| |
X. Hoofdstuk.
Noch onlangs is tot Kampen diergelijk exempel van Betoverdheid ontdekt.
UIt Frisland sal ik, om nabyheid so van tijd als plaats, in Overyssel, en van Franeker na Kampen overgaan. 't Is qualik met den anderen aldaar gedaan geweest, of is met desen hier noch erger aangevangen. D'historie heeft ook al veel gerughts gemaakt, maar niet so lang geduurd: het werk begon ten eersten al te sterk, en dede hinder aan eenes anders goeden naam, daar oproer uit ontstond, en den onschuldigen geen plaats en hadde. Ook lieten sich geleerde luiden daar ontrent gelegen zijn, om te doorsoeken door wat middel dat een kind sulk ene gansche stad bedroogh: also sy het
| |
| |
bedrog gansch buiten twijfel stelden; wel wetende, dat sulx als van dien jongen wierd geseid, niet mogelijk en was, en daarom ook niet waar kon zijn. Van sulken is my dit geschrift ter hand gekomen, om mijn versoek by een gesteld, en van twee samen oversien gelijk ik dat hier onveranderd, van woord tot woord aan mijnen Leser overgeve.
IN de maand November, of 't begin van December des Jaars 1685, heeft zeeker jongen out omtrent 13 jaaren, kleen van postuir en tanger, soon van zeker Leydekker of Pompmaker inde St. Jacobs steeg tot Campen, beginnen te klagen over pijn in verscheide plaatsen van zijn lichaam, die hy zeide, dat van tijd tot tijd heviger wierde, en (zoo 't scheen) met groote zenuwtrekking quam. Deze gemaakte pijn wierd op 't hevigste vertoont, als hy zijn water zoude maken, in 't welk nu en dan mede eenige spelden wierden bevonden; 't welk 't gerugt veroorsaakte, en 't geloove onder ieder een, dat die voorz. jongen betoovert was. Hy wierd dan afgevraagt, van wie hy betoovert was? en antwoorde, dat zeeker groen wijf hem eenige tijd geleden op straate zekere wortel hadde gegeven, die hy opgegeten hadde: en dat hy sig 't zekert qualijk hadde beginnen te gevoelen: waar op aanstonts die onnozele vrow voor een tooveresse wierd uitgekreten; welk gerugte zig hoe langs hoe meer verspreidende, terwijle de jongen continueerde in 't gemaakte wateren van spelden en naalden, zoo groot als kleine, tot paknaalden selve; zoo quam het graaw op de beenen, en begeerde, dat de gemeinende tooveresse mogt gestraft worden; gelijk het zelve, zonder forme van regt af te wagten, op haar huis aanviel, de glasen insloeg, en de deure tragteden op te breken: dat ook zoude zijn geschied buiten twijfel met een opgevolgde jammerlijke mishandelinge der onnosele vrouw; indien de Magistraat om den oploop te stillen, niet had gesonden haare dienaars met Soldaten vergeselschapt, om de vrouw hare woede t' ontnemen, en op haar Stadshuis te brengen.
Daar isze eenige dagen vast gehouden, en ondervraagt: dog niets heefter tegens haar konnen ingebragt worden tot beswaarnis; en overmits haar de magistraat niet veilig in de stad oordeelde te zijn; zoo is sy op den 30. Dec. des selven jaars uit de stad gelaten, en zulx late na 't sluiten van de poorte, dewijl anders 't gepeupel (gelyker albereids een menigte jongens op wagteden) haar in den Yssel, ter preuve, om te sien ofze dreef, zoude geworpen hebben.
De vrienden der bewuste vrouwe merkende, dat het nog niet klaar naar regte kon blijken, dat zy onschuldigh was; hadden niet graag datze uit de stad zou werden gelaten voor en al eer haar zaake bepleit was, en niet konnende haar dienen, van wegen de raserny van 't volk, van een Advocaat van die stad, die zulx niet graag zou hebben ondernomen; hebbenze zig moeten dienen van een van Zwolle, die den zelfen avond of 30. Dec. na Campen is gereist: maar bevonden heeft, dat zy al uitgelaten was; zoo dat hy by requeste Attestatie van haare onschuld heeft moeten versoeken; op dat zijner principalen voor alle laster zeker moghten zijn; waar op geapostilleert is, dat de
| |
| |
vrouw aan geen toovery schuldig bevonden is. En zijn 'er nog andre requesten naderhand gevolgt. Dog om tot de jongen weder te keeren, die voer daaglijx met zijn tooveryen voort, en waterde nog al spelden en naalden, en twee tamelijke groote spykers, dewijle de gewaande tooveres op 't Stadhuis ondersocht wierde, 't welk de Magistraat bewogen heeft; om haar dienaars naukeurig te doen oppassen, dat er geen bedrog gepleegt en wierde: die egter, gelijk d'andere, zijn bedrogen geworden. alzooze terwylen hy waterde, met haare oogen gekeert wierden na zijn hooft-verdraejingen en seer pynelijk-gemaakte gebeerden, daar door hy sig veinsde ten uitersten geplaagt. Zy evenwel meinende datze genoeg hadden gewaakt en opgepast, hebben de fleskens, daar in de jongen had gewatert, met 't stads zegel verzegelt en zoo overgegeven; waar in somwijlen geene, somwijlen een, twee, of weinige spelden in gevonden zijn: Dus waaren de dienaars bedrogen.
De broeders predikanten zijn mede met groote compassie, en haare vrouwen met liefde werken omtrent de gewaande betooverde ingenomen: waar toe zijn Vader niet weinig gedaan heeft door zijne versoeken en klagten. Men hoorde dan op de predikstoel met grooten yver voor zijne verlossinge bidden: 't welk des te meer aangedreven is van veelen, alzoo de Vader en stijfmoeder van de jongen by 't gemeen voor seer fijne en godvreesende luiden gehouden wierden. Somma 't ging zoo verre, dat of er al hier en daar yemand was, die dit werk dieper en redelijker inzag hy dorste zig niet uiten, of wierd voor een Atheist aangezien, of mede van toovery verdagt. 't Quaad nam dan d' overhand, en wierd met verscheide historytjes opgepronkt: want men zeide, dat de spelden in de flesjes door Duivels kraght vermeerderden: dat yemand een van de gewaterde spykers met een tange in 't vyer houdende, de tange door den Duivel zoo kragtig wierd omgedrayt, dat hy ze niet langer vast houden konde: dat zeker predikant een kattekop in 's jongens lichaam zou gevoelt hebben, ter plaatse daar hy de grootste pijne gevoelde, en diergelijke beuselingen meer.
Terwijle 't gemeen soo onverstandig gedreven wierd; wiert'er van zommige nader tot ontdekkinge gearbeyt, daar van wy alles niet konnen ophalen; mitsgaders 't gene ter gelegenheid van de Gedeputeerde der Staten van de Provintie binnen Campen doe vergadert, aangemerkt is van zommige verder ziende, en gediscoureert. 't Is bekent, dat twee persoonen van kennisse en sonder vooroordeel 's nagts by de jongen wakende, alles wel naukeurig ondersogten, waar door bedrog zou konnen werden veroorsaakt, en dus te wege gebragt hebben, dat'er geen spellen in 't flesje zijn geweest; hoewel de jongen (die te voren veinsde niet te konnen wateren) na lange persuasie sterk en veel gewatert hadde. Zoo is de twijfelinge by zommige gekomen, die eerst met de gemeene stroom afdreven van de waarheid; en daar zijn allengskens meer en meer redenen van agterdogt, met gedurige onderrigtingen van andre te voorschijn gekomen, dat alles niet weinig tot ontdekkinge geholpen heeft.
Na 't vertrek van de gewaande toveres heeft de jongen al verder zijn kon-
| |
| |
sten en bedriegeryen te voorschijn willen brengen; en heeft geduirende de maand Januarij 1686. daar en boven door de stoelgang en braken spelden, naalden, potscherven, hair, vlas en ander dingen uitgegeven; en men heeft uitgestrooit, dat 'er verscheide katten by nagte in huis quamen, die een groot geraas maakten, waar door er al meer personen, en zelfs luiden van fatzoen aan toovery schuldig gehouden wierden van 't gemeene volk,
Dit heeft de magistraat, al menigmaalen aangeset van anderen, ten laatsten met alle ernst doen na de bedriegery vorschen, en alle mogelijke middelen by der hand nemen, tot voorkominge van swaarder onheil; en heeft de jongen selfs op 't raadhuis doen halen, en in een van hare kameren opsluiten, by hem altijd latende, een van haare dienaars by beurte; om op hem ernstig te passen. Daar zijnde heeft hy nog verscheidene maalen in tegenwoordigheid van de dienaars potscherven, hairvlegten netjes met een lint omwonden, en nu dit, dan dat gebraakt: en dat kortswijlig is, zeker Thema van een latijnsche schoolganger, met de hand des meesters gecorrigeert, beyde handen genoeg kenbaar zijnde mede uitgespogen. Deze uitwerpzels inde vergadering van de magistraat getoont zijnde, hebben haar dienaars verklaart, zeer wel te hebben gezien, dat zy van de jongen gebraakt waren; gelijk ze te voren van 't spelde wateren mede betuigden.
De jongen na dezen is verscheiden maalen voor de magistraat gebragt, en hy gevraagt zijnde, heeft niet het minste van 't bedrog willen bekennen; maar bleef volstandig by die verklaaringe, dat hy die dingen met groote pijne quijt wierde; maar heeft daar, hoewel verscheiden maal versogt, niets willen braken, voorgevende, dat hy 't niet kon doen als hy wilde, maar hy daar toe geperst wierde van selfs.
Als ten laatste zijn voorraad uitgebraakt was, dat hem op 't Stadhuis komende niet was afgenomen, en hy van buiten niets meer bekomen kon, nam 't gepretendeerde braken een einde; waar op volgde, dat zeker Borgemeester, zig van de gantze saake, soo veel mogelijk was, geinformeert hebbende, alleen by hem gegaan is; en heeft hem eerst met goede woorden en beloften tragten te bewegen tot bekentenis van 't bedrog; daar na, zulx vergeefs zijnde, hardelijk gedreigt; zeggende van alles wel te wezen onderrigt; waar op ten laasten de jongen tot bekentenisse gekomen is: en beleden heeft, dat hem in 't minste niet en deerde; maar dat hy het gedaan had, om dat yeder met medelijden over hem ingenomen wierd, en hy veele lekkernyen ontfing, en van dagelijx na de winkel te gaan werken ontslagen wierd. Deze bekentenisse heeft hy daarna voor de volle magistraat herhaalt, en daar by getoont met wat behendigheid hy spelden en spykers gedurende het wateren inde flesjes wist te laten vallen, terwijlen hy met sijn pijnlijke gebeerden, 't gezigte der omstanders aftrok; mitsgaders hoe hy 't geen uitbraken wilde, in zijn mond verbergde; of, indien 't daar toe te groot was, en d' omstanders plomp genoeg waren, met zijn hand by het uitbraakzel in de pot werpen konde.
Als hy vorders is ondervraagt; of hy die konsten van zijne ouders of van
| |
| |
yemand anders hadde geleert: zeide hy, dat zeker Heyden hem zulx had onderwezen: en wat hy van de Ouders zeide, daar van kan ik; om redenen, niet meer zeggen; de zake my ook ten deele onbekent zijnde. De Vader en stiefmoeder wierden gehaalt, en dit bedrog voorgehouden zijnde, ontkenden daar in eenig deel te hebben, en zeyden het onmogelijk de oordeelen, dat de jongen zelfs zodanigen werk had konnen doen: geloovende daarom nog niet, dat het waarheid kon zijn, dat de jongen zulx hadde beleden. De jongen wierd derhalven wederom boven gehaalt, en aan d' ouders werd gelast, zig buiten de raadkamer stil te houden, en door zekere openinge alles te sien, wat de jongen doen zoude. Hy dan vangt wederom aan te toonen hoedanig hy hem kon veinsen, als of hy swaarlijk gepijnigt wierde, en op wat manieren hy de menschen bedroog; 't welk de Vader en stiefmoeder aldus gedwongen zijn in weerwil, om te geloven. Dog zy wierpen voor; om te willen vroedmaken, dat de jongen egter betoovert was, en niet alles konde doen wat 'er van hem verhaalt wierd; dat het, te weten, onmogelijk was, dat hy zoo nette hair vlegjes konde maken, als hy hadde uitgebraakt: waar op dan de jongen in haar by wezen toonde, hoe net hy dit alles konde vlegten en uitwerken, &c. Zoo dat zy zijn genootsaakt geworden, om daar te belijden, dat alles bedrog moeste wezen.
Dewijle nu de Vader en Stiefmoeder niet overtuigt zijn geworden, datze aan dit bedrog, daar de politie, Kerke en gantze samenlevinge door bespot en verongelijkt is geworden, en deelagtig waren; zoo heeft men haar laten gaan; en de jongen om zijne jonkheid mede vry gelaten, na dat hy op ordre der Magistraat van zijn Vader dapper gegeesselt was.
't Zedert die tijd heeftmen niet van die jongen vernomen; als dat zig weldraagt, zoo veel men uiterlijk bespeurt: dog de Vader is weynige maanden daar na overleden, en zoo veele meinen van hartseer. Zoo is gelukkiglijk ontdekt een gemaakte toovery, die, indienmen die niet zoo streng had ondersogt, en ten laasten ondervonden, magtig genoeg van gevolgen zou zijn geweest; om niet alleen die stad; maar vervolgens andere plaatsen: ja 't land geheel in te nemen; de menschen mogelijk tot onbarmhertig pijnigen te brengen, en veele onnosele tot de dood, en 't grauw aanleydinge ten minste te geven tot velerley quaad en plunderinge van huisen; gelijk als te Wilsum een uir van Campen het huis van de suster der beschuldigde overvallen is, en niet zonder schade. God geve, dat de hervorminge, die veele bedriegeryen en Duiveleryen heeft uitgebannen, al meer mag aanwassen; op dat Christus Koningrijk mag verder van veele overblijfzelen van bygeloovigheid gesuivert, kragtiger mag doorbreken, en men op God alleen soodanigh betrouwen mag, dat men die liefde hem toedrage die alle vreeze buiten sluit, d'eenige oorzake van de bygeloovigheid.
§. 2. In dit omstandig en opreght verhaal vind ik nu ruime stoffe, om mijn voorgaande seggen waar te maken. Want wie en siet niet, welke geloofweerdige getuigenissen en bedriegelike ondervindingen de Menschen
| |
| |
konnen doen geloven dingen, die sy met maar half gemeen verstand behoorden te begrijpen, dat niet en waar en zijn. Indien geen diep vooroordeel, door de kraght van bygelovigheid geholpen, hen vermeesterd hadde: hoe was het mogelijk, dat sulk een kind van 13. jaren, van laage opkomst en verkeeringe en van gemeen verstand, door oefening der scholen of door hoofschen omgang onbeslepen, sulk ene gansche stad so sterk betoverd heeft. Want waarlik was die jonge self de toveraar, en niet betoverd. Hy was een reghte Cartoom van Egypten, of Mecassoscheef, (dit slagh van volk is ons al dikmaal voorgekomen, in 't III. boek V. §. 2, 12 en VII. §. 4.) en dat in 't midden van het kristen Israël. Hy dede ook also met sijne besweeringen dat is met sijne babbeleguichjes en grimatsen die hy maakte, om der omstanders ogen af te trekken, dat sy niet souden sien wat dat hy dede: op dat hy spelden, naalden, spijkers, potscherven, vlas en hairvlechten; ja ook latijnsche woorden, niet door hem gesproken, maar van anderen geschreven, voortbraghte.
§. 3. Siet mede wat d'inbeeldinge niet al vermagh; en hoe selfs de geloofweerdigsten in desen weinig te geloven zijn; die sweeren souden, dat sy self met ogen gesien en met oren gehoord, en met handen getast hebben het gene nooit en was: de dienaars, dat de jongen waarlik spelden waterde, d'omstanders dat de tang hen in de hand wierd omgedraaid. Daar quamen doe geen katten meer ontrent, of 't moesten toveressen zijn; en schoon men sag geen katten, evenwel het was genoeg om te geloven datser quamen, en dat self ook een predikant geseid moest hebben, dat hy een kats hoofd in des jongen lichaam voelde, en diergelijke wonderlike dingen meer. Sy sage niet alleen de spellen door het watermaken van den jongen in het fleschje vallen, sose meinden; (sy vielen trouwens, maar sy vielen op die wijse niet) maar ook vermeerderen de gene die sy niet en sagen: en dat door Duivels kraght. Siet dan met een, hoe seer gereed den Mensch de Duivel in gedachten is: sy sagen hem al doen het gene niet gedaan en wierd. Sy wisten d'oorsaak van sodanige vermeerderinge al te vinden, daar geen uitwerksel in de daad vernomen wierd. Sy sochten, ja sy stelden self voor vast de wesentlixte oorsaak van iet dat geen wesen heeft.
§. 4. Noch erger; siet my eens, hoe gansch onmogelijke dingen aan den Duivel worden toegeschreven; en d' allerwonderlixte wonderwerken, sonder nuttigheid. Nooit dede God de olie of 't meel of 't brood vermenigvuldigen, en ware dat het iemant voordeel dede; ja duisenden zijn meer dan eens door die vermeerdering gevoed. Laat nu den Duivel even veel ten quade doen; sy sagen dan door sijne kragt de spelden in de flessche so vermeerderen; maar tot wat einde doch? Want was 't den Duivel doch te doen om quaad te doen, waarom vermeerderde hy dan de spellen in des jongens lichaam niet? also hem die geen pijne konden aandoen in de fles. Speelt dan de Duivel maar so met mirakelen, en heeft hy daar so lichten hand van, dat hy die so maar te grabbel werpt. 't Is by hem dan te Kampen maar een kleinigheid, een katten hoofd, in eens Menschen lijf te
| |
| |
brengen: of liever ene gansche katte, die de man kon voelen aan het hoofd. Maar wat soude doch die katte? was die dan de toveres, of was 't de Duivel self? of was het ene weesentlike katte? wat hebben sy toch voor gedachten; of was 't er in gegroeid? Want welk van beiden datmen kiest, so heeft de Duivel tegen de Natuur gewerkt, een lichaam door een lichaam heen doen dringen, daar opening noch scheiding was, om tot den doorgang plaats te maken: of boven de Natuur, om in eens Menschen lichaam sulken beest te scheppen. Indien sulx dan geseid is van een Predikant; foey! schande: doch so niet; wie van de predikanten heeft so grouweliken dolinge bestraft.
§. 5. Ik wil een duidelijk bewijs tot wederlegginge der algemeene doling uit dit selfde voorval trekken. Want het en past niet, dat de Duivel self, en door de Toveressen sulke grote dingen kan verrighten, als nu so menigmaal tot walgens toe gemeld is: en dat in het betoveren, het altijd uit komt op wat spelden, naalden, spijkers of wel klonters hair of vlas, met veters, of met garen dus en so doorwroght; gelijk wy noch bescheideliker sullen sien, in 't nett beschrijven op de maat van de ontdekte Tovery in 't west van Engeland, hier na 't XXVIII. kappittel te verhalen. 't Is 't gemeen praatje: en daarom moest die jonge sich in dese kunstjes oefenen, om 't volk te doen geloven, dat hy sekerlik betoverd was. Maar had hy goudene en silvere spelden, naalden, spijkers, peerlen, diamanten, uitgewaterd of gespogen; hy hadde meer verwondering verdiend. En waarom echter meer? also 't den Duivel, als den grootsten Alchimist en Filosoof toch even eens moet zijn, of hy in goud of silver of in koper of in yser werkt. En hy die over al so by kan komen, kan hy so wel niet de waterduikers d' alderbeste peerlen uit de diepten halen, of ook kostelixte steenen in de aarde vinden. Nochtans moet hier wat haperen, also dit arme groenwijf haast de rijkste van gansch Kampen moeste zijn geweest, indien sy sulke kostelike stoffen hadde konnen toveren. Veellicht en hadde dan die jonge geenen nood gehad; de vrow had sulke kostelike spelden, naalden, spijkers of ook stukken, niet van aarden maar van goudene potten, liever voor haar self behouden, dan den pompemaker toegetoverd: of de jonge soude sich, of qualik over pijn in 't wateren en braken niet gehouden hebben, noch so veel gerughts daar van gemaakt. Want ook so saghmen hier, gelijkmen over al bevind, so haast als dat gerucht van Tovery (altijd beginnende by 't armste volk) de rijken en vermogenden begint te treffen, so houd het op; so dat er by den Duivel niet als armoede ten besten is.
§. 6. En het verwondert my nog ook, hoe 't hier altijd met katten is te doen. somtijds ook wolve, bokken; (men soude meinen, dat de laatsten, zijnde naast gelijkende de Schirym, meest onder desen handel spelen moesten) dog meest al katten, en die en zijnder nooit gebrek waar toverye word geagt te zijn. Ik mogt met reden dan wel vragen, wat doch die beesten boven ande-
| |
| |
ren misdreven hebben, dat sy in dienst en tot behulp der Menschen zijnde, om 't huis van ongedierte schoon te houden, so veel gemeenschap met den Duivel hebben. Indien de Farmakoi zijn sulke Toveraars die met den Duivel omgang hebben, daar voegt de Schrift de honden by en niet de katten, die in den ganschen Bybel niet genoemd staan, maar wel de honden menigmaal, en dat ook met de toveraars. Want buiten sullen zijn de Honden en de Toveraars. Openb. 22: 15. Siet so schriftuurlijk zijn die dingen, welkemen so vast en algemeen gelooft, en die van schriftgeleerden worden voorgestaan. Waarom en brengtmen alle katten niet om hals; en worden dese beesten noch geleden onder 't Kristendom, indien sy sulke dageliksche en gemeene instrumenten van de Duivel zijn. My komt hier wederom by in den sin, het gene boven VII. §. 2. gemeld is van dien predikant, die geenen papegaaj meer dulden wilde, wanneer hy maar van eenen hoorde en geloofde dat betoverd was. Indien de Menschen alle dan so vies en keurig waren, wie soude ooit meer katten willen lijden? te meer also deselve niet gehouden worden voor beseten en betoverd; maar 't gene noch veel erger is, self voor de Toveraars en Duivels die het doen.
§. 7. Besiet my ook de boosheid van het volk. Waar is de liefde, die geen quaad en denkt, daar op het seggen van maar een boosaardig kind, terstond de gansche menigte een arme vrow veroordeelt, die een lidmaat der gereformeerde kerk is, en een medelid van 't meerder deel in die gemeinschap van 't geloof en liefdemaal des groten Gods en Saligmakers. Siet de voorstanders in den Heere die haar self, (gelijk my een derselven doe verhaald heeft) van des Heeren Tafel hebben afgehouden, om aan 't geraas der menigte den toom te vieren. Self moest de suster harenthalve lyden; so veel bescheidenheid is by de luiden die van dit geloven zijn. Wy hebben eens tot Franeker een wijf dat ook enen ander dus berugstigd hadde, voor den vollen Kerkenraad doen schuldbekennen en herroepen; haar datmaal van de Tafel afgehouden, en d'andere toegelaten. Maar dese, wat vertroostinge is haar geschied? Daar tegen heeft men d' ouders van alsulken kind, dat so boosaardig en herdnekkig stad en kerk bedrogen, en dat veelvuldig misbruik van Gods Naam in so veel kerkgebeden ook veroorsaakt hadde: op hun bloot seggen slechs geloofd dat sy onschuldig waren: 't welk echter 't arme groen wijf niet moght helpen, niet tegenstaande sy als 't waar geweest hadde, niet meer dan desen eenen jongen soude hebben leed gedaan, die self so swaarlik tegen God en duisenden van Menschen door sijn boos bedrogh gesondigd hadde. Wat billikheid is in de wetten en plakkaten, die d' Ouders doen beslaan in boete voor de misdaad hunder kinderen; in dien het niet en is, om dat altijd bedenken valt, dat quaad exempel of gebrek van goeder onderrigtinge, die d' Ouders aan de kinderen verschuldigd zijn, daar deel in heeft?
§. 8. Veel beter heeft de Magistraat gedaan, die voor de veiligheid dan gesorgd, en tot ontdekkinge van 't snood bedrogh geyverd heeft. Wat predikant heeft sig also gequeten? Sy hebben liever 't blinde volk tot onderdruk-
| |
| |
kinge van die onnosele arme vrow noch in de dolinge gestijfd; en sich ook niet gebeterd, na dat dit boos bedrogh was uitgeborsten; dan zijn daarna verhard gebleven, als hebbende noch na verloop van seven jaren sich opentlik gewapend tot verdoemen van mijn boek, waar in ik 't gruwelijk gevoelen dat sy nopende dat werk des Duivels hebben, tegen spreke. Dat hebben sy doen blijken in de Synodus 't voorleden jaar gehouden binnen Kampen: en 't was leed genoeg, dat d' andere drie Classen, en wel met name dat van Swolle, niet en wilden regters wesen over een persoon of sake die tot hunne kennisse niet en behoorde. Ik sal derhalven dese broeders niet verongelijken, so ik hen met de Apostelen hier vergelijke, om hen die woorden onses Opperleeraars toe te passen. Mark. 8: 17, 18, 19. En bemerkt gy noch niet, noch en verstaat gy niet? Hebt gy noch uw verhard herte? Ogen hebbende en siet gy niet, ende oren hebbende en hoort gy niet. Ende en gedenkt gy niet, hoe schandelik gy onlangs van een kind bedrogen zijt geweest? Leest nu dit boek eens door en oordeelt tegen uwe gewoonte wanneer gy 't sult gelesen hebben; of ik geen reden hebbe my te stellen tegen de bose sotheid, die so groten hinder aan het Menschelik welleeven, en betrachtinge der waarheid tot godsaligheid veroorsaakt heeft.
|
|