-huys by ander Borgers ging bestellen met der woon, alwaar zy zijnde, het terstond beeter kreegen, de quaale allenskens begon te verminderen, zoo datze alle, doch de een wel wat rasser als de anderen, daar af verlost zijn, behalven twee Vrouwluyden, die het somtijds nog wel krijgen.
§. 7. De waarheid der geschiedenis wil ik hier niet in twyfel trekken;
| |
| |
maar ook geensins gehouden zijn, om op te lossen welke d'oorsaak sulker vreemde werkingen geweest mag zijn; alsoo dat tot de Natuur en Geneeskunde behoort. De vrage is alleenlik, of hier in is dat bewijs geeft van een werk des Duivels of betoverheid. Dat is er mijns bedunkens, so verre af: dat, somen een van beiden sal besluiten, sich meer omstandigheden opdoen voor 't neen, als voor het ja. Want daar word eerst geseid, dat dese kinderen geweest zijn van d' onzedigste soort. Waar uit wel af te nemen is, dat moedwil ende dertelheid de toevallen en de uitwerkselen van dese wonderlike siekte merkelik vermeerderd hebben. Daarna, dat hen die passien meest overquamen, wanneerse daar malkanderen in sagen liggen: sulx geeft te kennen dat die quale was besmettelik; 't welk noch te meer daar door versterkt word, datse buiten in de lucht verlichtinge gevoelden, so datse buiten 't Weeshuis so veel nood niet hadden. Kan ook wel zijn, dat het den een den anderen na dede, als een de stoutigheid maar hadde om 't begin te maken.
§. 8. En overmits dat sy sich best bevonden in de ruime lugt: so is het ook geen wonder, datse 't kregen in de kerk, daar 't door de menigte van menschen nog benaawder was dan self in 't Weeshuis. Daarby quam, dat sy zijnde meest, gelijk geseid is, van d' onzedigste soorte; en daarom liever op de straat dan in de kerk: sich daar veel erger konden aanstellen dan sy waren; om uit de kerk te mogen blyven, gelijk ook de Verklaringe seit dat derhalven is geschied. Noch meer word dit bevestigd door het gene word geseid, dat sy gedurende den vasten-avond,) hoewel doe de passie niet hebbende) d' allerbaldadigst, en als uitgelaten waren. Waar uitmen reden soude mogen nemen om te twyfelen, of 't meer siekte of brooddronkenheid geweest zy, die de kinders quelde.
§. 9. 't Is wat besonders 't gene verder word geseid. Dat, hoe de gebeden ernstiger en vuriger waren, dat God des Satans magt woude beteugelen, hoe de kinderen 't quader hadden &c. Want daar uit blijkt veel eer dat het des Satans werk niet was, dan dat hy daar in wrogt. Want so gy bid en niet ontvangt: het is om dat gy qualik bid. Iak. 4. 3. Doch 't volgende schijnt tegen het voorseide aan te lopen, dat het gebed tot hulp van dese kinderen gestrekt heeft: 't welk niet kan zijn, indien hun lyden onder 't bidden erger wierd. Of hebbense daarna op andere manier gebeden, en niet meer tegen 't werk des Satans, als te voren? Doch hier in doet sich 't onderscheid van self op, dat eerst de kinderen, daar by geweest zijn in de kerk; maar nu deselve buiten kerk en weeshuis; in verscheide huisen verdeeld. De Lucht dan ook verdeeld, en sy elk op sich self geen weerga vindende noch makker, als te voren, die d'een d'anderen voorgingen: so sagmen 't werk allenx vervallen en voor so veel als daar iet weesentlijx met onderliep, so hebben die twee vrow-luiden noch een weinig daar van konnen overhouden. Misschien zijn die ook wel de eenigste geweest dien waarlik iets gedeerd heeft: en d'anderen, als van de onzedigste soort in dertelheid als uitgelaten, so boos en loos geweest, dat sy maar nabootsten 't ge-
| |
| |
ne sy in d'eerste sagen. Want geen beweegingen so swaar verhaald zijn, die kinderen meer dan twaalf jaren oud, niet buiten siekte souden konnen maken: en waren beter vast te houden van drie menschen dan van ses: die alle geen bequaame plaats en hebben, om ieder so veel kragts in 't houden als een van de drie int 't werk te stellen.
§. 10. Nu moet ik noch iet seggen 't gene Antoinette Bourignon verhaalt. Niet dat de saak of sy die daar van schrijft dat weerdig zijn: maar om dat ik geleerde of ook andersins verstandige personen kenne, die dat vrowmensch vry wat achten; hoewel sy uit haar doen en schriften heeft doen blyken, dat sy maar ene bose sottinne was. Ik seg onbeschroomd, sottinne, om de sotte inbeeldingen die sy van haar self betoont te hebben, en die alle mate van bekende sotheid overtreffen: en boos: om datse alle menschen lastert, voor beseten of betoverd uitmaakt, die hare dweeperyen niet en achten, of in hare grootsche inbeeldingen en gevaarlike onderneemingen tegen staan. Sodanig worden ook degene, die de schriften en driften van dit vrowmensch volgen; sich aanstellende als de geestelike mensch die alle anderen oordeelt, en van niemant wil geoordeeld zijn. Merk, Leser, het getuigenis eens mans die naam heeft van geleerdheid, en de wereld dagelijx met sijne boeken dient: het gene hy in d' historie haars Levens cap. 34. §. met dese woorden van haar geest; dat sy was, la plus divinisée & la plus pure ame, qui ait estè sul la terre depuis Jesus Christ, de meest vergoodde en de suiverste ziele, die daar ooit op aarden is geweest na Jesus Christus. Wat dunkt u, heilige Apostelen, die door Gods Geest gedreven zijt geweest, van dese paapsche Profetesse? Gy waart so niet vergodet noch gesuiverd als sy is geweest. Denkt of die lof-trompetter u geloven sal, indien ik wil bestaan te tonen, dat die toverwerkingen van haar gemeld met uwe leere strydig zijn. Want dese ziele, so veel suiverder in God nader dan de uwe, versekert hem het tegendeel. Haar woord sal daarom moeten gelden: en dat so veel te meer, als sulke menschen doch genegen zijn, den Duivel over al in 't spel te brengen; om van heldhaftigheid beroemd te worden; door so veel strijds, als sy veel meer dan anderen, die niet so suiver noch so goddelijk van ziele zijn als sy, met hem gehad, en so veel kampen als sy op hem wel gewonnen hebben. Nu laat ons sien, wat seit die suivere en vergoodde ziel. Ik lese dat in haar geschrifte 't welk sy noemt la Parole de Dieu, dat is, Gods woord; om dat gy immers soud geloven dat het waar is, §. 100-131. en d'inhoud komt meest hier op uit.
§. 11. Tot Ryssel hadde sy een armen kinderhuis, met hulp van rijke en weldadige personen, opgeregt. Sy kreeg er metter tijd tot 50. toe. Die lieten sich behoorlik van haar leiden, en na uiterliken schijn gewennen tot alsulke oefeningen als haar godsdienst medebragt. Ten laatsten word sy eerst van een, daarna van twee, drie andere, gewaar, dat sy gemeinschap hadden met den Duivel: en voorts dat weinige van al den hoop daar vry af waren; en eindelik, datse met hem in verbond, door d' ouders self van eerst af al verpand waren, en in dien staat in 't niew gestichte Gods-
| |
| |
huis ook gebragt; om meer te leeren veinzen, en door dat middel de verdorventheid meer in de weereld voort te planten. De Pastoor, seitse, (§. 119, 120.) van St. Sauveur schreef hunne bekentenis; en sy verklaarden duidelik, datse dagelijx vleeschelike gemeinschap hadden met den Duivel; datse op den Sabbat gingen, daarmen at en dronk, en danste; met meer andere ontuchtigheden en vleeschelijk bedrijf. Elk vrowmensch hadde haren Duivel in mans gedaante; en de mans hadden insgelijx sijnen Duivel in gedaante ener vrouwe. En datter sulk een groot getal van menschen was in dese nacht-vergaderingen; daar elke Duivel, dag op dag sijnen minnaar of beminde medebragt: dat nooit vergadering van menschen so talrijk in de stad vernomen wierd. Dat op die Sabbaten allerhande stands personen quamen, jong en oud, rijk en arm, edel en onedel: en boven al van allerhande slag der geestelikheid, van Priestere en Prelaten: en dan een iegelijk daar in die orden wierd gesteld als hun plaats in de weereld mede brengt. Datmen daar een Beest aanbad, en met het selve schandelike dingen dede: en dat het dan daarna verbrand wierd, elk van die assche nam, en door deselve dede quynen en ook sterven mensch en vee. Het kluchtigste van allen dunkt my noch te zijn, het gene sy verhaalt dans sa Vie exterieure, in haar Uiterlijk Leeven, §. 82. van 't gene een deser dochters haar beleden hadde, dat sy van jongs op enen Duivel gehad hadde, die met haar op wies, en dagh en nacht met haar boeleerde, na dat hy met haar groot geworden was. Voorwaar een niew slag van Duivels daar de weereld nooit te voren af en wist.
§. 12. Wat dunkt den Leser van so schone vertellingen. Is hem ooit sotter grol in enig fabelschrift ontmoet; sal ik de moeite neemen van die sotte dingen te weerleggen, die sich self verraden, en door al 't voorgaande rijkelik van ieder een zijn op te lossen? Dit vrowmensch heeft die kinderen so sott gebroed als sy self was; gelovende dat alle Duivels uit der Hellen tegen hare heiligheid gelykelijk in opstand waren. Want daar toe hadde sy genoeg, door 't bloot verhalen van een deser kinderen; (van d' oudsten evenwel, so als se seit, maar niet hoe oud sy was) als dat de Duivel wel drie nachten achter een vergadering gehouden hadde met wel vijfentwintig menschen, die sy kende, om middel uit te vinden haar te doen sterven. Daar toe dan haddense besloten, seker salve uit verscheidene stoffen wel doormengd, te maken, daar sy nooit af soude konnen ontkomen ens. §. 128. Voorseker was dat wel een heilig mensch, daar voor den Duivel so veel om te doen was, om haar leed te doen; also dat anders, met gemeene te doen hebbende, gansch geen werk voor hem is. Hy moet van ouderdom ook in de tweede kindscheid zijn gekomen, die nu met kinderen te rade gaat, om maar een vrowmensch om den hals te helpen. Want het wel blijkt, dat dese dochter van den raad der 25. is geweest. Nu heb ik al genoeg in desen drek geroerd, dies wil ik slegs nu tot wat anders overgaan.
§. 13. Indien ik tot den paapschen tijd te rugge ga, so vind ik stoffe binnen dese stad; alwaar in 't jaar 1555. een byster quaad gerugte was
| |
| |
van sekere vermaarde Toveresse Meins Kornelis van Purmerend; die volgens blijk der Regtsplegingen daar van gehouden, de walgelixte fabelen beleden heeft, die te bedenken zijn. 't Een streed tegen 't ander, en 't een ontdekte 't ander. Sy hadde enen vryer uit der hellen, die hiete Roeltje, en geseid hadde dat hy was deselfde die Christus verraden hadde. Sy toverde 't gras weg, en de koeyen, door de woorden, schurius, inturius, tierius, fugita; seer wel begreep Dr. Dapper, doe hy die historie beschreef, pag. 150, 151. sijner Beschrijvinge van Amsterdam, dat het wel sware gedagten en inbeeldingen geweest konnen zijn, die dese Meints dusdanige beuselingen (so noemt hy die met regte) van haar self deden seggen; en dat nochtans de wethouders van Amsterdam in dien tijd daar geloof aan gaven, Want sy daar over is verbrand: en noch drie andere in 't selfde jaar, Anne Jans poortresse deser stede met beide hare dochteren, Lijsbet en Jannetje Pieters, ter selfde straffe gedoemd. Hy voegt er noch ter selfde plaatse by een wonderbaarlijk guichelspel van sekere dochter diemen voor betoverd hield; 't welk echter na gemerkt van alle vreemdigheden diese dede ende die haar wedervoeren, anders niet en was, dat sy in de kunst den jongen toverling tot Kampen noch te boven ging. De Leser mag er 't boek op nasien; ik mag daar mede 't mijne niet vergroten.
|
|