| |
IV. Hoofdstuk.
Gelijkerwijse moetmen neerstig letten op het gene dat door Kunst of door Bedrogh geschied.
§. 1. INdien de Kunst, die de Nature volgt, noch de Natuur te hulpe komt; so veel te minder plaats blijft daar over voor de gewaande Tovery. Het is byna onseggelijk, wat wonderen door middelen der Wiskonst worden uitgeright. De wonderlike Regenboge word door glas en water, de vreeselike donder met den blixem door 't kanon, de wind door windroers, en ander verwonderlike werken door veel andere scherpsinnigheden nagebootst. Al by 2000. jaar geleden wist Archimedes binnen Syracuse, de Romeinsche Scheepsvloot door wiskonstige bedrijven en gereedschap boven 't water in de lucht te heffen; en dan door middel van een glas in brand te steken. Hy meinde, so hy plaats kon vinden buiten desen Aardkloot, om daar sijn nodig reedschap op te planten; dat hy dien wel daar mede soude weten te versetten. Al veel te trotsen roem: of 't is van hem maar by gelijkenis geseid. Dit had hy beter in de maght, dat hy de proef nam van de kroon, die seker goudsmit had vervalscht; uit rekenende hoe veel andere stoffe onder 't goud der selve was gemengd. Dit was nochtans gantsch sonder Tovery, wat aangaat dat verbranden van den schepen; en buiten alle konst van wicchelary, so veel de kroon betrof. Archytas van Tarenten wist ene houten duive also toe te stellen, datse vloog: gelijk een ander konstig meester ene rave die van yser was, en voor den Keiser Karel ging. En noch een ander die tot Nurenburg een vlieg also gemaakt had, datse scheen te leven. Die maar de boeken van Cardanus de Subtilitate, dat is, van de Scherpsinnigheid, besonderlik 't 18 boek, gelesen heeft, sal over sulke dingen geen vermoeden hebben, van Duivels werk of Tovery. En so hy diergelijk in Duits vernemen wil, behoeft sich dat niet veel te laten kosten. Hy heeft sich maar te
| |
| |
houden aan het boexken dat Wynand van Westen, met den tijtel Mathematische Vermakelikheden, heeft in 't licht gegeven; eerst achtmaal in het Fransch, en 1671. de vijfdemaal in 't Nederduitsch gedrukt en uitverkocht. Die sich den handel niet verstaat, en voor sijne oghen siet; sal meenen dat de helft ten minsten niet natuurlijk is; en 't is het altemaal.
§. 2. Hier by komt de geswindigheid en sterke oefening der leden, die door den langen tijd en stevige gewoonte bewegingen doet maken, daar ieder over moet verwonderd staan. Maar so als in het III. Boek getoond is, dat alle konsten die men van den Duivel acht te zijn, of waarlik iets te wege brengen, of in den schijn: so moet hier van 't Bedrogh met een gesproken worden, dat noch veel verder gaat; waarom wy ook met den gemeenen naam van Tovery niet anders dan een fijn en loos bedrogh verstaan. Wy hebben daar in 't selfde deel verscheide staaltjes af gesien. En voor so veel als hier noch iets te pas kan komen: men sie hoe sich de menschen licht bedriegen laten, van diemen Waarseggers en Duiveljagers noemt; hoe seer de Guichelaars en Kamerspeelders 't volk verblinden, en hoe sich iemant veinst beseten of behext te zijn: wat Spokery somtijds door boevery word aangeright. Dit moestmen eerst dan ondersoeken, wanneer iets van dien aart gebeurt, eer datmen denke dat het quade menschen doen, of dat het van den Duivel is. Ik wil alleenlik hier nu in 't gemein vermelden hoese doen: en op wat wijse sich de menschen, hun bedrogh niet merkende, of ook niet eens vermoedende, bedunken laten, dat al der selver werk of wetenschap meer dan hun eigen is.
§. 3. De Wicchelaars wat doense anders dan menschen seggen, het gene sy door heimelijk en neerstig vragen eerst vernomen hebben; so verre 't met de waarheid over een komt: en 't ander daar sy geene nette kennis van bekomen konnen, of die geheel aan 't blind Geval, dat is aan Gods Voorsienigheid zijn hangende, of anders boven 't menschelijk verstand verheven zijn; daar slaanse seer voorsightig na, en om niet licht te missen, besluiten dat met dobbelsinnigheid van woorden, om niet behaald te worden. Het gene in mijn derde boek van Heidensch Orakelen geseid is, behoeft hier niet verhaald. Maar dese slechte menschen die hen self voor Duiveljagers en Voorwiksters by het volk, noch slechter dan sy self, vertonen; die weten wel dat het de gaawste geesten niet en zijn, die hunnen dienst of raad versoeken; en die so slecht is dat hy daarom by hen komt, wel wil bedrogen zijn, al weet hy 't niet. En seker komen dese niet by sulken volk, om hem te proeven of te ondersoeken watse weten; dan soudense wat scherper op hen letten, maar tonen met hun vraghen, dat sy het hen vertrouwen, of immers dat sy 't wel vermoedelik so denken; en volgens dien bequaam zijn om sich licht wat wijs te laten maken. Dies wordense dan ook na dat verstand bereght: so dat ik nooit vernomen hebbe, dat iemant by sulk volk om raad geweest was, of sy quamen t' huis met dat bescheid dat sy betoverd waren; of so daar iet verloren was, dat sulx wel na by huis (bemerkende dat dese vraghe niet seer verre was geweest, daar
| |
| |
hy 't verloren konde hebben) en onder vrinden of geburen schuilde. Want so het wederom gevonden wierd, dan hadde die van wien 't gestolen was, uit nabedenken 't goed in 't heimelik weerom gebraght. So niet, dan bleef 't gestolen, en den argwaan in het hert van sulken vragher op alsulken vrind. Het zijn ook wel de metgesellen van de dieven; met een die dan goed seggen hebben, om aan te wijsen sulke plaatsen, daar door hunne eigen bestellinge of medeweten 't verloren goed versteken is.
§. 4. In geenderhande saken word dit slagh van volk meer aangesocht, dan van verliefde sotten of sottinnen, om na te vorschen 't gene hen de jalousie of minnenyd in 't hoofd brengt, watter omgaan magh; wien haar beminde liever heeft; of wie hem in den wegh is by de juffer die hy vrijt, dat daar geen einde af komt: of, so het tusschen man en vrow niet wel en gaat, wat toverhex daar van de oorsaak zy. Al scheelt het nu dien menschen niet, by wien sy dus ter biegte komen, of sy het raden of niet raden, so veel de waarheid self betreft: nochtans om hun gewin in acht te nemen, so stellen sy op alle plaatsen wacht; sy houden volk in dienst, die daar voor niet bekend, sig self met koppelen bemoeijen, en so de biegt horen, dat heimelik overdragen; de huisen zijnder na getimmerd, om somtijds geesten en gesigten te vertonen, die 't hen dan quanswijs seggen. Seer aardig is dit alles na het leven afgebeeld, in 't Fransch Spel, genaamd La Sorciere, de Toveres: so dat een Leser anders niet behoeft.
§. 5. Hoe voorts de konsten op bedrogh, of tot verwondering geright, by diergelijke slagh van volk geoefend worden, sal ik nu uit Cardanus best vertonen. Hy geeft ons driederhande reden, waarom dat dese konste niet in achting is: ‘voor eerst, om datse op geen ernstige bedryven aangeleid, ten anderen, van ongeachte menschen worden gepleegd; ten derden, van geen achting der godlikheid, gelijk in 't Heidendom, word ondersteund. Waar by ook komt, dat sulke konsten als onnut en ydel, ook door de wetten enigsins verboden zijn. Want wat magh 't baten (seit hy vorder) het vuur eerst in te swelgen, en dan uit te blasen; tranen uit d'ogen doen vloeijen alsmen wil, bloed uit het voorhoofd tappen, spijkers met draden uit den mond halen, armen en handen in schijn doorpriemen? ja, gelijk ik gesien hebbe, (seit hy) dat iemant drie ringen los, en elk besonder teffens in de lucht wierp, die wederom nedervallende in een gestrengeld waren? Eenen degen op den bloten buik setten, en het punt so tot het hecht toe ombuigen, of in schijn ook daar door henen stoten. Een kind sonder hoofd, en het hoofd wederom sonder 't kind vertonen: alles levendig, en sonder dat het kind ook letsel krijgt. En echter so gy wist hoe sy het doen, het soud u rouwen dat het u maar enen duit gekost had om te leeren. Het gene sy verbergen in den mond, heeft sijn bescheid in de natuur. Sy weten dat te bergen achter in de keel, sy swelgen 't en sy spouwen 't weder uit wanneerse willen: geholpen door veelvuldige oefening en langdurige gewoonte. Sy eten ook vergift, te voren overvloedig boter ingenomen hebbende. Daar zijnder die gelijk
| |
| |
als goddelik verrukt in onmaght konnen vallen, en sich seer lang in sulken staat als dood onroerlijk houden: ook door gewoonte, en om 't sotte volk en kinders te bedriegen.
§. 6. Nadien dan klaarlik is te sien, dat alles maar natuurlik, schoon behendelik door menschen kraght en list word uitgeright: so is het maar onweetenheid, of onbedachtsaamheid, om datmen niet begrijpt hoe sulx geschied, daar na vermoeden op te nemen, dat daar de Duivel hand in heeft, of dat het gene dus geschied, door Tovery geschied. met sulke een voorbarig en lichtveerdig oordeel moet een mensch te schande komen. So ging 't in Friesland iemant, wien ik van sijn beroep niet sal beschrijven, hoewel hy dood is, om hem niet bekend te maken. Hy hadde sich in 't openbaar verluiden laten, dat van de kamerspeelders, die doe aldaar ter stede kermis hielden, tovery, door Duivels toedoen, wierd gepleegd. Het hadden anderen gesien, en hem also verhaald, dat hy het daar voor houden moest. Daar bleef hy ook noch by, wanneer een seer verstandig heer, doe burgemeester van die stad, en uit wiens mond ik 't hebbe, den Guichelaar liet by sich komen; en in de tegenwoordigheid des anderen, de kunsten die hy wist gelijkerwijse doen als voor het volk. Maar als nu dese so genaamde Toveraar, door last des selven Burgermeesters, al die selfde dingen langsaam en bescheidelik vertoonde; gelijk hy sijne proef gedaan had op 't Stadhuis, waar op hy had verlof bekomen om te mogen spelen: verdween terstond dat quaad vermoeden van dien eersten man, bevindende dat al die tovery niet anders dan behendigheid van seer geswinde handelingen was.
§. 7. Maar nu sal ons Cardanus noch al groter dingen melden, die hy verklaart gesien te hebben te Milanen van twee Turken. ‘Niet groot, en rank van lichaam, namen ieder een mensche op de schouders; en droegen, sonder hulpe van gewight om sich daar mede over eind te houden, dien by een tow op, dat gespannen so veel schuinsheid hadde, dat pas de hoogte was de helfte van de lengte. Bonden daar na scherpe degens van drie spannen lengde aan de enklawen; en klommen so noch eens, elk met dien mensche op de schouders langs dat selfde touw; houdende so wijd de beenen van malkander, dat beswaarlik iemant anders so op vlakke grond losbandig soude konnen gaan. Doe ene tafel leggende op dat selfde touw, sonder enig steunsel; gingense met rollen onder hunne voeten daar op langs. Noch meer: een touw gespannen aan het top des hogen torens van 't kasteel, so steil dat het benedeneinde maar een derdendeel der hoogte van den toren afstond: klom eerst daar met gewighten so by op; en doe daar weder af, voor over hellende, gedurig of hy viel. Het wierd gemerkt, dat hy de koorde met de groote teenen als met enen nijptang klemde. Hy nam noch daarenboven aan, den selfden toght te doen met enen man op schouder als te voren: maar niemant was so koen dat hy sich liet bekopen tot sulk een gevaar. Verscheidene grote vorsten, aldaar gekomen, om dit schowspel aan te sien,
| |
| |
beklaagden sich de moeite niet. Maar 't volk geloofde, dat het werken van den Duivel waren; als gaande, so als sy begrepen, boven het vermogen der nature. Dat is na mijn verstand, so als ik in mijn II. Boek bewesen hebbe, den Duivel al te veel; en so als in dit IV. reeds beweesen is, de kraghten der Natuur en Kunst te weinig toegeschreven. Maar een van dese Turken, seit Cardanus, wierd daar na noch Kristen, ende liet sich dopen: het welk hem buiten twijfel niet is toegestaan, of heeft genoeg betoond, dat sijn kunst natuurlijk was. Door welke hy ook (so als Cardanus verder daar te kennen geeft) noch naderhand verscheidene ander wonderen bedreven heeft. Hy self (so groten filosoof als hy in waarheid was) betoont genoegsaam, dat hy d'oorsaak en de middelen van dese konsten wel had aangemerkt, en dat het alles maar natuurlijk was.
§. 8. Eer ik van dese konsten scheide, moet ik een weinig van der hedendaagsche Heidenen so genaamde toverplegingen, of eigentlijk guichelaryen melden. En wy behoeven ons in desen op geen boeken te verlaten, dewijle 't ons aan levende getuigen, die in der selver landen self geweest zijn, niet ontbreekt. Ik salder twee of drie ter proeve melden; en 't sal genoegh zijn om daar uit te mogen gissen, hoe 't met de anderen magh gaan. Die lees ik dan in Schoutens Oostindische reise, met opmerkinge gesien, en so gemerkt, dat al het gene datmen anders hield voor Toverye, geen toverye was. Ik sal 't verhaal daar af bekorten, om hier niet al te groten plaats te maken. ‘'t Was tot Bengale, dat een hunder kamerspeelders, met vreemd gebaar en seer geswindelik, enen bamboes, twintig voeten lang, aan 't ondereinde anderhalve spanne dik, en boven dun toelopende, op sijnen gordel stelde. Toen ene dochter van ontrent tweëntwintig jaren, den man geradelik van achter op de schouder springende: klom palmende langs dien bamboes om hoog: en satter boven op, de beenen kruislinx onder 't lijf gesloten hebbende, en d' opperleden steeds bewegende, om so 't gewight te houden. Daar na de man voortstappende met wijde schreden, en beide armen los op 't lijf neerhangende: droeg desen stok so met dan vrowmensch boven op, een stukweegs voort, den buik voor uitstekende tot steunsel, en ge[d]urig opwaart siende, om 't werk in stuur te houden. Dus quam sy eens knaphandig weder af, en na een deel grimmatsen wederom daar op geklommen; so vlijde sy sich met den buik voor over op dien stok, de armen ende beenen lustig uit malkander slaande. Daar mede teeg de drager wederom aan 't lopen, so los van handen als te voren; en liet het vrowmensch onbeschadigd weder af. Daar na een stok den selfden man op 't hoofd gesteld, niet ondersteunt van handen noch van armen; so klom dese dochter, en noch een swartinnetje van de 15. jaren, d'eene voor en d'andere na, wederom als voren daar by op; so geseten, wierden van hem lopende, en gins en weder buigende, rondom gedragen sonder schaden. Wie siet niet, dat dit alles door de konst, de oefening en de geswindig-
| |
| |
heid; en so door middel van lichaam en de leden in 't gewigte te houden, gelijk ook den bamboes, (self na 't gevoelen van desen schrijver, word verrigt?
§. 9. Uit selvige oorsaken moet ook 't volgende geschied zijn. ‘Deselfde beide dochters gingen op hunne ellebogen, met de hoofden gansch om laag, en de beenen reght om hoog; bogen hunne achterhoofden met den nekke vlak aan tegens 't ruggebeen, en voorts achter over tegen d'aarde: invoegen dat het voorhoofd achter aan de hielen raakte. In desen stand gedoogden sy, dat elk drie messen en twee sabels met de punten tegens 't aangesigt, en met de hechten in de aarde wierden vast gesteld; en wisten doe veelmalen 't gansche lichaam wonderlijk te keeren en te wenden, terwijl de hoofden tusschen al die degens en messen bleven staan: doch stonden eindelik dus onbeschadigd weder op. Het oordeel van den schrijver, wel met het mijne tsamenstemmende, sal ik met sijne eigene woorden seggen. Hoe wel de gemelte actie sommigen onder ons scheen ene Duivelsche konst, en een gansch onbegrypelijk werk te zijn; so docht my dat die natuurliker wyse dus konde geschieden. Want dese geswinde vrowspersonen, die ongemeen vaerdig, rad en buigsaam van leden waren, in 't rondom lopen, t'elken op de handen steunende, met de voeten het draajend lichaam wisten om te keeren; so dat het hoofd op dusdanige wijse niet alleen still en onbeweeglijk, maar ook self onbeschadigd op sijne gestelde plaatse konden blyven staan. Van diergelijke dingen als ik daar uit Schouten hebbe aangehaald, heb ik er selfs gehoord uit monde van die daar by zijn geweest; en die daar wel op lettende, ook hebben aangemerkt, dat alles maar natuurlijk; doch wel door konst en list also vertoond wierd of verright.
§. 10. En dat sich niemant en verwondere, hoe menschelijk vernuft en konst de leden dus gewennen en gebruiken kan; so heeftmen maar te denken aan 't gemeene woord, Consuetudo altera Natura, dat de Gewoonte is ene tweede Natuur: deselve so veranderende dat sy deselfde niet en schijnt te zijn. Voor eerst wat het postuur belangt: Gewoonte sonder vlyt, sal maken, datmen veel menschen aan den gang, aan 't houden van hun hoofd en gansche lichaam siet, wat werk sy daghelijx doen, of van wat handwerk datse zijn. Wat heeft hy niet al arbeids op den hals, die eerst op enen winkel komt, om iets te leeren? Hoe schijnen handen ende voeten, daar sy mede werken, hem self eerst inden wegh te staan? Wat heeft hy eene letter niet wel dikmaal te besien, om na te schrijven; of sich wel te bedenken, om verscheidene by een te stellen; wanneer hy eerstmaal op de lees- of schrijfschool komt? Maar die nu eens volleerd, en daghelijx geoefend zijn; hoveerdig gaat hen alles af? Self ook, indien de mensch het een of ander ontbreekt; de dienst die 't aan het lichaam moeste doen, word door een ander lid volbraght. Dus hebben wy dan ook gesien, hoe dat een vrowspersoon, de beide armen missende, so wel het naijen dede met de voeten, als iemant anders wel bedreven metter hand. Ik mijde de wijdlopigheid: en ook zijn sulke dingen in 't gemeen so wel bekend, dat ik niet nodig hebbe
| |
| |
meer exempelen daar over op te halen. Nu, dit getuigen ons de reisigers, dat sulke menschen als die wonderlike konsten doen, van jongs op onderwesen worden om de leden te gewennen: daar toe veel middelen gebruikende, van of dit of dat te eten, of van vasten, of van salvingen en smeeringen; om 't gansche lijf, insonderheid de zenuwen, te smeediger te maken. En daar toe dient ook die enkrateia, onthoudinge, , hypopiasmos, dat bedwang, en die doulagogia, dat dienstbaar maken van de lichamen der Grieken, die sich in de vechtspelen oefenden: van welken Paulus een exempel nam, om ons gelijkerwijs, in de oefeningen onses lichaams tot dienst des kristendoms, het regte middel aan te wijsen. 1 Kor. 9: 25, 26 ,27.
§. 11. Doch somtijds is de konst so groot niet als 't Bedrogh. Gelijk, wanneer een man sich, onder ene mande sittende, van alle kanten met verscheide degens laat doorsteeken; en dat hy niet alleen vervaarlik schreewt, maar 't bloed ook tappelings beneden uitloopt: dat echter dese man terstond daar aan, de mande weggenomen, gansch onbeschadigd wederom ten voorschijn komt. Want wat de mande self betreft, men heeft gemerkt, dat die ruim wijd genoegh was, om de steken daar in te ontwijken; waar toe sulk een, gewoon sijn lichaam allesins te keeren en te buigen, wel raad moest weten. Dat schreewen, even eens of 't hem so bijster seer dee, heeft hy aan hem self. En wat het bloed betreft, hoe licht kan hy (al was hy naakt) of dus of so, of self ook onder d'aarde, daar hy dan de mande plaatst, het bloed van 't een of ander beest in ene blaas verborgen houden; en die dan so doorsteken laten? En so is dit dan maar doorsteken werk. Door sulke konst genas een paap op Scharpenheuvel, als by mirakel, enen onbekenden, daar toe omgekocht, van ene bucchel' door driemaal slechs daar over heen te strijken met de vlakke hand. Want dese quidam hadde onder sijne klederen op sijnen rugge ene blaas vol winds; en dese sijne Priester ene grote spelde tusschen sijne vingeren; daar mede onder 't strijken in die blase steekende. Dus ging de wind dan uit, en wierd sijn rugge plat. So als dan ons Liefvrow (op sijn Brabants) door hare papen sulk mirakel doet, so doetse ook de Duivel door de Toveraars.
§. 12. Ik sal hier by vermelden, het gene van Bernier, die een verstandig en naawkeurig schrijver is, in sijne beschrijvinge des koningrijks van Kachemir, in 't noorderdeel der landen onder den Mogol behorende, op desen sin in 't Fransch geschreven is. ‘Tot Baramoulry soudemen aan hem doen sien een groot mirakel der Mahometaansche Priesters: te weten, enen groten ronden steen, te swaar om van den swaarsten man behoudens grote moeite op te beuren: den welken echter elf aanbidders des Profeets, alleenlik ieder met den tip van enen vinger blotelik aanrakende, so licht gelijk een veer opheffen souden. Die voegden sich dan dicht aan een gedrongen, daar rondom, met lange rokken aan; die hinderden dat van d'omstanders niet bescheidelik gesien kon worden, hoese deden. Hun seggen was, dat sy den steen slechs met de tippen
| |
| |
hunner vingers raakten, en dat hy hen so licht viel als een pluim. Maar ik, seit Bernier, die d' oghen vry wijd open deden: en dit werk van naby beschowde, vernam genoegsaam, dats'er groot geweld op deden: en docht my dats'er dien duim by voegden, dien seer vast aandringende tegen de voorste vinger. Dies hy dan met geld te geven verkreeg, dat hy eens in de plaats van eenen hunner elf moghte staan; sich met een houdende alreeds ge‘noegh versekerd van de waarheid des mirakels: Sy meinden wel, so 't schijnt, dat sy wel met hun tienen, sich in t' samendringen daar na schikkende, genoegsaam souden zijn, den steen te houden. Doch vonden sich bedroghen; also de steen, van hem niet ondersteund, dan dat hy slechs het einde sijnes vingers daar aan hield, geduriglijk na sijne zijde oversloegh. Hy dan ten laatsten doende, so hy merkte dat sy deden; so wierd also de steen dan van der aarden, hoewel met moeite opgelicht. Hy, dwars daar over aangekeken, en des beducht voor swarigheid, riep mede, Karamet, dat is, mirakel; klom op sijn peerd, en maakte sich, eer hy bekend wierd, spoedig wech. Dusdanig waren de mirakelen van dien beroemden helt den Pater Marcas d'Aviano: dewelke hebbende eens tot Madrid verscheidene gemaakte siekten, en die men voor beseten hield, genesen, wanneer op 't laatst een vrowmensch, waarlik siek, voor hem gebraght wierd, geheel te schanden raakte; en sich van daar maakte, so heimelik en haastig als hy moght. Dit heeft my een voornaam en eerlijk borger deser stad, die self daar geweest is, en 't ook gehoord heeft van de genen self dien 't wedervaren, (hoe blind paapsch datse zijn) met meer omstandigheid verhaald.
§. 13. Maar hoe en souden ons de menschen niet met hunne kunstigheden so misleiden, of wel ten minsten tot verwondering verrukken konnen: alsomen weet, dat self de beesten 't konnen doen? En dat niet sulx alleenlik, als het schijnt daar sy door lichaams maaksel, en seker slagh van leersaamheid wel meest toe deugen: maar ook wel 't gene daar sy alderminst bequaam toe zijn. Sodanig is het dat Suetonius van Keiser Galva schrijft: ovum spectaculi genus, elephantos sunambulos edidit: dat hy een niew slagh van een schowspel stichtte; te weten, olifanten die op de koorde dansten. Plinius lib. VIII. c. 2. getuigt daar by ook, dat hen Caesar Germanicus het schermen dede leeren: hoewel het waren motus inconditi, bewegingen wat grof en ongeschikt, so als die beesten self zijn. Men vindse heden op meer diergelijke dingen afgereght. En, 't gene voor de menschen aldervreemdst schijnt; waaruit d' eenvoudigen dien beesten menschelijk verstand toeschrijven, of wel geloven, datter self de Duivel onder speelt, en dat de meester van den olifant een toveraar magh zijn: dat is, dat sy 't verlorene, of 'tgene men gestolen acht te zijn, dat beest doen soeken, en onder enen kring van menschen uit derselver sakken halen. Doch daar behoeft geen groot verstand toe, om te gissen hoe sy doen. Want heimelik heeft dan de meester of een van de sijnen, op gaawdieverijen afgereght, den eenen iets uit sijnen sak genomen; en enen anderen, doch bui-
| |
| |
ten desselfs weten, weder toegesteken. Het beest op seker woord of teken, dat d'omstanders niet en weten, afgereght (gelijkmen so de honden vele dingen leert) en dat of horende of siende van den meester, als het is omtrent den mensche dien het toegesteken is: doet dan so als 't geleerd is, en haalt het iemand uit den sak; gelijk een waterhond, het gene men in 't water, of ook elders heen geworpen heeft, na leidinge van sijn gesight, gehoor, en reuk. Ik spreke van de hedendaagsche kamerspeelders niet, die in Oostindien de slangen, ratten en muisen, na 't gesang of snarenspel doen danssen: also my een verhaal van alle diergelijke dingen te breed uitlopen soude; en so veel als geseid is genoeg behoort te wesen, om al 't andere te konnen gissen.
§. 14. Ik sluite dan dit hoofdstuk, met een woord te melden van dat wonderlijk bedrogh, waar toe somtijds 't geval (om so te spreken) heeft gediend; waar mede sich doorslepene bedriegers verwonderliker wijse wisten te behelpen. De Heer Rocolos heeft ons voor 10. jaren een register sulker 36. in de Fransche tale aan 't licht gesteld; waar van ik maar die twee sal noemen, Arnout du Til, en koning Sebastiaan. Die eerste enen Martin Guerre tot Tholouse op en uit gelijkende: wist sich, door alles op het fijnste te verneemen, gedurende 's mans af zijn in den oorlog, by desselfs vrow te houden als de regte man. Dit duurde so drie jaren lang; tot dat de rechte Martin Guerre t'huis gekomen, wanneer 't bedrog des anderen al was in pleit geraakt: en hy daar door volkomelik in 't ongelijk bevonden, wierd levendig gehangen, en daarna verbrand, in den jare 1560. Antoine Verdier in sijn vervolg der lessen van Pieter Messias, beschrijft de historie in 't kort, na Gilbertus Cognatus in 't 24. hoofdstuk van sijn 4. boek. Dienvolgende is dit gebleken een doornaaid bedrogh te zijn, het gene velen, doe 't begon aan 't licht te konnen, ook al voor Tovery was aangesien: also de menschen meinden, dat geen mensche sonder dat alle dingen in 't besonder so naawkeuriglik had konnen weten, om sich so in alles te gedragen, als de eigen man van dese vrouwe. Maar Verdier weerspreekt hemselven, wanneer hy, of Gilbertus ook, (uit wien hy 't heeft) bekend staat, dat dien Arnaut in den oorlog was geweest de eigen makker van Martyn; van wien hy alles listiglik heeft konnen vragen, of in scherpe achting nemen 't gene hy van self verhaalde: en dat hy evenwel vermoeden heeft van Tovery; waar van in 't vonnis van de reghters niet het minste woord gemeld is. Want al wat daar in van de misdaad staat verhaald, is blotelik met dese woorden uitgedrukt; Pour punition & reparation de l'imposture, fausseté, supposition de nom & de personne, adultere, rapt, sacrilege, plaige, larrecin & autres cas par le dit du Till prisonnier commis: tot straffe en beteringe van 't bedrogh, de valsche voorgeevinge van naam en persoon, overspel, schakinge; kerk-diefstal, roverye en andere wegen: door den voorseiden du Till begaan. Want het is in 't minste niet te denken, dat d'allersnoodste misdaad, als te weten Toverye, niet en soude onder so veel andere uitdrukkelik genoemd geweest; en maar als ene der geringste onder 't woord
| |
| |
antres cas, dat is andere wegen en gevallen slechs begreepen.
§. 15. De andere van wien ik spreken wil, was noch merkweerdiger persoon: te weten, iemand die sich in den jare 1598. eerst uitgaf voor Sebastiaan, die koning was van Portugaal, en sonder erfgenaam gestorven in den slagh tegen Mulei Maluk, den oom van Mulei Mahomet; dien hy als koning van Morocco en Fez te hulpe quam, twintig jaar te voren. Het was geen eene vrow of enkel huisgesin, of stad gelijk als met Du Till: maar vele koninglijke hoven, die hy met de geloofwaerdigste bewijsen innam, als dat hy was die koning dienmen dood geseid, maar tsedert den voorseiden veldslagh levendig noch dood vernomen hadde. Geheel Europa, buiten Spanjen, 't welk sich meester van het koningrijk gemaakt had, was byna gebraght in dat gevoelen; en de Portugijsen hunnen eigenen koning lievende, noch allermeest. Niet een geheim des konings noch der koningrijx, of dese wist het op te lesen: en wierd ook aan sijn lichaam, wesen, sprake, niets gemerkt, dat niet sodanig was, als menigen van 20. jaren heugde dat Sebastiaan geweest was. Eindelik in hechtenis geraakt te Napels, en gebannen op de galeijen, of na Spanjen versonden, of na Portugal (men weetet naawlijx waar hy eindelik gebleven is) sterf, na 't getuigenis van sommigen, in de gevangenis; voor af beleden hebbende, dat hy het niet en was, waar voor hy sich so stout had uitgegeven. Verscheiden waren van hem de gevoelens van de menschen: les plus avisez le tinrent pour un imposteur, les ignorans pour un magicien, les simples pour Roy: de schrandersten van oordeel (seit Roccoles) hielden hem voor een bedrieger, d'onweetenden voor enen tovenaar, d'eenvoudigen voor Koning. Nu is 'er nooit een diergelijk bedrogh bespeurd, daar aanmen so veel reden hadde om te seggen, dat sonder Duivels toedoen niet gepleegd kon worden: en evenwel zijn dat onwetende by desen schryver, die het daar voor houden. Doch die wat schrander is, sal reght uit seggen, dat het niet meer dan menschelijk bedrogh geweest magh zijn. Waar komt het dan te pas, dat ongemeene kennis, van maar menschlike geheimenissen, gemeenschap met den Duivel heeft?
|
|