te meer verhaast is, en de voorste deelen niet so ongeschikt is over 't hoofd gewassen, als 't sig eerst liet aansien, door so groten menigte exempelen als my dageliks nog toequamen, en waarmede ik nu tegenwoordig nog so groten stuk soude konnen toestellen als dit is. Des kan ik my dan ook versekeren, dat elk door 't lesen van de gene die ik hier verhandeld hebbe, nog andere sal in gedagten krijgen, ende my aan melden; die ik ook niet en soude hebben willen overslaan, had ikse doe geweten of daar aan gedacht, wanneer ik in gelijke stoffe besig was, also mijn oogmerk is geweest, op elke plaatse 't allermerkensweerdigste te stellen dat my ooit is voorgekomen; om gansch geen reden na te laten van bedenken, dat ik my te soeken maakte. Want my en is het niet om schijn van waarheid, maar om waarheid enkelik te doen. Nochtans en denk ik niet, dat eenige exempelen, schoon in den schijn gewigtiger dan enige der mijne, besonder ondersoek van noden hebben, na 't gene dat van my in desen is gedaan: also men uit het een seer lichtelik ook van het ander, dat van gelijken aart is, sal konnen oordeelen. En ik en wete niet, dat daar meer soorten zijn sodaniger vertellingen, als tot bewijs van Spokery en Tovery, en wat daar toe behoort, gemeenlik worden bygebracht; daar ik geen staaltjes van en geve in dit boek. Derhalven sal my een bescheiden Leser wel verschonen, dat ik het ook niet groter make, dan het reeds, seer verre boven mijne eerste meininge, geworden is. Ook sullen sulke, die door 't gene nu geschreven is, sig niet en willen laten overtuigen, geensins te overtuigen zijn: weshalven ik vergeefschen arbeid billik sparen mag. God geve slegs, dat dese den goedwilligen en waarheidlievenden mag strekken tot grootmakinge sijns naams, en vorderinge hunder saligheid, het eenigst oogmerk van mijn schrijven; sulx ik vrymoediglik mag seggen, die so veel smaadheid daar voor lijde, sonder dat ik ergens in beswijke; also het God is die sijne eere voorstaat, ende my de kragt geeft om sulx alles te verdragen, als sijner vaderlike