| |
| |
| |
XVIII. Hoofdstuk.
Van desen aart is mede 'tgene van sodanigen geseid word, die uit verre landen tydinge verneemen: sig hard, dat is te seggen schoot en steekt vry, maken konnen; en diergelyke.
§. 1. 't VOorgaande is van Spokery: de volgende exempelen behoren tot de Wichlery en Tovery; waaronder ik begrijpe alle Duivels kragt die in en door de menschen werksaam zy. Besondere uitwerkselen der selven moeten in de volgende kapittelen verhandeld worden: in desen heb ik nog, als in den vorigen, van 't gene dat gewonelik geacht word te gebeuren, het gemeenst en merkweerdigste te ondersoeken; aangaande 't Wicchelen word van geen ander meer gesproken dan van der noordscher volkeren gemeene kunst, om tijdinge uit verre landen te doen komen, in onbedenkeliken korten tijd; en van geen Tovery so seer, als van de kunst om sig onquetsbaar voor het lood of staal te maken in den krijg. Ik sal het een na 't ander in 't gemeen, en een besonder uitgenomen proefstuk van elk slag hier ondersoeken.
§. 2. Het eerst sal ik seggen met de woorden Olaus Magnus Hist. sept. I. III. c. 18. ende uit hem Godelman in sijn boek de Magis & Venesicis, lib. c. 6. §. 8. uit het Latijn vertaald. De noorder Lappen, seit hy, so wanneer een vreemdeling begeert te weten, in wat staat de sijnen sich te huis bevinden: die sullen maken dat hy sulx in 24. uren wete, al waren sy 300. mylen van de plaats: aldus. De Toveraar, met de gewoonlike gebeerden en omstandigheden sijnen goden aangesproken hebbende, valt schielik neder; en beswymt, niet anders dan of hy gestorven, en de ziel van 't lichaam afgescheiden ware. Want men gansch gene ademingen, of levendig gevoelen of beweginge in hem meer verneemen kan. Maar daar moeten altyd enige by zijn, die dat lichaam, so als leevenloos ter aarde neergestort, bewaren: so niet, so neemt de Duivel 't wech. Na 24. uren tyds de geest in 't lichaam wederkeerende; so komt hy als uit enen diepen slaap, al suchtende wederom tot hem selve, als of't hy uit den dood verresen ware. Aldus hersteld, so geeft hy antwoord op het gene datmen vraagt: en tot versekeringe meld hy iets, dat in het huis of by de vrienden van den genen die hem vraagt gebeurd is. Dat dit in waarheid so gelegen is, (seit Godelmanus) heb ik onlangs nog vernomen, van den seer geleerden en bescheidenen heer M. Jan Korfijn, voornamen borger binnen Rostok: die met den edelen heer Kristiaan Friese koningliken Deenschen Stedehouder over Norwegen, enen tyd lang in die noordsche landen heeft verkeerd. Ik konde uit Olaus Magnus meer verhalen, maar met geen meerder, geloofweerdigheid: derhalven laat ons dit slechs overleggen, wat daar af te maken zy.
§. 3. Dat swymelen en nedervallen van die menschen even eens als do-
| |
| |
den, hem natuurlik en door konst also geschieden; gelijk te sien is uit het antwoord der geleerden van de hoge school tot Montpellier, op de 4. en 5. vrage in 't XI. hoofdstuk van dit IV. boek verhaald. De tijd van effen 24. uren denk ik niet dat altijd effen uit komt, of het is ten naasten by also. De woorden der belesingen zijn maar doekjes voor het bloeden, ende hebben aan hen selven geene kragt. Maar dat die menschen waarlik iets verneemen in dien staat, als of de ziele uit het lichaam en op reise ware, na de plaats van waar die tijdinge gehaald moet worden: is 't gene ik plat uit ontkenne, als volstrekt onmogelijk en met eenen ongerijmd. Onmogelijk: also de Ziele sonder lichaam geen lichamelike dingen aandoen noch gewaar kan worden; noch enig denkbeeld hebben van iets dat haar nooit te voren door het lichaam was vertoond, of in de hersens de gedaante daar van ingedrukt. Indiense dan iet seggen dat bevonden word also te zijn; te weten dit of dat van 't huis of huisgesin, of van 't geslagt des genen die hem vraagt; dat hebben sy veel licht, (so als de konst van dese menschen is) en ongemerkt voor af vernomen, eer hy dese boodschap op sich nam. De tijdingen die sy verhalen, verschillen hem niet of se waar of valsch, dat is van hen waarschijnelijk versonnen zy: als sy hun geld vast krijgen, en eer 't bedrog niet aan den dag komt voor de man zy t'huis gekomen die van hem bedrogen is; en volgens dien de weg te verre om hen na te lopen of voorregt te roepen.
§. 4. Het is ook ongerijmd, dat 's menschen ziel, om iet lichamelijx gewaar te worde sig van haar lichaam scheid, dat sy daar toe van noden heeft. Of is 't om so veel spoediger te konnen reisen: wat zijn 't voor geesten dese zielen, dat se sich van plaats tot plaats begeven; daar de plaats een eigenschap des lichaams is? So dat geschied, om sich daar te vereenigen met sulken lichaam, als sy dan gebruiken om de vereischte tijdinge gewaar te worden: so vraag ik waar den Duivel sulke grote magt en kragt van daan gekomen zy, die nooit van God den Schepper self gebruikt is, voor so veel als wy of uit de Schrift of door de ondervindinge verneemen konnen. En dus is dese ongerijmdheid ook onmogelikheid met een. Gelijk het mede d' ongerijmdheid self is, dat de Duivel 't lichaam wech sal halen, so 't niet bewaard en word; en de ziele ondertusschen uit het lichaam wechvoert daar hy wil: of dat hem ook der menschen tegenwoordigheid kan hinderen van iets te doen, terwijl hy doet al wat hy wil met desen mensche die daar ligt voor dood. Als of hy 't hem ook niet en soude konnen seggen, dat is, ingeven; so wel als sijne ziel vervoeren, om ter afgelegene plaatse te vernemen wat daar omgaat. Hy voert doch dagelijx, alsomen seit, de hexen door de lucht: wat hindert hem, dat hy 't in desen ook niet doet?
§. 5. Belangende 't bewijs uit het getuigenis van dien Rostokker borger: 't is voor my al te groten sake, om op 't seggen van maar een getuige aan te nemen, ende weet ook sulk een Regtsgeleerde als deselve Godelmannus is, so wel als enig Godgeleerde, dat alle waarheid op den mond van twee
| |
| |
of drie getuigen rust, op 't minst: en datter saken zijn veel kleinder van belang van dese, daar na den eisch der Rechten van verscheidene landen en veel groter aantal word vereischt; gelijk in Friesland seven tot een Testament; om te versekeren, dat de testateur by goed gebruik van sinnen en verstande was. Hoe veel te meer daar men getuigt, dat iemant t'eenemaal beroofd van sinnen en gevoelen, nochtans verstaat ende verneemt wat 300. mijlen van daar gebeurt? Ook seit die borger niet of hy het self gesien en so bevonden heeft: maar al 't bewijs is, dat hy enen tijdlang in dien landen heeft verkeerd. of dat was met des Konings stedehouder, of met iemant anders: sulx doet ter sake niet; die konde sich so licht bedriegen laten als een ander. Maar soude hy 't niet seggen, so hy 't self gesien en ondervonden hadde? Ik achte dat men sulx wel buiten twijfel stellen mag: derhalven om dat hy het niet en seit, so moet ik denken dat hy 't self niet heeft gesien.
§. 6. Olaus Magnus, welbekende historyschrijver van de noordsche volkeren, besteed sijn derde boek geheel aan diergelijke vertellingen; dewelke wel in acht genomen niet anders en bewijsen, dan dat hy self seer lichtgelovig en met ene bygelovig is geweest: also hy meest vertelt het gene lang voorleden is, en daar hy self geen ondervindinge van heeft; maar geeft het blotelik op als 't in die landen word geloofd. Dog hoe gereed die menschen zijn om al wat wonders en besonders in 't natuurlijk word bespeurd, de Toverye toe te schrijven, dat magmen onder anderen uit dit exempel zien. In Oostergotland (seit hy in het 19. hoofdst.) is een groot meir van versch water, genaamd Veten; daarin leit een lustig en langwerpig eiland, met twee kerken: onder welker eene is een hol, door ene lange kromte in te gaan, van onmetelike diepte. Geen andere menschen dan die door ene ydele niewsgierigheid en roem gedreven worden, begeven sich daar in; met brandende lanteernen, en een kluwen garen, om 't pad wederom te vinden daar sy in gekomen zijn. Dus verre magh het waar zijn; nu gaat de fabel aan. Want dit is al te doen, om enen Tovenaar, die Gilbert heette, daar te sien; door tovery, (waar uit sijn ongeluk ontstaan is) daar van oude tijden af verwonnen en gebonden van Katyllus, sijnen eigenen leermeester, wanneer hy tegen hem den baas begon te spelen. Dit soude dus te werk gesteld zijn, dat een klein stoxken met sekere Russische en Gottischs letteren of teikenen besneden, hem van den meester toegeworpen, en door den selven Gilbert opgenomen wierd: waarop hy aanstonds vast en onbeweeglijk bleef: in voegen dat hy 't stoxken met de tanden niet los krygen konde, als ofse met de allertaaiste lym vast kleefden, nocht enen voet versetten konde, so vast als hy door meesters loosheid daar gehouden wierd. Al is 't nu datter menigte van reukelose geesten met veel verwonderinge henen gaan, om dit te sien: so dervense nochtans, vermits den stank en schadelike dampen van het hol, so na niet komen, om door verstoppinge des adems en toesluitinge der magie niet verstikt te worden. Indien daar niemant ooit gekomen is, wie is er dan van daan gekomen, die desen wonderlik gevangenen gesien heeft, en 't voorschrevene
| |
| |
daar af verteld? Maar sie, hoe dom en graag het volk is, om al 't gene minst gelooflijk is self met gevaar huns leevens te geloven. Waarom sy ook met redenen daar niet sijn af te brengen; maar met geweld van wetten en van straffen wederhouden worden, om niet hen self door bygelovige niewsgierigheid dus om den hals te brengen. Sy worden, seit hy, door dijken en dammen der inwoonders gekeerd, als dulle menschen, die moedwillens in 't gevaar lopen, en daar sy nooit weder uit souden raken. Ook is er straffe op gesteld, als op sodanige die sich self om 't leven brengen; so iemant die dit weet, d' onkundigen verlokt of verleid, om die vertoninge te sien.
§. 7. Die Tovery dewelke in het doen bestaat, om ietwes uit te werken, word meest beroemd in 't stuk der Wapensalve, en der Passawsche konst, also genaamd, om datse daar geseid word eerst ontstaan te zijn, waar door de menschen seggen datse hard of vast zijn, en onquetsbaar tegen allerley geweer. Doch tusschen 't een en 't ander is groot onderscheid. Want van de Wapensalve soud ik konnen toestaan datse waarlik iet kan doen; maar van 't hard maken niet met al. Maar 't gene ik segge dat die salve mogelik wel iets kan doen, dat strek ik niet so verre alsmen wil, noch tot den Duivel uit: sy doet, mijns oordeels niet al watmen daar van seit: en 't gene sy dan waarlik doet, dat moet natuurlijk zijn.
§. 8. Doch van die Salve heb ik tweederley te seggen; so als voornamelik van Paracelsus word geleerd, en so als Digby daar van spreekt. Dat van den eersten word van Porta in sijn boek genaamd Magia naturalis lib. VIII. cap. 12. also beschreven, datse van den selven aan den Keiser Maximiliaan vereerd is diese ook besocht, en al sijn leven lang in grote achtinge gehouden heeft: ende is my, seit Porta, door enen edelman van 't hof medegedeeld. Indien 't geweer dat iemant gequetst heeft, of een hout genet in 't bloed des gequetsten by de hand is; so sal de sieke, schoon verre van daar zijnde, evenwel genesen. De stoffen en bereidinge deser salve beschrijft hy daar aldus. Neemt van 't mosch gegroeid in een doodshoofd, en van menschen vet, elx 2. onssen; mommie en menschen bloed elx ene halve onsse; lyn-olye, terpentyn en armenische aarde, elx eene onsse, Stampt het tsamen in een mortier; bewaart het in een enig en langwerpig aarden vat: doopt het geweer in dese salve, en laat het so. De gequetste wassche 's morgens de wonde met sijn eigen water, sonder iets meer daar op te doen; en verbinde so deselve: dewelke sonder enige pyne dus toeheelen sal. Noch meer heeft er Sennertus, door Ionktijs vertaald, uit Crollius en andere schrijvers bygevoegd; en segt er na derselver meininge verder af, dat het drie dingen zijn; dewelke door die salve sulken wonderlike uitkomst voortbrengen. Vooreerst de neiginge der Nature; ten anderen d' invloeijinge der hemelsche lichamen, hunne werkingen door de Elementen voltooijende; ten derden de balsem, die met ene heelende kragt begaafd zijnde, enen iegeliken mensche natuurliker wyse is ingestort. Door middel deser salve worden alle wonden genesen, met wat geweer, slagh, worp, of aan wien ook ge-
| |
| |
geven: (also nochtans, dat de zenuwen, slaghaderen, en de drie hoofd ingewanden moeten onbeschadigd zijn) so slechs 't geweer kan bekomen worden al ware 't ook dat de gequetste vele mylen van ons mogte afgescheiden zijn ens.
§. 9. Ik laat de geneeskundigen betwisten, wat kragt natuurlijk in die salve zy, dus toegesteld en dus gebruikt: gelovende alleenlik dat verscheidene dingen daar in niet geheelik te verwerpen, en nochtans alle niet aanneemelijk en zijn. Dog daar en komt het niet op aan: maar of 't vermoeden van bedrog of werkinge des Duivels hier ook plaats magh hebben. Want sommige der genen die dit middel tegenspreken, als natuurlik werkende, en nochtans die werkinge gelovende, besluiten dat hier dat verbond des Duivels onder speelt; daar ik in 't III. boek van aangewesen hebbe, hoe het tegen alle reden, en ook buiten ende tegen de Schrifture strijdig is. Gelijk ook, dat de Duivel doch die magt noch kraght niet heeft. En schoon hy haddese; so konden alle dese menschen, die alsulke middelen gebruiken ofte voorschrijven in geen verbond zijn met den Duivel; daar sy geen gedachten van en hebben: also sy steunen op natuurlike oorsaken, daar af sy reden geven, en op de ondervindinge, de beste meestersche der Artsenyen. So die 't bevestigt, so magmen wel besluiten dat het in de kragten der Nature zy sulx uit te werken, al weten wy niet hoe: gemerkt ons menigte van dingen tot op heden onbekend zijn, ende word noch dagelijx ontdekt het gene lang verborgen was. Die de eerste zijn geweest, geneesmiddelen te werk te stellen, die hadden 't uit de ondervindinge; en sochten naderhand de reden, om na mate van derselver aart en werkinge ook diergelijke meer te vinden en te openbaren.
§. 10. Doch laat ons den heer Digby horen, die met veel minder omslag heeft genesen d'alderswaarste wonden, sonder die te raken of daar by te zijn. Sekeren heer Houwel waren in het scheiden van twee sijner vrienden die te samen vochten, alle zenuwen, aderen, spieren in 't binnenste sijner hand doorsneeden. De selve wierd door Digby dus genesen. Ik versocht (seit hy) enige stof of lijnwaad, aan 't welk enig bloed van sijne wonde mogte zijn. So stond hy doe om den band van d'eerste verbindinge: en onderwylen eischte ik een bekken met water, als of ik myne houden woude wasschen; en neemende een hand vol poeder van Vitriool, 't welk ik in een koffertje hield, dede dat aanstonds in het water smelten; en de band my gebraght zijnde, stak dien bebloed daar in. De heer Houwel ondertusschen praat houden met enen edelman, in enen hoek van mijne kamer, sonder op mijn doen gelett te hebben, wierd grotelijx ontsteld: dies ik hem vraagde wat hem over quam? Ik weet niet; seit hy: maar 't is als of een natt en koud servett om mijne hand geslagen ware, 't welk my heeft benomen alle d' ontstekinge die ik gevoelde. Dewyle U E. dan, seide ik wederom, alreeds ene goede werkinge van mijne geneesmiddelen gevoelt: so soude ik u raden, alle de plaasteren te laten afdoen, en de wonde alleenlik suiver, en in middelmatigen staat van hitte en koude te bewaren. Dit wierd aanstonds den hertoge
| |
| |
van Bukkingam geboodschapt, en korts daar na den Koning: (dese was Karel de I.) dewelke beide seer niewsgierig waren om te weten het gevolg van saken. Na den middagh trok ik den band uit het water, en sette dien te drogen voor een groot vuur. Nauwelijx was die droog (tot welken einde het noodsakelijk was dat deselve seer heet wierd) of de dienaar van den heer Houwel quam my seggen, dat sijn heer tsedert enigen tijd meer pijne gevoelde dan ooit, ende noch groter; met so grote ontsteekinge, als of sijne hand op gloeyende kolen lage. Ik antwoordde, dat hoewel sulx nu also gebeurden, dat hy echter moed moest houden: dat ik d'oorsaak van de pijn wel wiste, en daar in wel soude voorsien; in voegen dat sijn heer van die pijne soude verlost zijn, eer hy by hem wesen soude. Maar indien het anders ware, dat hy t' my moest komen seggen. Daar op stak ik den band wederom in 't vitriool-water: waar op de pijne overging, en hy in 5 of 6 dagen genesen was.
§. 11. Dit van den selven Digby opentlik also verhaald in sijne Oratie aan d' universiteit van Monpellier, als aan het hof des konings van Engelland gebeurd, ende also onlooghenbaar: beneffens noch veel andere proeven, als bekend: so staat in sonderheid te letten op de redenen die hy daar geeft, en die niet anders dan natuurlijk zijn. En om in 't kort te seggen ('t zijn wederom de woorden van den Ridder) waar uit dit wonder voortkomt; en daar af redenen te geven na mijn vermogen: so staat te weten, eerstelik de verdere omstandigheden deser manier van geneesinge, en ten tweden: de natuurlike eigenschappen van het bloed, het water, vitriool en vuur. 't Verhaal daar van is al te lang om hier nu in te voegen: dan hy seit daar na: men sal buiten twijfel dese wyse van geneesinge onmogelijk achten, dewijlemen de redenen niet en kan verstaan, hoe aan de wonde gevoeld kan worden het gene aan het bloed buiten de wonde, door middel van het Vitriool geschied. Nochtans de ervarentheid geeft ons meer waarheid dan de reden: die ons doet sien, en volgens dien verplight ook te bekennen, al moest de Reden daar voor stille staan, dat de magneetsteen onder ene tafel ofte bank bewogen of gedraaid, ook doet bewegen ende draayen 't vylsel van het yser dat men op deselve tafel heeft gelegd. Hebt in uwe hand of mond een stuk gouds: ende raakt met uwe andere hand, of toon van uwen voet aan quiksilver: so sal het goud daar van wit worden. Hier heeft de Leser nu maar na te sien het II. hoofdstuk van dit boek, in welken so uit Digby als uit andere betragtingen de reden van 't geheim in de Nature is ontdekt, waar onder Digby ook besonderlik word aangehaald. So zijn dit altemaal dan dingen die natuurlik sonder d' allerminste tovery so geschieden konnen: al is 't dat ook geleerde mannen die de kragten der Nature al te weinig, en den Duivel na gewoonte al te veel (ja alles, daar sy anders geenen raad toe sien) gewoon zijn toe te schrijven; sig hier behelpen met dien uitvlugt van gewaande Toverye; en also voorname heeren, ja selfs Koningen en Vorsten daar aan schuldig maken.
§. 12. Dus verre spreek ik van geneesingen die waarlik worden uitge-
| |
| |
werkt: ten minsten alle niet en zijn te looghenen: nu volgt een middel dat natuurlik niet geschieden kan, en daarom ook (so als nu menigmaal getoond is, van den Duivel niet. Sodanig is 't datmen van menschen spreekt, die schoot en steek vry zijn. Daar van is het gemeen gevoelen, dat sich een mensche tegen allen aanstoot van swaarden en diergelijke wapenen (seit Sennertus) bevryden kan: alsmede tegen buskogels; invoegen dat sodanigen geweer, hunne huid in 't minste niet door boren kan: maar datse evenwel door stokken en kanonkogels verseerd, ja gedood konnen worden; ja seggen, datter enige deelen zijn die niet onquetsbaar konnen gemaakt worden, en insonderheid de ogen. Daar beneffens word geseid, dat sommige niet alleen henselve, maar ook anderen also konnen borstweeren, en schootvry maken; datse door geen soorten van wapenen verseerd konnen worden. Ten derden word ook noch geseid: dat iemant onweetende van enen anderen schootvry gemaakt kan worden.
§. 13. Belangende de wijs van hun doen en middelen die sy gebruiken; 't is onder anderen genoeg bekend, datter (als Sennertus verder seit) beeldekens en omhangselkens onder den man zijn, met verscheidene afbeeldsels en karacters betekend; ook, gelyk Apulejus schrijft, ignorabiliter literata, onkenbaarlik beschreven: dewelke van de soldaten om den hals gehangen, en aan 't lichaam gebonden worden, om sich onquetsbaar voor de wapenen te maken. Sommige schryven maar sodanige karacters op papier; 't welk sy aan 't lichaam hangen. Ik kenne enen man, dewelke verhaalde, hoe aan den hals van enen hond sodanig briefken hebbende gehangen, denselven door ene geladene hanebusse; van naby afgeschoten zynde, met den kogel wel getroffen, maar in 't minste niet beschadigd hadde. Daar zijnder die sodanige briefkens inslikken. Daarna beschrijft hy 't maken van die dingen wat besonderliker, in deser voegen. Om middernacht van 's Heeren geboorte worden dese letteren, J. N. R. J. (dat is Jesus Nazarener, Rex Judaeorum, Koning der Joden) geschreven in maagdeperkement: sodanig blad in ballekens, gemaakt uit enen klomp terwendeeg, besloten, en heimelik op het autaar versteken; daar over op verscheidene tyden dan drie Missen zijn te doen. Een deser ballekens, met sekere gebedekens des morgens doorgeslikt, sal op dien dagh den mensche die dat heeft gedaan onquetsbaar maken. Een tweede middel vind hy dus beschreven. Des Vrydaghs voor den Sonnen opgang, van 't bekkeneel eens opgehangen, of die door 't rad gedood is, het mosch afgeschrapt, met sekere gebedekens daar by, en so in 't kleed versteken, en onder sijnen slinkeren arm gedragen: dat sal den mensch onquetsbaar maken. Nu noch een derde. Daar zijnder die hunne huid opsnyden, en sulke briefjes of iet anders inde wonde verbergen; die sy daarna toeheelen. En buiten twyfel zijn den krijgsluiden verscheidene sodanige manieren overal bekend, die 't my niet lust naawkeuriglik te ondersoeken.
| |
| |
§. 14. Den oorsprong deser konste segt hy uit het heirleger geweest te zijn dat om Patsaw vergaderd in 't jaar 1611 gevallen in Bohemen, de hoofdstad Praga ingenomen heeft; waar van sy de Passawsche konste zy genaamd. Maar als hy komt tot ondersoek der redenen, waar door deselve werksaam zy: so, seit hy, stellense voor eerst d' ervarentheid; en brengen self ook grote mannen, prinssen en helden by, die door hunne eigene ondervindinge bewaarheid hebben, dat iemant sich in sulker voegen voor alle soort van wapenen onquetsbaar maken kan. Ten anderen so trekken sommige de kraght en oorsaak uit de Sterren: waarom sy ook bevelen, datmen sulke tekentjes en omhangseltjes op sekeren tsamenloop derselven maken sal. Maar sekerlik, wat ons belangt, (hier volgt zijn eigen oordeel nu met een) wy willen niet ontkennen, dat die dingen so in 't werk gesteld, en selfs van grote mannen ook bedreven worde, Maar ons geschil is nu, of sulx natuurlik in sijn werk magh gaan; en of het godlijk en geoorloofd zy, dat sich een Kristen op die wijse sal onquetsbaar maken: dan of al 't gene in desen word gepleegd, spruit uit ene duivelsche toverkragt, en een verbond met hem; en om dies wille ongeoorloofd zy?
§. 15. Men heeft sich niet seer te verwonderen, hoe hy de vrage dus komt voor te stellen: nadien dat in mijn I. boek XXII. §. 14, of 16. is getoond, hoe hy in dat gemeen gevoelen van dat sinneloos versiersel is des Duivelschen Verbonds; 't welk hy so duidelik beschrijft, als of hy self daar over mede hadde gestaan. Dat dan vervallen zijnde door de Reden en de Schrift, als voren II. III. XI. XII. is getoond: so is die vrage platt uit nodeloos, en daar en boven ongerijmd. Met reden gaat hy evenwel voorby het gene andersins voor ene vrage konde strekken: te weten, of alsulke kraght in die karakters zy; en in de vordere omstandigheden, van dagh of uur, of invloed van de sterren, of diergelijke. Want sulke dingen niet dan beuselingen zijn, en in 't gemeen by Kristenen verworpen waren; gelijk dat van het boter en de Misse by de Protestanten. Maar 't gene moest gevraagd zijn, slaat hy over: ja stemt met duidelike woorden toe het gene ik rond uit ontkenne; te weten, dat die dingen waarlik so geschieden, daar doch ter weereld geen bewijs van is. Daar hy ook self geen af heeft bygebracht, waarop hy steunen mag; also de man van wien hy meld dat hy den hond onquetsbaar had geschoten, hem slechs dat so verteld heeft; maar hy 't selve niet gesien.
§. 16. Ik segge dan, dat ik van tweederhande blijk magh spreken der valscheid van dit so gemeen gevoelen; d' onmogelikheid en tegenstijdigheid der sake so als die beschreven word, en vaste proeven van de valscheid of 't bedrog. Het eerste meen ik dat elk een die sijn verstand gebruikt behoort te sien: also 't onmogelijk geacht moet worden, dat 's menschen leden week en buigsaam blijvende, en so bewogen in de gansche handeling als van nature; nochtans onquetsbaar wesen souden. Sy moesten waarlik hard, en gans onbuigsaam zijn, indiense niet te quetsen zijn: en oversulx dan mede onbequaam om sich in 't werk des oorlogs, in het vechten,
| |
| |
gaan en keeren, en behandelen van hun geweer in 't minste te bewegen. De natuur moet sich veranderen, van vleesch en been, van senuwen, van aderen en spieren, van bloed en leevendige geesten; die alle t'samen tot de beweeginge van noden zijn: of so die blijft, so is 't onmogelijk, dat ieder van deselve ook niet gelijkerwijse, van een ieder lichaam dat daar aan komt, aangedaan sal worden. 't Is God alleen die het natuurlijk werken af keeren of te rugge houden kan; die ook alleen de meester is van de beweeginge dewelke in een ieder lichaam van de weereld is.
§. 17. Ten anderen so kan ook 't onderscheid der leden, die onquetsbaar worden en die quetsbaar blijven, noch van 't gereedschap dat hen quetsen of niet quetsen kan, geensins bestaan. Het eerste niet, om redenen, dat ieder lid uit een of meer van sulken stof of deelen is bestaande als geseid is: en derhalven, schoon daar reden zy, waarom 't een lid veel lichter dan het ander word gequetst; sy moeten echter alle, om deselfde reden, quetsbaar zijn; dewijle sy de oorsaak van de quetsbaarheid ontwijfelik ook in henselve hebben. En 't ander is ook lichtelik te merken uit die reden, dat de kragtigste beweeginge de meeste quetsinge moet maken: en dat die van het scherp van 't geschutt genoegsaam voor de kragtigste in desen deele in 't gemeen bekend is: en derhalven in den oorlog als sodanig word gebruikt. Dat iemants lichaam dan door enen vall of stoot beschadigd worden, en voor het vuur en staal onquetsbaar wesen sal, is sulken sinneloosen vond, dat ik verwonderd sta, hoe by geleerde mannen daarop niet en is gedacht. Met regt is echter van Sennertus ook verworpen, 't gene word gesegd, dat iemant een van die voorschreven middelen gebruikende, daar mede enen anderen die daar van geen gebruik heeft, soude konnen voordeel doen. Niet om die reden evenwel, dat de natuur hare kragt niet op een ander lichaam soude konnen overbrengen; waar op verscheidene bedenkingen te maken zijn: maar om dat dese kragt geheelik in haar selven niets met allen, dan maar een herssenloos verdichtsel is.
§. 18. Het word vervolgens redenmatig, ende echter nodeloos van hem betwist, dat dese kragt of in de letteren en tekenen, of in den tsamenloop en invloed van de sterren soude konnen zijn; also het eerst moest blijken dat het ooit geschied zy 't gene aan die kragt word toegeschreven. Want al is 't dat dese konst by vele lichtgelovigen en bygelovigen so vast als Euangely word geloofd, so sal de man noch eerst geboren worden die daar van blijk sal tonen. 't Ontbreekt aan geen gemeenen roep noch ernstige versekeringe van velen, die sich beroemen het te konnen doen, of ten minsten andere te kennen die het konnen, en die waarlik so gesteld zijn. Maar daar en komt niet een ten voorschijn die de proef kan houden, of bestaan derf klaar en onweersprekelik te tonen dat hy hard is; immers niet in sulker voegen, dat het geen bedrog en zy. Want wat aangaat de maniere van sich tegen enen koegel te voorsien; so gy hen toelaat self het roer te laden, so sal 't gebeuren konnen datse 't doen. Te weten, 't is bekend, dat een muskett of pistool wel met twee koegels is te laden in dier voegen, dat de
| |
| |
voorste niet hard aan komt, om het weinig kruit dat tusschen beiden is; en d' achterste de kragt verliest, om los te gaan; en daarom van den anderen niet eens vernomen word. Maar laad gy self het schietgeweer, so als 't behoort, en siet als 't op een schieten aankomt, of die man, die sich beroemt wel hard of vast te zijn, u vast sal staan. Of laat hem bloot staan met die deelen van sijn lijf, die alsmen seit onquetsbaar zijn te maken; dat gy de keure hebt om 't mes te setten daar gy wilt: voorseker sal 't hem gaan gelijk 't hier onlangs is gebeurd. Want seker hoogduitsch officier, na weddinge dat hy betonen soude hard te zijn, sijne vlakke hand op de tafel leggende, daar d'ander 't punt van 't mes op sette tusschen twee vingeren; terwijl hy mogelijk bedacht was door behendigheid 't mes te doen schampen: so hoedde hy sich voor den tweeden niet, die hem van achteren, so haast het mes de hand maar raakte, met enen hamer daar op klopte, en so de hand gequetst en bloedende aan de tafel vast nagelde. Des hy behalven sijne schade door 't verwedden van sijn geld, dat beiderzijds voor af betaald was, noch te schade raakte; schoon sijn makkers hem in 't eerste hadden helpen sweeren, dat hy vast was; geensins vermoedende dat hunne woorden in dien sin noch waar te maken waren. Want doe men sijne hand so met dat mes gespijkerd hadde aan de tafel, doe was hy vast.
|
|