De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
§. 1.NA dat wy nu de gansche H. Schrifture door en door, op alle sulke plaatsen daar in 't minste maar gerept word van die onbetamelike konsten, welke aan den Duivel toegeschreven worden, als mede daar van een Verbond ten quade word gesproken, ten diepsten hebben ondersoek gedaan; en echter 't alderminste niet gevonden dat na een verbond der bose Menschen met den Duivel enigsins gelijkt: so mogen wy nu vryelik wel een stap verder gaan, en sien of dit wel bestaan kan met de Schrift, en met den draad en grond der leeringe van onse saligheid daar in geopenbaard. Om dit te weten dunkt my best, eerst d' order en 't vervolg der Openbaring na te speuren, daar in de gronden ende reghten van Gods Heilverbond te sien. Sijne huishoudinge daar over met sijn volk word van de Schriftgeleerden in drie termijnen onderscheiden; so verre als 't opsight heeft op 't volk van Israel en 't zaad van Abraham, den Vader der gelovigen: eerst onder de Beloftenis, doe onder de bedieninge der Wet, en namaals tot op heden onder 't Euangelium. §. 2. Voor af is dienstig te bemerken, dat het voorseide Vloekverbond seer breed word opgegeven. Het is niet, dat so hier of daar, so nu en dan man ofte vrouwe in vertwijfeldheid geraakt, sich al te verre bloot geeft aan den Duivel; of dat hy ergens enen Iudas ofte Ananias in sijn herte vaart; maar 't word gehouden voor een algemeen en ordinaris werk. Daar is nooit Toveraar geweest, (so hebben wy I. b. XXII. §. 9, 12. onsen eigen Danaeus horen seggen,) die geen verbond gemaakt heeft met den Satan. En so gy noch wat verder leest, so is dit een Verbond dat pleghtelik bezegeld en besworen word; dat ook door Offerhande en wederzijdsche pandwisseling bevestigd word. Daar is dan nauwelijkx so veel beslaghs in Gods Verbond te bemerken, als na dit seggen in 't Verbond des Duivels word gemaakt. Nu merk eens, Leser, hoe hier uit moet volgen, dat Gods allerheiligste Verbond, daar so veel goddelike boeken van beschreven zijn, dat so geroemd word in die boeken, insonderheid na dat het is verniewd door 't dierbaar Bloed van Gods geliefden Soon, en seer verheerlikt door heilrijke gaven van Gods Geest: dat dit geen noemens noch beroemens waerdig is, in vergelijkinge van dat verbond des Duivels, indien dat is gelijkmen daar van spreekt. Want men moet stellen, dat de heidenen en ongelovigen, die sich behelpen met des Duivels volk, in dat Verbond begrepen zijn. Dese volkeren horen nu Guichelaars en Waarseggers: seide Moses van de Kanaanijten. Deut. 18: 14, En 't eerste Boek heeft ons getoond, hoe aller Heidenen godsdienst door dat volk van ouds af heeft bestaan, en noch bestaat. Sy zijn dan altemaal of in of onder dat verbond. §. 3. Niet hoger te beginnen dan van Abraham, die ook dan al moet onder | |
[pagina 91]
| |
dat Verbond geweest zijn, wanneer hy self noch een Afgodendienaar was; (Ios. 24: 2.) indien te sijnen tijde niemant God en kende dan hy met de sijnen, en dat hy nu geroepen was: wat warender al Toveraars de gansche Weereld door, besett met het afgodisch Heidendom; en volgens dien ook bondgenoten van den Duivel, gelijk Danaeus seit dat sy daar alle zijn. Siet daar den Duivel al met sijn Verbond, al diep geworteld in de Weereld, en ten einden uit verspreid, eer iemant buiten Abraham en sijne huisgenoten daar voor eens bekend was, dat hy stond in een Verbond met God. Wiens bondgenoten grote dingen souden doen, wanneer sy ruim 400 jaren na dien tijd, het land dat tusschen den Iordaan en halve breete van de middelandsche Zee bepaald is, en dat noch na so veel uitgestane swarigheden en gevaren, erven souden: terwijl de Duivel lang voorheen het volk van sijn Verbond de gansche wijde weereld (wel duisendmaal soo groot als 't land van Israel) ten besten geeft. Maar is dat wel begrijpelijk? Heeft God de weereld dan geschapen voor den Duivel? Heeft hy niet alles om sijns selfs wille gewroght; ook den godlosen tot den dagh des quaads? Spreuk. 16: 4. Hoe kan dit dan met die huishoudinge des groten, wijsen, goeden Gods met sijne Kerk bestaan? §. 4. Indien men seit, dat ik met een den Heidenen de saligheid toe schrijven moeste, om dese selfde redenen, dat anders veel meer menschen souden in 't verderf dan tot het leven komen: so geeftmen my de naaste reden in den mond, dat God de Heidenen heeft laten wandelen in hunne wegen, Hand. 14: 16. en om derselver ongereghtigheden tot vordere begeerlikheden noch wel overgeeft: Rom. 1: 24, 26. maar nergens staat 'er, aan den Duivel. En hier was 't evenwel dat het uitdrukkelik geseid moest zijn, indien daar sulk verbond was met den Duivel: also het vry wat meer was, daar van vry gemaakt, dan blotelik slechs van den doorwegh op den reghten wegh bekeerd te zijn. Wel wist ons Paulus dit te seggen; dat wy in 't Heidendom tot stomme Afgoden, maar niet tot enen sprekenden Duivel, die sulke gruwelike wetten spreekt, zijn afgetrokken en geleid geweest. 1. Kor. 12: 2. En soude hy, of soude Moses al in sijnen tijd, en soude God aan Abraham, niet eens betuiginge daar af met woord of teken hebben willen doen; dat sulken sake was, en dat het onderscheid des eersten en des tweeden stands van den verlosten mensche so veel groter en veel klaarder stelt? Of salmen mogen seggen, dat God niet heeft gewild of ook geweten, sijnen volke de alderkragchtigste overtuiginge te doen, hoe seer sy aan hem zijn verplight; en dat op sulke plaatsen, en in sulke reden, die geschikt zijn om de eere sijner eindelose goedheid te vermelden, hoedanige verscheide Psalmen zijn, de lofsang van Maria en van Zacharias, de Sendbrieven van Paulus aan de Galaters en Efesers; en besondere plaatsen in deselve daar nadrukkelik van spreekende. Niet een van allen meld van dat Verbond des Duivels 't allerminste woord. §. 5. Maar ik en sie niet, datter een van allen ooit geweest is, die sich eens bedacht heeft, om het met Schrifture te bewijsen. Dit was wel nodig, om den mensch te doen geloven, dat God wijs en goed genoegh is, om hem | |
[pagina 92]
| |
uit de sondige verdorventheid te helpen, en door een Verbond op sijns Soons offerhande met sich eewig te versoenen. Nochtans word dat, hoe klaar het is geopenbaard, van 't meerendeel der menschen niet geloofd. Ia self by dat geloof by wijlen noch veel aanstoots by Gods bondgenoten. En dese evenwel, ja self so grote Leraars onder hen, geloven sonder schrift van God of menschen, op 't bloot verklaren van een ongeletterd volk, van menschen, die de minste oefening en ondervinding hebben, so als gemeenlik dese Duivels bondgenoten zijn: dat die vervloekte Geest, die al ten tijde datter maar twee Menschen in de wereld waren, voor eewig is van God vervloekt geweest; de maght van eersten af gehad, de gansche weereld door gebruikt, en tot op deser ure tot behouden heeft, en heden self ook onder 't volk van Gods Verbond, en van de hervormde kerk; om onder hen geduriglik en overal de menschen af te trekken tot sijn vloekverbond, tot sijnen Dienst, en Doop, en Offerhande: en kondense noch meer bedenken, sy seiden meer. En waarom is dit toch te doen? wat geeft de Duivel, so hy hen al woord houd, by dat God bereid heeft voor de sijnen? Wat winnen wy, voor 't gene sy verliesen? Sy sweeren, seitmen, God eerst af, en volgens dien het einde huns geloofs, de saligheid der zielen, voor altoos. Daar voor genietense, so 't waar word, wat? de Koningrijken deser weereld, met al der selver heerlikheid? Lang niet: maar 't meestendeel blijft alsse waren, gering, en arm, en by de weereld self veracht, en een rampspoedig einde voor het laatst. Belooft hy hen ook veel? Dat sal Danaeus u wel seggen: somtijds een Duivels nachtmaal, en de kraght om menschen quaad te doen: die hen in 't een of andere beledigd hebben: daar voor hy hen niet eens bewaard heeft, noch vergoedinge genieten laat; so dat het maar een arme wraak is, daar sy God om afgaan, en des Duivels eigen worden. Hoe is dat in te schikken by 't Gelove dat ons God in sijne Schriften leert, en de Verbonden ons daar in van sijne zijde voorgesteld? §. 6. Is 't dan geen schande, sulx als niet alleen ten aansien van den mensch, (waar af te voren al gesproken is. III. §. 14.) maar ook van God en van sijn Woord, so ongerijmd, so tegenstrijdig, ja onmogelijk is toe te staan; nochtans van so vermaarde mannen, ook in onse Kerk word voorgestaan, en 't domme volk dus buiten de Schrifture, en tegen haren inhoud omgeleid? Of wil ik hen noch self een weinig helpen, om een bewijs te geven uit de Schrift, daar op sy nooit eens zijn bedacht geweest? Het sal dan zijn dat God ons heeft getrokken uit de Maght der duisternisse, en overgeset in 't Koningrijke sijns geliefden Soons, Kol. 1: 13. en dat wy van de magt des Satans zijn bekeerd tot God. Hand. 26: 18. ontwaakt met eenen uit den Strik des Duivels, onder welken wy gevangen waren tot sijnen Wille. 2. Tim. 2: 26. Ook word uitdrukkelik geseid: dat Christus heeft genesen sulke menschen die van den Duivel overweldigd waren, Hand. 10: 38. Ik weet geen kragtiger Schriftuur te vinden, om hen self te helpen dat Verbond bewijsen, dan degene die daar nu staan uitgedrukt. Moest ik voor hun gevoelen strijden; ik soude 't daar uit nemen moeten: of hebbe reden om hen af te | |
[pagina 93]
| |
vragen wat sy beters hebben. Of is het wel van noden dat wy 't doen? want niemant van hen allen, schoon dese plaatsen van 't geweld verstaande, daar de Duivel alle menschen onder houd; heeft echter ooit gedacht, deselve op 't Verbond, of op de Toveraars, als Duivel bondgenoten, toe te passen. of meinen wy, dat al de kristen Kolossensen, of Efesiërs, by wien Timotheus een leeraar was, en voorts ook al die Heidenen, tot welken Paulus wierd gesonden om te prediken, te voren altesamen toveraars geweest zijn? Dat heeft noch niemant van hen ooit geseid, of daar gedachten van getoond. En wat de woorden des Apostels aanbelangt, Hand. 10: 38. van sulke menschen als de Heere genesen hadde: die wilmen van besetenen verstaan, daar hy de bosen geesten uit gedreven heeft; en heeftse na 't uitgeven van mijn II. Boek ook tegen mijn gevoelen ingebraght, om te bewijsen, dat Daemon en Diabolos een ding is. So dan besetenen, gelijk betoverde van Toveraars te onderscheiden zijn: so heeft ook niemant de gedachten ooit gevat, om dese plaatse tot bewijs van dat Verbond ooit by te brengen. §. 7. Nu laat ons evenwel die beide plaatsen van naby besien; te meer, also ik die in 't II. boek, daar 't pas gaf, niet verhandeld hebbe, en datse my zijn voor geworpen. 2. Tim. 2: 26. De woorden in haar selven, buiten menschelijk vooroordeel ingesien, zijn eerst in hunnen tsamenhang te sien. D' Apostel hoopte, dat een Leeraar als Timotheus, sachtmoedigheid gebruikende in 't onderwijsen; van God den segen hebben soude, om hen die tegenstaan te brengen tot erkentenis der waarheid en bekeeringe. 't Welk so veel soude zijn als een ontwaken uit den strik des Duivels: en niet dat die daar eerst op volgen soude: also hy die alreeds bekeerd is, niet meer kan slapen in den strik onder dien gevangen zijnde. Maar nu ontwaken wy door dien sy sich bekeeren; waar toe: tot sijnen wille; niet des genen die hen eerst gevangen hield, maar die hen de genade tot erkentenis der waarheid doet, te weten Gods. Gelijk d'Apostel elders seit, hy volmake u in allen goede werke, op dat gy sijnen wille doet. Hebr. 13: 21 en, op dat gy moogt beproeven sijnen wille. Rom. 12:2. Dus hadden 't onse Oversetters ook eerst aan de Oversienders opgegeven, en op de kant de woorden tot sijnen wille, N. 93. aldus verklaard. Namelik, Gods wille, om dien te doen. Andere verstaan dit van den wille des Satans. ende voegen het by het woord gevangen waren, namelik, om den wille des Satans te doen: Dan het eerste (seggense) komt beter over een met den griekschen text. Het schijnt dan datse van de Oversienders overstemd geweest zijn, om dat het daar nu so niet staat. Nochtans was Beza ook van hun verstand, en Hammond desgelijx; voortreffelike mannen, en welker eerste 't niew Testament alleen vertaald heeft in 't Latijn, so goed als wy het hebben in het Duitsch. So hangt de reden dus aan een. ‘Of God hen gave de bekeeringe tot erkentenis der waarheid, en sy dus uit den strik des Duivels, onder welken sy gevangen waren, tot sijnen (niet autou, dat soude op | |
[pagina 94]
| |
den naasten, dat is den Duivel, slaan; maar daar staat ekeinou, dat wijst op den eerstgenoemden, te weten, Gods) goeden en volmaakten wille, ontwaken moghten.
§. 8. Is nu de Duivel hier de helsche geest; en is 't sijn strik, en zijn daar menschen in gevangen; altoos het is tot sijnen wille niet, dat hyse vangt of houd: dat hy so wetten stellen kan, en een verbond oprighten, en sijnen wille door die arme menschen doen. Maar laat ons sien of 't ook sijn strik wel zy; so niet, wie dese Duivel wesen magh. 't Woord pagis, strik, word noch tweemaal op de sonde, en tweemaal op de straffe toegepast. Luk. 21: 35. en Rom. 11: 9. op de straffe, en 1 Tim. 3: 7. en 6: 9. op de sonde, gelijk de woorden dat daar mede brengen. Hier maghmen 't ook niet anders dan van sonde, waar van de mensch bekeerd sal worden, of ontwaken sal, verstaan; op dat hy niet ontslape in den tweeden dood. Die rijk willen worden, vallen in versoekinge, en in de strik, en in vele dwase en schadelike begeerlikheden. 1. Tim. 6: 9. Siet daar den strik der sonde door begeerlikheid; die ons daar toe versoekt, aftrekt en verlokt. Iak. 1: 14. Daar is ook noch een strik des Lasteraars, tou Diabòlou, des Duivels staat in 't Duitsch, 1. Tim. 3: 7. Onse Oversetters staan my toe, dat tweemaal 't selfde woord van Duivel daar verduitscht magh worden Lasteraar: en also des Duivels oordeel en sijn strik, geseid sijn oordeel en de strik des lasteraars. Indien dat daar so is, so hier dan ook. Wie is dan dese Duivel, dat is lasteraar, die d' ongelovigen en sondaars als met enen strik ezogremenoes, gelijk als levendig gevangen houd? want dit is de kraght van het grieksche woord.) Met reden is also te noemen ho sylagogoon degene die als enen roof vervoert der menschen herten door Filosofie en door ydele verleidinge en overleveringe der menschen Kol. 2: 8. hoedanig aller Heidenen godsdienstigheid bestaat. Want dese Filosofen waren 't meest die 't Euangelium met lasteringe tegenspraken; en over sulx was hunne bose Filosofie ook de strik waarmede sy de menschen deden slapen in de dolinge. Sodanig is het mede 't gene hier de menschen dus doet slapen in 't gelove van sulk een Verbond des Duivels. Dat is dan dese strik niet, maar hy is in den strik die dat gelooft.
§. 9. In de woorden des Apostels Hand. 10: 38. Cornelius, die een Romein was, en daar by een Heiden, en konde door diabolos (Duivel staat in 't Duitsch) geene Daimons verstaan; want die nooit also by hen noch by de Grieken genoemd zijn geweest. En heeft hy den Apostel niet verstaan, hoe is hy door desselfs vertoog bewoogen tot bekeeringen? En so de Duivel al een Daimoon was; die naam was doe noch by de Heidenen veel meer in 't goede dan ten quade in 't gebruik: so moest het hem geweldig stoten, hoe sy de menschen plaagden, en het een weldaad was van Christus, de selve van hen katadynastenomenoes overweldigd te genesen. Altoos het kan op dat Verbond niet passen, dat siet een ieder wel. Men hoorde noch en las te dier tijd in geen boeken van sulk een Verbond, Waar van de tien Artijkelen door Danaeus opgesteld, eerst lang daar na en in 't vervallen Kristendom versonnen zijn.
| |
[pagina 95]
| |
§. 10. Het zy dan dat d' Apostel in sijne eigene, dat is de joodsche taal gesproken heeft, en dat Cornelius die wel verstond; so niet, indien hy in 't Latijn gesproken heeft gelijk hy konde door Gods geest: altoos heeft Lucas, dit in 't Grieksch beschrijvende, door 't woord , dat geen van beiden die voornoemde talen eigen is, iets aangewesen, het gene op die wijs daar van Petrus is geseid; dat het Cornelius verstaan heeft van sulk iets, waar van de Heere Iesus menigen genesen heeft. Nu by d' apostelen was in 't gebruik diabolos te noemen alle quaad en lasteringe, van den bosen Geest begonnen, in de menschen voortgeteeld; en also voorts de wroegingen der sonde, of beschuldigingen van een boos geweeten over het begangen quaad: gelijkt als dat uit het voorschreven . II. b. XVII. §. 3--8. en XVIII. 12. blijkt. Dat boos geweld was hy voornamelik gekomen te genesen: Matt. 9: 6, 12. en 't is door hem, dat God ook is genesende (in 't grieksch is daar ook 't woord iomenos) alle krankheden der gelovigen, mitsdien dat hy hen alle ongereghtigheid vergeeft. Psal. 103: 3. En dat was ook de lesse die Cornelius van noden hadde. Daar is dan niets in desen text, en so ook in geen anderen, die noch in lang so groten schijn niet hebben, dat op 't Verbond des Duivels met de Toveraars te passen zy. De leser sie wat ik op dese beide plaatsen in mijne Vierv. Beantw. p.l. 56, 57, 69. 70. geschreven hebbe.
§. 11. Waar gaan we nu na toe? mijne eerstgestelde order roept my wederom te rugge na den eersten tijd van Gods Verbond, doe 't noch maar op Beloftenis bevestigd was; Daar strijd het krachtig tegen aan, dat dies tijds al een vloek verbond zy tegen God geweest, door al de weereld heen, met Adams kinderen: als 't volk noch lang daar na eerst soude geboren worden, en 't land geruimd, waarin sy hun Verbond met God beleven souden. God gaf aan Abraham het Teken der Besnijdenis: de Duivel doet noch meer. Want tot versekeringe, seit Danaeus, drukt hy hen een Teken in, het zy onder d' oogleden, het zy tusschen de billen, of aan 't gehemelte. Dat gaat dan de Besnijdenis te boven: die was maar voor de mannen, dit voor mans en Vrouwen; ook wierd de Besnijdenisse van Gods wege door de menschen uitgeright; maar 't Duivels teken drukt hy self den menschen in. Is hy daar in dan ook Gods aap, so moet ik wel bekennen, quod sit facile aliquid addero inventis, dat een die nakomt lichtelik iet naders kan bedenken boven 't gene dat een ander uitgevonden heeft. Altoos, tot meerder sekerheid, daar gaat niets voor den man self. §. 12. Wy komen tot Gods nadere huishouding in 't Verbond op Sinai gemaakt. Siet welk een onderscheid of overeenkomst dat Verbond des Duivels met 's volks uitgang uit Egypten heeft, en met de plechtelikheid van Gods Verbond. Heeft God het uitgeleide sijns volx Israel vereerd met wonderdaden, en so de Wett door kraght van tekenen bevestigd: dat was voor eerst. Wanneer nu dat geslaght was uitgestorven, so stond een ander op, dat so den HEERE niet en kende. Right. 2: 10. Maar siet de Duivel, om de sekerheid, houd nooit op met mirakelen; maar doet en | |
[pagina 96]
| |
leertse sijn volk alle Sabbaten. Sy zijn ook geensins minder, maar noch groter dan de geenen die God eerst door Moses en Aaron dede. De staven wierden slangen; de slangen staven: maar menschen worden katten, wolven, en ik weet niet al wat meer. Ook was 't maar eens dat die verscheppinge voor Farao gedaan wierd: de Duivel doetse elken Sabbath, en ook al den dagh. God voerde 't volk maar eenmaal door de Roode Zee, en eens door den Iordaan; de Duivel voert de sijnen alle dagen door de lucht; en dat onsigtbaar. Maar 't volk Israel ging so verborgen niet: had Farao slecht konnen by hen komen, sy souden sijnen ogen also weinig zijn ontkomen als sijne handen. Tien plagen hebben eerst d' Egyptenaars gedrukt: de Duivel en sijn volk zijn noch gedurig besig die te plagen diese willen. Een vreeslijk onweer eens was een van dese plagen: maar sulx verwekt de Duivel door de kollen dagelix; doen hen den wind opknopen en verkopen, het gene Moses nooit het herte heeft gehad te onderleggen of te denken: maar 't was God die den oosten en den westen wind dan telkens komen dede. Exod. 10: 13, 19 en 14: 21. §. 13. Nu laat ons komen tot dit pleghtelijk bestel van Gods Verbond met Israël. De Duivel hadde sijne Tien geboden also lang geschreven in het vleesch, en met het bloed van so veel menschen onder alle volkeren, geslachten, talen, natien; eer God de sijne voor dat eene volk in steenen tafelen geschreven hadde. Doe was't wat groots, dat God beloofde sijnen Tabernakel onder Israel te setten, in't midden van sijn volk te wandelen, en te wonen. Exod. 29: 4. 5. Lev. 26: 11. doch dat was na den geest en van sijne genade te verstaan. Maar nu de Duivel roept sijn volkje self by een, en draagtse die niet gaan en konnen; verschijnt daar sigtbaarlik; en onderwijst hen ook van mond tot mond, daar God alleenlik de Profeten toe gebruikte. Mijne Sabbaten sult gy houden, sprak de HEERE. Lev. 26: 2. Maar de Duivel komt self Sabbath houden met sijn volk, verschijnt lijfhaftig in desselfs vergaderingen, en springt daar lustig met hen om. En schoon God sijn volk Israel self tot een priesterlijk koningrijk en heilig volk had aangenomen: nochtans en moghten sy hem self niet naderen met Offerhande; de Priesters waren daar besonder toe geheiligd, om tot hem te naderen uit den naam des volx. Maar aan den Duivel offeren sy alles self; met ongelijk veel vryer geest, dan die der dienstbaarheid tot vreese was. En 't gene sy dan offeren is niet bepaald door onderscheid van rein en onrein vee; maar al wat sy maar missen willen: en houden sy het beste (dat God eischte) voor henselve slechs; de Duivel is met hond of kat te vreden, als 't maar hun eigen is; waarmede d' armste mensch in Israel niet moght volstaan. Segt niet, dat kat of hond al te geringen schepsel is voor God: want alle schepsel aan sijn selve goed is; en hadde God gewild het selve rein te noemen, het soude rein zijn. §. 14. Wy komen tot de dagen van het Niewe Testament. Deselve insgelijx bemerkende als die van 't Oude; eerst in derselver opkomst, en bestellinge, daarna in hunne bestieringe: so sienwe dat die tekenen en wonderen en | |
[pagina 97]
| |
menigerleye kraghten en bedeelingen des H. Geests, door welken God mede getuigde, dat het Euangelium ons door den Sone toegebraght, de waarheid was, Heb. 2: 4. de wondertekenen die noch de Duivel door sijn volk gedurig doet, so alsmen wil, geensins te boven gaan. Heeft Christus allerhande siekte en qualen onder 't volk genesen: de Hexen senden eerst den menschen allerhande qualen toe, en nemense ook wegh, slechs met een woord te spreken, hetwelk sy noemen segenen. De kraght is, seggen sy wel, in die woorden niet, maar in den Duivel die sulx alles doet. 't Is wel: als Christus seide, sta op, en wandel; de kraght was ook al in die woorden niet, maar in hem diese sprak. Heeft Christus kreupelen doen wandelen; de Duivel doetse vliegen. Heeft Christus tweemaal duisenden gespijst daar niet genoeg te eten was; de Duivel doet het dagelijx op sijne Sabbatmalen, al is 'er niet met al. En maakte ooit de Heer van water wijn; en die waarschijnelik maar eenerley: de Duivel maakt vast allerhande wijn, en dat uit niet. Segt niet, dat dit het slechte volk alleen gelooft: 't is nog niet lang geleden, dat aan my van sulx een proefstuk, als geloofwaerdig, door een welgeleerd man is verhaald. Ten laatsten, om 'er af te komen; Hoedanig een is dese, seide 't volk, met d' uiterste verwonderinge, dat hem de winden en de zee gehoorsaem zijn? Matt. 8: 7. Waarom en seidense niet, het is de Duivel, of een toveraar, indien doe maar 't gemeene volk, so dwars als heden, self ook wel geleerden, geloofde dat de kollen sulx gemeenlik door den Duivel doen? Insonderheid daar sy doch so gereed met seggen waren; hy heeft den Duivel. Maar kan de Duivel ook der blinden ogen openen? Ioh. 10: 20, 21. Ia, seggen onse lieden; en ook de ogen so verblinden dat de menschen niet en sien het gene is, en sien het gene niet en is. §. 15. En waarom, (dat we tot d' Apostelen ook mogen komen) heeft God so groten werk gemaakt van desen Pinxterdagh, als een besonder en uitstekende wonder, dat ongeleerd en ongeoefend volk in alle vreemde talen sprak; en al wat meer is van de Tekenen die onse grote God en Saligmaker by sijnen Hemelvaart aan sijne Apostelen en vordere gelovigen heeft toegeseid? Mar. 16: 17, 18. Waarom en seiden doe de spotters niet, dat sy den Duivel in hadden, in plaats van vol des soeten wijns te zijn; indien de Duivel vreemde talen spreekt, door sulke die van hem beseten zijn? Dit gaat so verre, dat het een gewisse proeve word geacht te zijn, dat iemant van den bosen geest beseten is: indien hy vreemde talen spreekt. Niets onder alle dese beuselingen is so gemeen als dit: geleerd en ongeleerd neemt die aan sonder schroom. Gy Israëlitesche mannen, wat stond gy op den Pinxterdagh so twijfelmoedig? men hoort noch heden door ingeven van den Duivel, Gods groote daden en verborghentheden door de Menschen spreken. Want onder tekenen van besetenheid stelt Voetius Disp. sel. p. 1. pag. 1031. en dat uit Balduinus, occultorum futurorum &c. revelationem, de openbaringe van dingen die noch toekomende en verborgen zijn: en voorts 2. peregrinarum linguarum &c. nullo studio comparatam scientiam, de kennisse | |
[pagina 98]
| |
van vreemde talen sonder die geleerd te hebben. 't Bedrogh der Papen of der genen die sig veinsende so gesteld te zijn, behelpt sig al gemeenlik met dit middel, dat sy enige latijnsche woorden meer als van enige andere tale ('t schijnt datmen meest Latijn spreekt in de Hell) van buiten leeren, om te betoonen dat de duivel door hen spreekt. O salige Apostelen, is dit de meninge van Paulus dan geweest, wanneer hy seide; dat de taken tot een teken zijn niet den gelovigen, maar den ongelovigen! 1. Kor. 14: 20. Segt my, verkondigers van 't Euangelium; hoe sult gy uwe Pinxterpredikatien ten jongsten dage konnen staande houden, wanneer de Duivel, als verklager van de broederen, u dit sal tegen werpen? §. 16. Van dese eerstelingen tot de vordere werkingen van Gods gesanten voor te gaan: 't is heden weinig dat d'Apostelen de wonderwerken die sy deden ronduit verklaarden, niet te doen, dan maar in Iesus naam. De toveraars doen groter dingen, en dat (ô schrikkelike sake!) in Duivels naam. Want (als geseid) sy hebben God al afgesworen eer sy dat eens bestaan. En of de Apostelen met het opleggen van een neusdoek, ofte gordel, gelijk Paulus; Hand. 19: 12. of door het bloot aanraken, of door 't voorbygaan van de schaduwe, als Petrus, Hand. 5: 15. de siekten deden weg gaan van de menschen: wat helpt dat doch die goede luiden? also de Duivel door den dienst der Toveraars en kollen, segt Danaeus, de menschen sonder saken, en van verre wederom bederven kan? Doet hier nu by, dat die godvrughtige en hoogverlichte mannen die wonderwerken doe wel deden: maar dat deselve tsedert hebben opgehouden; so verre dat het als een spreekwoord is geworden, God doet nu geen mirakel meer. Maar dit Verbond des Duivels doet mirakel op mirakel, het is der hexen dagelijx bedrijf, en dat Verbond word elke maal met niewe tekenen en wonderen bevestigd, so dikmaal als zy by malkander zijn. Op hunne Toversabbathen geeft ieder rekenschap aan sijnen niewen God den Duivel, van 't gene door desselven kraght van hem bedreven is. Dus kraghtig moet de Duivel dan gedurig werken, niet door Gods kraght, maar tegen God; en boven hem: also hy 't werk als nu gedurig by der hand heeft, daar d' Oppermogentheid so lang al uitgescheiden is. O gruwelijk verstand! §. 17. Waar blijft nu Gods genadig Zoenverbond, gevestigd op het Bloed sijns Soons? waar blijft de roem des Niewen Testaments; van so veel overvloediger genade; van so veel klaarder licht; van so veel treffelijker dienst, van so veel sonen, dochteren, jongelingen, maagden, die alle als van God geleerde profeteeren souden: indien de Duivel dagelix en overal noch menigten van menschen heeft die hem aanbidden, die hem ten dienste staan, die by hem menigmaal ten Nachtmaal gaan, die in sijnen naam gedoopt zijn, die sijn merkteken dragen? (van 't Beest, dat heeft Ioannes wel geprofeteert, maar van den Duivel niet.) Wat kraght en wat geweld heeft Christus hem benoomen; indien hy werkt met meerder kraght in 't volk van sijn Verbond, dan Christus Geest doet in sijn eigen duurverkre- | |
[pagina 99]
| |
gen volk? indien de bose dus noch midden onder 't selve waart, en sijn volk aftrekt door so veel geringer goederen, dan ons van God geschonken zijn? So die drie onbeweegeliker banden, Gods hoge heilige heerlikheid, en Christus dierbaar Bloed, en 't onderpand van sijnen Geest, niet vaster houden, als dat de Duivel die so verre breken kan, dat sy God noch verlooghenen en hem sich overgeven: wat is dan 't Euangelium? waar is de sekerheid der leere van de saligheid? waar is de Geest nu, die getuigt als dat die Geest de waarheid is? Wie komt door water ende Bloed? 1. Ioh. 5: 6. De Duivel doopt sijn volk met water, en hy doetse onderschrijven met hun bloed, het droevig handschrift tegen God en sijne salige reghtveerdigheid. Dit seit Danaeus niet uitdrukkelik: maar 't laatste weet ik wat eerwaardig Predikant het opentlik noch op den predikstoel bevestigd; met seker handschrift van den Duivel wederom gegeven, en heden ook in Vrankrijk, so hy meende, noch te sien. §. 18. De Leser moet hier mijne taal verschonen; ik kan, ik magh in dit geval niet sachter spreeken: Gods eere eischt geen koeler yver: en dunkt die iemant noch te heet; hy sal dien dies te meer ontsteken, en ik sal seggen dat het is godslasteringe, en diemen door geen uitvlught ooit verschonen sal; mits voor te wenden, (gelijkmen op het uiterste geperst dien toevlught neemt; doch anders denken sy so verre niet) dat God het doet, die sulke dingen door den Duivel werkt. Maar is dat niet wel schoon gemaakt, hem self van 't eene vuil te wentelen in 't ander? Want kanmen God ook swaarder lasteren, dan so te spreken, dat hy de Hexen hem versaken, en aan den Duivel sweren doet? dat hy hen door den Duivel doet godslasteringen spreken? dat hy hen door des Duivels dienst de menschen doet beledigen, die hy gebied te helpen en beminnen? dat hy hen door den Duivel 't onweer doet verwekken, en allerhande wonderen te doen; waarmede hy plagh te bewijsen dat hy God is, en sijn Woord de waarheid is. En dit noch altemaal ten einde datse sullen denken, dat God het niet en doet; also sy eerst daar moeten sweeren, als dat sy God versaken, en dat de Duivel self de God is die dat doet? Seit dat Danaeus niet uitdrukkelik, en is 'er iemant van hen allen, die van die dingen schrijvende, het selve tegenspreekt? §. 19. Nu wil ik dan besluiten, dat dit Verbond, waar van de weereld noch so vol is, waarin de menschen sich dus met den Duivel tegen God verbinden souden, en datmen voor den grondslagh van de hedendaagsche Tovery is houdende; in alle deelen onwaarachtig is: als zijnde voor den Duivel en den Mensch onmogelijk, en Gode te laten onbetamelijk, der leere van het Euangelium reght uit contrarie; om niet met een te seggen, dat sulx te geloven is ten uittersten bespottelijk. En is 'er iet wat ernstigs in, het is de grondslagh van het Manicheisdom: het stelt de Duivel werksaam tegen God, en daarom sonder God; en dat noch erger dan de Manicheën, boven God. Het stelt ons menschen die door Duivels kraght aldoen (en noch veel meer) wat ooit Profeten of Apostelen (ja Christus self) door Gods kragt deden, en dat tegen God. En daarom seg ik, dat | |
[pagina 100]
| |
al wie sulx wel beseffende, en met de Schrift en Reden vergelijkende, noch tans gelooft: dat ik niet sie, hoe dat hy kan geloven dat hy Kristen is. |
|