De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker– Auteursrechtvrij§. 1.INdien de Schrift in al 't voorseide, so als nu gebleken is, ons niet het minste te verstaan geeft, dat de menschen, die men noemt Waarseggers, Duivelskonstenaars en Toveraars, het minste datse doen door werkinge des Duivels doen, of meer dan andere verwaten sondaars met hem omgaan of gemeinschap hebben: so is het verre af van een Verbond met hem te hebben, waar door sy 't al met sijnen bystand doen, of hy door hen en ook tot hun believen werkt. Doch om op alle wegen uit te sien, waardoor ons iets van desen aart ontmoeten konde; so sal ik noch eens nader soeken, of ook wel ergens word van een Verbond gesproken, of enige besondere gemeenschap met den Duivel of vervloekte geesten, die op dat slagh van volk besonderlik gepast magh worden. Ik sal derhalven alle sulke plaatsen in de schrift vervolgens gaan besoeken, daar van iets diergelijx gesproken word; en met voorname taal en schriftgeleerden overleggen, wat in deselve magh te vinden zijn het gene verre of naby na enige verbintenis der menschen met den bosen Geest gelijkt. §. 2. En om hier inne niets voorby te gaan, so soek ik de Concordantien | |
[pagina 85]
| |
van Thrommius, dat onwaardeerlijk boek, met reght door 't leidsnoer der opreghte Schriftgeleerdheid te beroemen; de plaatsen der Schrifture by malkander, die enigsins van een verdragh, verbintenisse of verbond zijn sprekende: en so bevind ik datter 103. besonder plaatsen zijn in 't Oude Testament, die van verbintenis, verdragh ofte verbond der menschen met malkanderen, en tegen andere menschen spreken: en 171. die Gods verbond met menschen melden, en der menschen wederom met God; 't welk daaren boven tweemaal word genaamd een fout verbond, de Schrift 4. maal het Boek van dat Verbond, en ook so veelmaal de Arke (in duitsch de kiste) van dat selve goddelik Verbond. Sy spreekt ook van verbintenis der menschen, by gelijkenisse: met de beesten, Iob 40: 23. Hos. 2: 17. met de steenen, Iob 5: 23. ende met hunne eigen ogen; al ten goede. So ook in 't Niew Testament: daar word maar 4 maal van een menschelijk verbond, en dat wel driemaal op het huwelijk gesproken; en dan noch 15 maal van 't goddelijk verbond met sijn gelovig volk vermaand, en tweemaal d'arke des Verbonds genoemd; al op den selfden sin. §. 3. Maar dat en is het niet: het moet verbintenis in 't quade zijn, daar wy na soeken, en die wel met den Duivel self; niet by gelijkenis, maar na de letter te verstaan. Doch sulx en vind ik nergens: de Duivel word in geen verbond, noch letterlijk noch geestelijk in 't minst gedacht; maar wel Verbond in 't quaad. 't Welk echter noch ten overvloed wat nader ondersocht moet worden; of 't enigsins na dat Verbond des Duivels wat gelijken moghte, daar 't ons om is te doen. Ik vinde dan maar 10 plaatsen, te weten 8. in 't oud, en 2. in 't niewe Testament, die hier op in bedenkinge te nemen zijn. Derselver spreken 6. van een Verbond of tsamenrottinge der menschen tegen God; dat immers al na by komt, so daar iet diergelijk in wesen moghte; een, die van een Verbond met den Afgoden meld: twee van alsulke, die sich self ten quade overgaven, en vervloekten; en eindelik noch een van die so boos zijn, dat sy geen verbond en houden. Is daar de Duivel nu niet in te vinden, so word na sijn Verbond met Toveraars en Toveressen in den ganschen Bijbel te vergeefs gesocht. Wy sullen volgens dese onderscheidinge die alle dan vervolgens overgaan. §. 4. I. Van d'eerste soort beginnende (1.) de Koningen der aarde stellen sich op, en de vorsten beraadslagen tsamen, tegen den HEERE en sijnen Gesalfden. Dat doen die koningen en vorsten met malkander; maar geen van allen met den Duivel. of gaf hen dat de Duivel in; dat moest dan eerst bewesen worden: maar dan en soud'et noch al geen Verbond zijn, daar wy nu nochtans van spreken. So ook niet (2) dat de koningen te samen tegen God en sijne kerk vergaderd, en te samen doorgetogen waren. Psal. 48: 5. want dit gelijkt so weinig na sulk een verbond, dat ik byna beschaamd ben dese plaats alhier te pas te brengen. (3) En van den selfden inhoud is de derde Iesa. 8: 9---12. daar God de vyanden sijns volx doet tarten, over hunne nietige raadpleginge en verbintenissen, tot onderdrukkinge des volx van sijn Verbond. Vergesellet u te samen, gy volkeren; doch werdet ver- | |
[pagina 86]
| |
broken. ens. Beraadslaagt enen raad; doch hy sal te niete worden. ens. Gy en sult ook niet seggen ene verbintenisse, van alles daar dit volk van seit; ene verbintenisse ens. Het is te seggen, dat God het alles sal verydelen; so dat het niet te achten zy. §. 5. (4.) Maar 't gene hier nu volgt, schijnt vry wat meer te willen seggen. Indien daar menschen in de Schrift bekend zijn die ooit verbond self met den Duivel hadden, so zijn de Overheden van Gods volk de eersten daarmen dat af leest. Want dit word van de Heerschers te Jerusalem geseid: als dat sy sich beroemen, wy hebben een Verbond met den Dood gemaakt, en met de Helle hebben wy een voorsightig verdragh gemaakt ens. Ies. 28: 15. Genoegh, het en behoeft niet verder. Nu, met de Helle, is dat nu niet genoegsaam, met den Duivel? En isser wel voorsightiger verdragh dan 't gene Glanvill en Danaeus ons beschrijven, so als de Duivel met sijn volk gewoon is op te righten; in even veel artijkelen bestaande als 't gene God met Israel gemaakt heeft, op dat hy immers ook in het getal Gods aap magh zijn? Maar hier is dienstig eens voor al te weten, dat in den ganschen Bijbel over al de helle ledig is van Duivelen; maar vol van dode menschen, en wormen die hen 't vleesch van het gebeente knagen: dat is, de Hel is anders niet dan 't graf. Waar tegen niet en strijd dat evenwel de Duivel met sijne Engelen in 't eewig vuur verwesen, dat is op ene geestelike wijse door Gods maght gebonden, en in 't gevoele sijner gramschap brand so als te sijner plaatse is getoond. I. b. IX §. 12---15. en XIX. §. 10: 18. Dan hier ter sake; 't hebreewsche woord Scheool, dat hier staat helle, word 65. maal, en 't grieksch woord Haidees, elfmaal gevonden in den Bijbel. Scheool, dat hebben onse Oversetters op 28. plaatsen Helle, en 26. malen graf vertaald: Hadees altijd Helle: ook op plaatsen daar 't de Hell niet wesen kan, gelijk als Hand. 2: 27, 31. Het blijkt uit I. b. II. §. 17. dat Hadees en Scheool betekenen de onderaasche plaats der doden: en daar is niet een eenige plaats in de Schrift, daar het niet beide van het graf verstaan kan worden; en veele daar het so moet zijn verstaan. Van dese laatste soort betoon ik dat de plaats is daar ik nu in besig ben.§. 6. Want laat my dat eerst met onse eigene vertaalders eens bewijsen; van wien dit volgende hier op de kant staat aangetekend. Op de woorden, met de helle hebben wy ens. No. 29. Of wy hebben een overlegginge met het Graf; of helle gemaakt. Dit soudemen seggen op de hedendaagsche maniere van spreken, wy hebben intelligentie of correspondentie met de Helle, of 't Graf. De weelde en de hoogheid dese weerelds maakt de godlose gemeenlik so verwaand, ende so moedig; dat sy sich laten voorstaan, datse noch dood noch helle hebben te vresen; so dat sy self den Almaghtigen uitdagen ende trotsen. Siet Jes. 5: 19 ende Job 5: op vs. 23. Die twee plaatsen alhier aangewesen, zijn van ongelijken inhoud, ende dienen nochtans wel ter sake. D'eerste Iesa. 5: 19. meld de woorden of gedachten van dit selfde slagh van menschen, die uit trotsheid allen ernst der goddelike dreiginge bespotten; als ofse seiden; (dit zijn de woorden onser Oversetters) men dreigt ons elke reise, maar | |
[pagina 87]
| |
daar en volgt niet op. Is 't Gode ernst, so laat hem spoeden, wy en vragen na uwe dreigementen niet; laat God vry komen als hy wil: aldus bespottende de lankmoedigheid des Heeren. Hiermede maghmen vergelijken 2. Pet. 2: 3, 4. Maar dat by Iob vertoont in tegendeel 't vertrouwen der gelovigen op God, dat hen versekerd en gerust doet sitten tegen allerley gevaar en ongemak. Met de steenen des velds (seit Eliaz) sal uw verbond zijn, en 't gedierte des velds sal met u bevredigd zijn. Dat is, (seggen hier op onse Oversetters) gy sult van alle perijkelen vry zijn, ens. en sy wijsen ons daar na tot dese selfde plaats van Iesaias. §. 7. Na dese opening ons hier van hen gegeven, en alle verdere omstandigheden van den text, so is genoegsaam te verstaan, dat hier word uitgebeeld, hoe trotselik, de menschen indien tijd hen selven lieten voorstaan, datse lichtelik so haast noch geenen nood en hadden van 't menigvuldig onheil dat hen de Profeeten dreigden; en dat het lang noch op geen sterven aanquam. Immers sy en waren door geen dreigen te vervaaren, so verhard als sy doe in de sonde waren: even of sy zegel ende brieven hadden, dat sy wel souden vrygaan van 's lands algemeen bederf; en dat een verwoestenden oorlog, het land als een overvloeyende geessel doortrekkende, hen neffens anderen niet soude treffen. Want datse seggen, wy hebben ons de leugen tot eenen toevlught gesteld, en onder de valscheid hebben wy ons verborgen: dat is so veel als datse sich verlieten op de middelen en wegen van finesse en doorstekene bedriegeryen, waarmede sy sich altijd meinden te behelpen, om in den swaren overal in 's vyands handen niet te komen. So zijn het dan geen Toveraars tot welken hier gesproken word; de Toveryen, noch der heidensche gebruiken met verscheidene hebreewsche woorden uitgedrukt, en in voorgaanden onderscheidelik verklaard, en word hier niet gedacht: maar de gemeene sonden van het land, en sonderling der trotse onbekeerlikheid en hardigheid des volx. §. 8. Ten anderen, de Helle (so als wy daar door verstaan) en word in dit kapittel niet gedreigt: maar dat den oorlog der Assyriers, door welken God het Koningrijk van Israel verwoesten wilde, veel dode luiden maken soude. En voor de doden in het Graf; dat stellen onse Oversetters tweemaal in de keur benevens het woord Helle, seggende, de Helle of het graf. Ik neem de keur, en kies het Graf: dat past hier by den dood; en word'er altijd bygevoegd, maar nooit de Hell, in sulken sin, dat daar de plaatse der verdoemden door verstaan moet worden. En desgelijx, daar in ons Duitsch staat met de Helle, daar heeft de Syrische oversettinge, met den kuil, de Chaldeewsche, met den verderver ('t graf verderft en verslind alles, Spreuk. 30: 15, 16.) Twee Latijnsche Oversettingen van Pagnin en Tremellius, de Fransche, d' Italiaansche, d' Hoogduitsche van Piscator, stellen altemaal het Graf, en niet de Hell: veel weiniger den Duivel, van wiens graf men nergens leest. So is hier dan ook niet een woord van iets dat na 't Verbond der Toveraars en Toveressen met den Duivel sweemt. | |
[pagina 88]
| |
§. 9. (5.) By Ieremias word cap. 11: 9. wel gesproken van verbintenisse, die onder die van Iuda en Ierusalem bevonden was: doch dat was om sich wederom (als of 't met opsett ware) te keeren tot de ongereghtigheden hunder vaderen, na Gods Profeten niet te horen, de afgoden na te gaan, en Gods Verbond also te breken: so als hy 't self aldaar verklaart. Maar van verbintenisse met den Duivel niet een woord. Geen wonder datter sulke verbintenis ten quade wierd bevonden onder 't volk. De verbintenisse hunner valsche Propheten was in 't midden desselfs; so als de volgende woorden mede brengen, tegen de Wet, en tegen de Profeten die sich voor de waarheid stelden. Ezech. 22: 25. So dat het volk was als de leeraars waren; en by gevolge een algemeen verval in Godsdienst, leer en leven; als ofse elkanderen gesworen hadden om God af te gaan, en 't heilig heil verbond trowlooslik te vernietigen. Op dese kraghtige maniere spreken de Profeeten, om 's volx verdorventheid op 't vuilste en na waarheid af te beelden, en Gods gedreigde straffen des te blijkeliker te reghtveerdigen. Maar wat is daar toch in, dat na sulk doen gelijkt als van dit Vloekverbond der Toveressen met den Duivel word verteld? §. 10. II. Maar eene plaatse is 'er by Hoseas, dewelke seit dat Efraim (dat is te seggen de 10 stammen, of het volk des rijx van Israel, dat doe van Iuda afgescheiden was) sich vergeselde met de Afgoden. Hos. 4: 17. Doch ieder een kan sien, dat dit in 't minste niet gelijkt na sulk Verbond des Duivels met de Toveraars. Want eerstelik so is het vergesellen aanstonds geen verbond: of immers niet so veel te seggen, als met sijnen bloede te onderschrijven seker artijkelen, van sulken inhoud als Danaeus maakt van dat Verbond. Ten anderen, so zijn d'Afgoden ook geen Duivelen. De Duivel is een geest, die vleesch noch been en heeft: maer d' Afgoden der heidenen zijn silver en goud, een werk van menschen handen. Psal. 115: 4. de Duivel is van menschen handen niet gemaakt. D' Afgoden hebben monden, maar en spreken niet; de Duivel, seggense, heeft geenen mond, en hy spreekt: d' Afgoden hebben ogen: maar en sien niet; de Duivel siet, na hun gevoelen over al, en hy heeft geen oren: d' afgoden hebben oren, maar sy horen niet; de Duivel hoort seer wel, en sonder ooren; sy hebben enen neuse, maar en rieken niet; maar hy doorsnuffelt alle dingen, sonder neus; sy hebben handen maar en tasten niet; hy daar en tegen tast het alles sonder hand of handschoen aan, so dat hy bergen kan versetten, also ongelovig als hy is: sy hebben voeten, maar sy gaan niet; hy loopt en draaft de gantsche weereld door, hoewel hy geene voeten heeft; sy geven door de keele geen geluit; hy geeft geluid, en raast en baart op allerleye wijse, sonder keel. Daar is dan gansch in den Afgoden niets, daar mede sich d' afvallige Isralijten vergeselden, dat in den Duivel word gesteld te zijn in opsicht van 't Verbond der toveraars met hem. En op dat niemant denke, dat ik hier te spottelik op dese wijse spreeke: men tone my maar een plaatse in 't oude Testament, alwaar een Afgod anders iet te seggen is dan sulken beeld, van menschen handen toegesteld. Want het komt altijd op die woorden van Hiz- | |
[pagina 89]
| |
kyas uit; het waren geene Goden, maar het werk van menschen handen, hout ende steen. Ies. 37: 12. Met d'Afgoden is dan te seggen, met d' Afgodendienaars in den Afgodsdienst gemeenschap hebben. §. 11. III. (1.) Wy komen tot den stoel der schadelikheden (of elendigheden) die moeite verdicht by (of tegen) de insettingen; en sich met God niet vergeselschappen sal. Psal. 94. 20. De genen die Coccejus volgen, en dese woorden op den stoel der Roomsche Pausen passen, en sullen niet verstaan, dat hier van sulken stoel als men den Duivel sett, in sulken bloedig vloekverbond, gesproken word. Maar onse Oversetters neemen 't van de bose schadelike Reghters? en ik ook: te weten, onder 't volk waar aan die Psalm gegeven is, 't welk denselven in den Tempel song en speelde, en God klaagde, en om hulpe bad tegen sulke sware onderdrukkinge; sich troostende, dat hy 't als een regtveerdig God ook soude doen. Het was dat naawelix de pijne weerd, dat ik tot desen einde dat wy hier beogen dese plaatse bybraght; maar het is om te betonen, dat ik niets wil overslaan. §. 12. (2) Siet hier nochtans een vloekverbond. Ruim veertig mannen hadden sich met ene vervloekinge verbonden; om te eeten noch te drinken, voor datse Paulus hadden om de hals gebraght. Hand. 23. 21. Doch alsmen 't wel besiet, die anathematismos vloekverbintenisse was met den Duivel niet, maar van die 40 Ioden met malkander; niet volgens wetten van den Duivel voorgeschreven, maar op voorwaarden by hen self gesteld: niet om hun lijf en ziel te geven aan den Duivel; maar (so der Ioden anathema mede bragt) Gods plagen in dit leven over sich beroepende, indien hen dese sake quam te ontstaan. Ia self en salmen niet betonen konnen, dat dit altijd so verre ging; also noch 't grieksche woord anathema sulx mede brengt, noch ook 't gebruik der Ioden, nopende verscheidene trappen van verbintenis, te lang, onseker, en onnodig om hier te verhalen. §. 13. IV. Ik sluite dan met noch een slag van menschen welke Paulus onder d'allersnoodste stelt, en dat van Heidenen: te weten de verbondbrekers ( asynthetoi by hem genaamd) Rom: 1: 31. Het zy dat hy verstaat dat sy 't Verbond met God of menschen breken; indien wy 't al op 't ergste neemen, so weet d' Apostel, die verlicht was van Gods Geest, geen snooder menschen, in den staat des Heidendoms en der verdorvene natuur, dan die alleenlik in 't verbond dat sy met God of menschen hadden niet en blijven. Hoe soud hy dan van Kristenen geweten hebben, die sich noch daar en boven in een niew verbond begeven souden met den Duivel, en God verlooghenen, om sich met lijf en ziel aan sijnen vyand, en van alle hope hunder saligheid, ter eewige verdoemenisse souden overgeven? Sie Leser, sulk een vreemde saak is dat Verbond, in alle schriften die van God zijn ingegeven, dat sy genoegh het tegendeel daar van betonen. En dus veel van besondere schrifturen; nu laat ons haren ganschen draad en algemeenen inhoud eens met dat gevoelen vergelijken. |
|