De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker– Auteursrechtvrij§. 1.TOt noch tot hebben wy gesproken van de genen die men daar voor houd, dat sy sig met den Duivel wel verstaan, met hem seer naaw vereenigd en verbonden zijn, en door des selven kragt verwonderlike dingen doen. En 't is bevonden, dat de Schrift van sulke menschen niet en weet: dienvolgens dat de Duivel so veel volx noch sulken magt in deese Weereld niet en heeft. Nochtans is 't die noch niet alleen, het gene men wil hebben dat hy doet, te weten dat hy so veel menschen aftrekt ende houd in sijn bedwang: maar men gelooft, dat hy noch daar en boven de godvrugtigsten van allen dagelijx in 't midden van de Kerke komt bestoken, en deselve quellen in hun lichaam en gemoed. Ende dit gevoelen is noch wel gemeender dan het ander; so verre dat ik niet en wete dat het iemant tegenspreekt, maar hore overal de selfde taal. Ik sal het dan nu noch veel quader hebben dan te voren, indien ik hier alleen moet staan, en dit stuk ondersoeken, dat so vast en algemeen is aangenomen, als enig leerstuk wesen kan dat niet op het register der Geloofs artijkelen en staat. §. 2. Maar 't vorig ondersoek heeft ons tot hier toe al te veel geleerd, om nu voortaan so licht iets aan te nemen of voor vast te houden, so lang als wy het self niet ondersocht, en met de Schrift naawkeurig overlesen hebben: | |
[pagina 143]
| |
na dat wy den geheelen Bijbel door niet eene letter hebben konnen vinden die dat seit. Het moght hier mede ook so gaan het gene men, van de bestrijdingen of de aanvechtingen des Duivels, en van versoekingen desselven spreekt. Alsmede van degenen die hy in hun lichaam quelt, en so beset, dat hyse als besit, waar van sy ook Besetenen genoemd zijn; dog van welken schier so veel alreeds in 't II. boek gehandeld is, dat hier niet veel meer sal te seggen vallen. Nochtans so hadde 't hier de plaats ook wel geweest; om dat wy in dit boek van de menschen spreken, die gemeenschap, met of tegen hunnen wille, met den Duivel hebben: 't en ware sake, dat ons daar de naam van Daimon is ontmoet, die ons daar toe so veel te vroeger de gelegentheid in handen gaf; om dat het al te male Daimons zijn, en geen Daiboloi, of Duivels, na de Schrift, van welken dese menschen zijn gequeld geweest. So laat ons nu dan sien, waar spreekt de Schrift van strijd, aanvechtinge, of versoekinge, dat op den Duivel past? §. 3. Ik sal my self bepalen binnen 't nieuwe Testament: om dat het daar uit meest genomen word, en datmen wil, dat doch de Duivel sig daarin veel meer ter weere stelt dan onder 't Oude; dewijle door de komst des Saligmakers in het vleesch sijn Rijk meer last lijd dan te voren. Een teken dat hem evenwel de nek dan nog so niet gebroken is, als wel beloofd was dat de Messias souden doen. Ik sal by een soeken alle sulke plaatsen der Schrifture, waar in van geestelijken Strijd gesproken word; daar na de geene die ons van Versoekinge vermelden. De eersten zijn dan wederomme tweederley, een deel derselve niet uitdrukkelik den vyand noemende, met welken de gelovigen te strijden hebben, en echter door d'omstandigheden wel te kennen geevende; en andere waarin de vyand word genoemd. Doch alhoewel de woorden, strijd, strijden, oorloge, met verscheiden grieksche woorden in den text betekend worden; so sal ik die nochtans niet onderscheiden, om, den Leser niet onnodig te beswaren: gemerkt dat in die grieksche woorden geen so sonderling verschil is van betekenisse, dat sulk een onderscheidinge veel nut kan doen. §. 4. De strijd daar ons de Schrift van spreekt, is somtijds van den yver te verstaan. Men sie daar over dese plaatsen na. Strijd (seit de Heere) om in te gaan door de enge poort, Luk. 13: 24. dat is, yveren om prijs. 1 Kor. 9: 25- Dat is een strijd eens kristens ofte leeraars niet met sijnen vyand; maar met sijne metgesellen, om den prijs te winnen, met elk op 't seerst te yveren, en malkanderen voorby te lopen: dat is jagen, Fil. 3: 2. dat is yveren. 1. Kor. 12: 31. en 14: 1- Daar is een strijd, bestaande in gebeden, tot God den grooten vriend en vader der barmhertigheden; Rom. 15: 30. Dat is te seggen, sulk een yverig gebed, dat God daar door gelijk als overwonnen word, om ons te helpen, wanneer het scheen dat hy in 't eerste geen gehoor en gaf; het gene ons de Heere self door de gelijkenisse des onreghtveerdigen Reghters leert. Luk. 18: 1--8. Dat is gelijk als worstelen met God, en tot hem seggen: Ik en late u niet gaan tenzy dat gy my zegent. Gen. 32: 26. Dat is hem so lang na | |
[pagina 144]
| |
lopen, en naroepen, dat hy eindelik eens omsiet, en ons helpt, gelijk die Kananeische vrouwe, Matt. 15: 22--28. §. 5. Dit is so veel als 't woord van strijden aanbelangt. Laat ons besien, hoe ons de Schrift de sake self voor ogen stelt, partyen noemt, en hoe sy met malkanderen te werke gaan. Daar is een strijd des menschen met hem self en met de weereld; dat is, de bose menschen in de weereld. Tegen d'eerste wil ons Petrus wapenen met dese ernstige vermaninge; Geliefden, ik vermane u als inwoonders en vreemdelingen, dat gy u onthoud van de vleeschelike begeerlikheden, welke krijgh voeren tegen de ziele. 1. Pet. 2: 11. Want het vleesch (segt Paulus) begeert tegen den Geest, en de geest tegen het vleesch; ende die twee staan tegen malkanderen, so dat gy niet en doet het gene gy wil. Gal. 5: 17. Dit had hy aan hemselven soo bevonden: te weten gelijk als 't ware so een bose wett in sijne leden, welke streed tegen de wett sijns gemoeds, ende hem gevangen nam onder de wet der sonde, die in sijne leden was. Rom. 7: 23. Dit alles dan in den mensche self zijnde, hem byliggende, ende met hem geboren, en is hem niet van buiten aangekomen van den Duivel; ende word ook altijd van degenen die voor de bestrijdingen des Duivels strijden, daar van wel uitdrukkelik onderscheiden. Dat is dan binnenstrijd, waar in de vleeschelike driften, genegentheden en bewegingen, den wille hinderen om voor te nemen, en in 't werk te stellen, het gene het verstand, van God verlicht, voor 't beste keurt. §. 6. De buitenstrijd word ons geheel beschreven, met soo veel beduidinge, dat daar de Duivel als een bose geest niet kon versweegen worden, indien hy enigsins daar in begrepen ware. Want wandelende in den vleesche (dat is, gedurende dit leven, terwijle noch de Ziel in 't lichaam is) so voeren wy den krijgh niet na den vleesche. Is dat te seggen, niet met menschen? dan had hy wel geseid, niet met den vleesche, gelijk als niet te rade gaan met vleesch en bloed. Gal. 1: 16. Maar laat ons verder lesen, Paulus sal hem selven wel verklaren: want de wapenen onses krijgs en zijn niet vleeschelijk, maar kraghtig door God. So is dan in aansien van de wijse en de kraght van desen oorlog te verstaan, dat die niet na den vleesche, ofte vleescheliken arm, maar na de goddelike kraght is af te meten; de swakste man in 't vleesch, dat is van lichaam, kan hier so de sterkste zijn. Maar tegen wien en waar is eindelik alsulken strijd op aangeleid? Tot nederwerpinge der sterkten? Wat zijn dat dog voor sterkten? dat sullen ons de naaste woorden hier aan volgende wel seggen; de wijle wy de overleggingen ter nederwerpen, (gelijk Petrus die van Simon, Hand. 8: 22.) die overleggingen heeft ieder mensche uit hem self, Rom. 1: 21. Ioh. 2: 4. ende alle hoogte, die sich verheft tegen de kennisse van God; (dat zijn de ongelovige Overheden ende maghten deser weereld Ef. 6: 12. die de maght misbruiken in 't vervolgen en verdrukken van de Kerk. Siet II. b. XXXI. 2-7.) ende alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorsaamheid van Christus. Souden ook de Apostelen de Duivelen bekeeren, datse sich gehoorsaamlik gevangen gaven aan het Euangelium van Christus? Ende gereed staan om te werken alle on- | |
[pagina 145]
| |
gehoorsaamheid, wanneer uwe gehoorsaamheid vervuld sal zijn. 2 Kor. 10 3--6. Dese gehoorsaamheid is des Geloofs, Rom. 16: 25. en die ongehoorsaamheid des geloofs. Ioh. 3: 36. die God met vlammenden viere wreken sal. 2. Thess. 1: 8. Siet hier nu de geheele beschrijvinge des geestelike strijds; so veel als ooit een Kristen in dit leven sal verstaan; wel groot en swaar, maar met de bose menschen; van den Duivel niet een woord. Doch soo gy by gelijkenisse spreken wilt: dit is de krijgh tegen den Draak en tegen 't Beest; Openb. 13: 4. te weten, dat de Koningen der aarde hunne heirlegers vergaderen, om krijg te voeren tegen 't geestelijk heirleger van Gods volk. Openb. 19: 19. §. 7. Dewijle nu d'Apostelen in desen meest te lijden en te strijden hadden, so word die strijd ook meer dan eens gepast op de bedieninge des Euangeliums, en dese dus besonderlik een strijd genaamd. Eerst vergeleken met den weereldliken krijg, waar in men dienst neemt op besoldiginge: 1 Kor. 9: 7. vermaant daar toe d'Apostel sijnen soon Timotheus, den goeden strijd te strijden in de Profezyen: 1. Tim. 1: 18. ende noch eens, strijd den goeden strijd des Geloofs, 6: 22. gelijk hy van hem self moght spreken; ik hebbe den goeden strijd gestreden, ik hebbe den loop geëindigd, ik heb het gelove behouden. 2 Tim. 4: 7. Dus sprak d'Apostel op die beide plaatsen, al waar hy aan Timotheus de goede lessen gaf, om sich als een getrouw en neerstig dienstknecht van den Heere Iesus in 't verkondigen sijns Euangeliums te dragen. Die hier in sijne trouwste Medearbeiders waren, die noemt hy medestrijders, welke eere hy aan Epafroditus en Archippus gaf: Filip. 2: 25. Filem. vs. 2. maar nergens word by den Apostelen gewagh gemaakt van enig voorval daar de Duivel hen bestreed. §. 8. D'Apostel was geweest in vele verdrukkinge, en vervolginge van bose menschen: van buiten was strijd, van binnen vrese. 2. Kor. 7: 5. Die strijd van buiten met de menschen, en was altoos geen strijd van binnen met den Duivel. Den selfden strijd des lijdens (Heb. 10: 32.) hadden ook de Filippensen wel vernomen. Fil. 1: 20, en dese strijd is, sich door Gods genade te verharden tegen de vervolginge: mets dapper strijdende voor het Gelove des Euangeliums, op dat gy in geen ding verschrikt en word van degenen die tegenstaan. vs. 27. So dat die strijd bescheidelik met bose menschen, maar niet met bose geesten is. Dus sprak d'Apostel daar het Euangelium in veel strijd, in aansien van de smaadheid die hy daar voor lijden moeste 1. Thess. 2: 2. Een goed krijgsknecht van Jesus Christus bestaat daar in, dat hy verdrukkingen lijd. 2. Tim. 2: 3. Paulus hadde enen groten strijd voor de Kolossensen, tegen de beletselen om by hen te komen, so lang als hy die niet te boven quam. Kol. 2: 1. In geen van alle dese plaatsen is een enkel woord of letter van den Duivel. §. 9. Want dat een Engel des Satans eens vuistslagen aan Paulus gaf, daar over heb ik mijne meening. II. b. XXXV. §. 21, 22, 23. al eens geseid. Men sal my ook niet mogen tegenwerpen, dat door den Draak, die Michaël bekrijgt, de Duivel ende Satanans verstaan moet worden: dewijl het Openb. | |
[pagina 146]
| |
12: 7, 9, 17. uitdrukkelik also te lesen staat. Want ik al in het XIX hoofdstuk van mijn II. boek §. 2, 13. heb aangewesen, hoe dit van bose menschen in 't geheel verstaan moet worden. En somen seit, dat die nochtans, om sulx te doen, inwendig van den Satan worden aangepord: so moet ik na de reden vragen, hoe 't komt, dat dan de Schrift van sulken vreemde sake niet een woord vermeld? Ook dient hy wel te konnen seggen, hoe 't by komt, dat daar ons Gods Woord self niet en leid tot die gedachten; ('t en zy men de aangenomene overlevering van uitlegginge voor Gods Woord wil houden) en ons daarin so breed en hoog van enen swaren strijd der beste kristenen met hun verdorven vleesch beschreven word: nochtans verlegen schijnen, hoe sy al hun leven aanslagh hebben sullen om te vechten, so hun verdorven vleesch den Duivel niet tot hulpe heeft. §. 10. Wy komen nu tot de Versoekinge of Beproevinge die men den Satan toeschrijft; of liever tot den selven strijd noch eens, met dese mannen ook betekend in de Schrift. Noch om elkanderen in desen te verstaan, so sal men geene moeite hebben met die plaatsen der Schrifture, die daar spreken van versoekinge die God den mensche doet, altijd ten goede; noch van versoekinge die bose menschen doen aan God; noch die de eene mensch den anderen doet; noch van beproevinge sijns selfs, of iemant in 't gelove zy: maar van versoekinge die den gelovigen selfs wedervaart, waar door sy in gevaar geraken huns geloofs en hunder saligheid, of in 't gelove schipbreuk lijden. In sommige word d'oorsaak der versoekinge wel niet genoemd, maar echter door d'omstandigheden wel ontdekt; in anderen word die genoemd; noch so, dat het de Duivel niet en doet. Dan is 'er noch een derde slagh, waarin de naam van Duivel ofte Satans word uitgedrukt. Navolgens dese onderscheidinge laat ons deselve nu met order sien. §. 11. Ten eersten dan so is de bose, of het bose (want het grieksch woord ponerou betekent so wel 't een als 't ander) Matt. 6: 13. en Luk. 11: 4. waar tegen ons de Heere belast te bidden, om in geen versoekinge te komen, uit vorige meldinge seer wel te vinden. De predicatie des Heeren Iesus op den berg is in het 5, 6, 7. kapittel van Mattheüs achter een begrepen; en dese woorden van 't Gebed, met nevensgaande onderrightinge om wel te bidden zijn een deel daar van. Men heeft geen reden om te denken, dat onse Heer in eene selfde reden meer dan eenerleyen sin by sijne woorden heeft. Maar hy en heeft daarin van geene bosen meldinge gedaan, of 't ware menschen. Wederstaat den bosen niet 5: 37. God doet sijne Sonne opgaan over bosen ende goeden; vs. 45. en, gy die boos zijt, weet uwe kinderen goede gaven te geven. 7: 11. Wie sal my nu bewijsen, dat de bose of het bose, waaruit Iesus seit dan al wat boven ja oft neen is, sijnen oorspronk heeft, 5: 37. ook niet de bose mensche of menschelijke boosheid zy? Alsoo ook, by aldien wy daarenboven in de Schrift bevinden konnen, dat d'eene mensch den anderen versoekt, of dat hy in hem self van sijne eigen boosheid ook versocht word: dat een van beiden, of ook beidegaar in dese sesde bede niet en word verstaan. | |
[pagina 147]
| |
§. 12. Wat nu de sulke self betreft, somtijds is de versoekinge of beproevinge, dat is een proeve of bewijs van 't gene dat een mensche is, uit sulx als hem geschied is, of als hy geleden heeft. Sodanig was dat die beproevinge, die Paulus was begeerig te verstaan, hoe verre de gehoorsaamheid der kerke tot Korinthen ging, om sijn voorgaande schrijven na te komen: en daarom gantsch niet van dien aart, 2 Kor. 2: 9. om die in 't allerminste tot des Duivels doen te trekken. So spreekt d'Apostel ook van die beproevinge in welke die van Mecedonien door de verdrukkinge gekomen waren. 2 Kor. 8: 2. De Filippensen wisten de beproevinge van den trouwhertigen Timotheus; te weten, dat hy Paulus, als een kind aan sijnen vader schuldig is, in de bedieninge des Euangeliums geholpen hadde; en so de proeve eens getrouwen Leeraars uitgestaan. Filip. 2: 22. §. 13. Somwijlen zijn versoekingen die tot beproevinge van onse swakheid dienen moeten. En mijne versoekinge in 't vleesch (dat is in 't lichaam,) en hebt gy niet veracht noch verfoeid, schrijft Paulus aan die van Galatien. 4: 14. Maar die versoekinge des Duivels wil men dat op 's menschen ziel is aangesien; van 't lichaam noch hier na. Doch hy seit dat uitdrukkelik van de swakheid des vleesches, of lichamelike swakheid, die hy onderworpen was, wanneer hy de eerste maal aldaar quam prediken, in 't naestvoorgaande vers gemeld. So lang als het verder niet en gaat, so is het noch maar menschelike besoekinge. 1 Kor. 10: 13. Degene welken Iesus door sijne eigen versoekinge, dat is door ondervindinge sijns lijdens, wil te hulpe komen, zijn sy die in de swakheden des lichaams gedurende dit leven zijn versocht. Hebr. 2: 18. en 4: 15. §. 14. Wel meest word de vervolginge versoeking genaamd. De tijd der Versoekinge, Luc. 8: 13. in welken tijd gelovigen ten afval komen, is sulken tijd, wanneer verdrukkinge of vervolginge komt, Matt; 13; 8. So was ook die versoekinge seer wel na by te vinden, waar tegen onse Heere sijne Apostelen met dese reden wilde wapenen: waakt ende bid, op dat gy in geen versoekinge komt. Matt. 26: 41. Luc. 22: 40, 46. Want als hy dit de tweede maal noch sprak, siet daar ene schare; den Heere Iesus een gevangen man; en d'Apostelen aan 't vlughten. De Vaders en Profeten onder 't oude Testament zijn ook versocht geweest: Hebr. 11: 37. te weten: so het onse Oversetters selfs verklaren, door sware dreigementen ende pijniging. Dus klaagde Paulus van versoekingen, die over hem gekomen waren van de Joden. Hand. 20: 19. In sulker voegen word Iacobus ook door Petrus best verklaard. Want die versoekinge waar over d'eerste wil dat wy ons grotelijks verblijden sullen, en die hy noemt beproevinge van ons geloof, Iak. 1: 2, 3. is sulk ene versoekinge, die iemant moet verdragen: vs. 12. maar die van den Duivel soude hy moeten tegenstaan. Deselfde tale spreekt d'Apostel Petrus ook Versoekingen daarinmen sich verheugen moet, | |
[pagina 148]
| |
zijn by hem mede anders niet, dan maar beproevinge van dat geloof. 1. Pet. 5: 6, 7. En die versoekinge verklaart hy naderhands, dat in het lijden van veel smaadheid om den naam van Iesus, de hitte der verdrukkinge, bestaat. 4: 12, 13, 14. §. 15. Ten laatsten word de mensche noch versocht, wanneer hy van sijne eigene begeerlikheid afgetrokken en verlokt word. Iak. 1: 14. Siet II. boek XIX. §. 9. Die rijk willen worden, vallen in versoekinge, ende in den strik, ende vele dwase en schadelike begeerlikheden. 1. Tim. 6: 9. Dit alles is te vinden in den mensch: en word denselven toe gebraght door de begeerlikheid die in de Weereld is: maar niet een woord, dat hier de Duivel iets toe doet.. Siet op u selven, dat gy ook niet versocht en word, gelijk de gene die door ene misdaad overvallen is. Gal. 6: 1. Sijn eigen misdaad overvalt hem, maar de Duivel niet. Het quaad dat hem steeds by ligt, (Rom. 7:) heeft eens, als hy niet op en paste, hem verrascht. §. 16. So vele plaatsen als 'er zijn, waar in de Duivel word uitdrukkelik genoemd, dat is daar 't woord diabolos lasteraar, quaadspreker, achterklapper, vyand, in 't Grieksch te lesen staat: die heb ik al verhandeld in het xix. hoofdstuk van het II. boek, waar henen ik den Leser wijse. Alleenlik sal ik hier noch by doen, wien d'Apostel by uitneementheid en in 't besonder den Versoeker noemt, voor wien hy seer beducht was, dat hy sijnen arbeid binnen Thessalonika wel moght verydeld hebben. 1. Thess. 3: 5. So wy te rugge sien, so heeft hy al te voren in het 3. en 4. vs. gesproken van verdrukkingen. Also hy dan daar voor by 't 2. vs. geseid heeft, dat Timotheus van hem gesonden was geweest, om hen te vermanen van hun gelove; en daar op aanstonds reden geeft, waarom, te weten, dat hy vreesde datse de verdrukkingen niet uitstaan souden; en dat hy daarna wederom hen 't selfde seit op 't 5: so sietmen wel, dat die versoeker de vervolger en verdrukker is. Hier mede kan d'Apostel wel den ganschen hoop, of den aanleider der vervolginge betekend hebben. Indien gy segt; neen, maar den bosen Geest, die de vervolgers drijft, so segt gy wederom het gene ik bewijse dat noch nooit bewesen is.§. 17. Dus verre dan van die bestrijdingen en die versoekingen des Duivels in 't gemoed: nu met een woord noch van de quellingen die hy den mensche aan sijn lichaam doet. Want daar noch eens uitvoerlik van te spreken, soude al te overtollig zijn, na dat ik vijf kapittelen mijns II. boex daar aan verbesigd hebbe. Maar ik en hebbe daar noch niet geseid, het gene hier nu wel te passe komt, hoe vreemd het zy, dat die lichamelike quellingen des Duivels, somen meint, veel meer in acht genomen worden by de menschen dan de geestelike; hoewel sy so veel minder zijn te achten als het lichaam minder is. En daar en boven loopt de Ziele meer gevaar, also sy blijft wanneer het lichaam al verlost is door den dood. Nochtans word in het Pausdom noch den naam de Exorcisten of Besweerders als wat heiligs aan besonder personen onder hunne geestelikheid geeigend, die de minste sorge | |
[pagina 149]
| |
niet en dragen voor de Ziel, maar dat de Duivel uit het lichaam magh verdreven werden. In onse Kerken heeft dat nu geen plaats; en wil ik d' Exorcismus of Besweering van de Protestanten by den Doop daar onder niet gerekend hebben. §. 18. Een andere ongerijmdheid is het noch, dat als de Duivel iemants lichaam heeft beseten, hy den selven dan verborghentheden en ook vreemde talen, (maar al meest latijn) doet spreken: ende niet so veel kan werken op de Ziel, dat hy die saken en die talen ook versta, en daar van spreken konne, al en is de Duivel daar dan meer niet by. Want sy sich doch niet en ontsien te setten, dat ook de Duivel enigsins onmiddelik en reghtsdraads op 't verstand des menschen werken kan: Diabolus aliqua immediaté & directè agit in mentem. Voet. Disp. p. 1. pag. 962. Conel. 5: en wijst ons tot bewijs pag. 963. na Paapsche schrijvers, daar enige exempelen by souden na te lesen zijn. Maar ik en vinde niet, dat sy op 't honderste gedeelte na so veel van enige verduisternis, of ook verlichtinge van 't menschelik verstand, of de geheugenisse melden, als van bedervinge des lichaams, of desselfs beweeginge tot alle ding. Maar kan de Duivel het verstand doen sien, en de geheugenis indrukken de bevatselen van saken daar de mensche van te voren niets af wist: so is het byster vreemd, dat hy die niet behoud, wanneer de geest is uitgevaren; ten zy deselve ook dat schrift (om so te spreken) of dat indruksel ook dan weder tot sich neemt. Maar so dat is, so is voor sulken mensche groot verlies by het vertrek van sulken geest. Ik sie noch so veel meer wanschiklijkheid in dit gevoelen, dat ik mijn boek te veel vergroten soude, indien ik alles daar van seide dat hier van te seggen is. |
|