De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker– Auteursrechtvrij§. 1.DE Toverschowburg in Egypten eerst geopend dus van buiten hebbende besien: so heeft sich dus verr niemand op 't tooneel vertoond, met | |
[pagina 35]
| |
wat voor kleding hy van d'Oversetters, Ioden, Kristenen Papisten, Protestanten ook behangen was; en wat voor woorden of gebeerden wy daar aan vernomen hebben: aan wien uit al dat selve enigsins te merken was, dat sy gemeenschap met den Duivel hadden, of tot sulx als sy daar vertoonden ook behoefden. Wy willen ons van daar na 't land van Kanaan begeven, en 't woest gebergte van Arabien, dat in de Schrift na Sinai genoemd is, overgaande, ons in dat deel, daar eertijds 't land der Moabijten was, aan gene zijde der Iordaan, ontrent den berg van Nebo, of van Pisga nedersetten. Daar sal sich Balak, dies tijds koning van de Moabyten, gansch verlegen tonen, om 't volk van Israël, dat in sijn land gelegert was, van daar te drijven. En so hy sich daar toe met kraght van wapenen te swak bevond: ontbood hy eenen Biliam, vermaard door konsten der Magie; om 't vreemd en magtig volk door middel van besweeringen te doen vertrekken. Hier van word de geschiedenis met veel omstandigheid verhaald Num. 22: 23. en 24. en vorders sijner meldinge gedaan Deut. 23:4. Ios. 13: 22. en 24: 9, 10. 2.Pet. 15, 16. Iud. vs. 11. Die man en sijn bedrijf sal d'eerste inhoud van dit hoofdstuk zijn: waar in wy eerst, gelijk als voren onse Nederduitsche Oversetters nasien, en dan vervolgens met de anderen vergelijken sullen. §. 2. Wat sijn Persoon betreft: hy word by Moses niet genoemd met enige betekenis van sijn bedrijf of konst: maar waar hy woonde, namelik te Pethor, dies tijds ene stad in Mesopotanien, op de riviere, waar door de onsen billik den Euphrates willen doen verstaan, en dat sijn vader Beor was genaamd, en 't land daar in hy woonde ook sijn vaderland, om dat het op Hebreewsche wijse word genaamd het land der kinderen sijns volks, Num. 22: 5. en 23: 7. Deut. 23: 4. Dit land dan onder Syrien gerekend, en aan Chaldeën grensende, was 't daar de Magi (als nu dikmaal is geseid, van ouds in grootster aansien waren. Hy word by Iosua 23: 22. een koseem genaamd, 't welk by de onsen Voorsegger vertaald is. So hebbense 't noch tweemaal, maar elders achtmaal Waarsegger in de plaats gesteld; gelijk hier voor IV. §. 8. is aangetekend. Het een en 't ander kan in sulken sin, als 't laaste woord by ons gebruikt word, met dat van den Apostel wel bestaan, die hen den naam geeft van Proffeet; 't welk eigentlik sulk een te seggen is, die iets toekomende voorseit, of voorgeeft sulx te doen. Uit al 't voorseide blijkt, dat dese man wel was een heidensch Filosoof, of Wijse, een Wicchelaar of Waarsegger; en sulx een van der Heidenen Profeten: maar van den Duivel word in 't minste geen gewag gemaakt. §. 3. De Middelen die hy te werke stelde, noemt hier de goddelike schrijver nachasch en nechaschijm; Num. 23: 23. 1. 't welk sy vertalen toveryen, ende ook kesem, waarseggerye. Maar aangemerkt, dat sy het woord menacheesch, 't welk een selfden afkomst heeft als 't voorgaande nachasch en nachaschijm, en dat ook de betekenis van 't eene tot het ander overgaat; also dat menacheesch de gene is die de nachasch of nachaschijm gebruikt of doet: so konnen dese volgens onse Oversetters selve geene toverye zijn. So nu dan menacheesch navolgens onse eigene Overset- | |
[pagina 36]
| |
ters geen toveraar en is, so is dan ook de konst die hy hanteert, te weten nachasch, die van Bileam hier ook gepleegd is, gene tovery. 't Woord nicheesch, daar de daad self mede word betekend, die dese menschen plegen, word insgelijx by hen verduitscht op vogelgeschrey acht geven. Lev. 19: 26. So nu die menacheesch een vogelschouwer is: so is dan al sijn nachasch ook niet anders dan die vogelschouwer, of diergelijke slagh van wicchelarye geweest, als in mijn I. b. III. §. 7. is aangewesen, dat by de oude Heidenen gebruiklijk was. En overmits dat nu wel was een bygelovig werk; doch sonder blijk van omgang met den Duivel, en also van Tovery: so blijkt, dat als wy hier het woord van toveryen lesen, waar mede Bileam, wanneer hy op hem selven was, sich pleegde te behelpen; wy dan navolgens d'eigene vertalinge van onse Oversetters op ene andere plaats, daar mede anders niet en meene dan slechte wicchelarye, gelijk als kesamija waarseggerye.
§. 4. En ook, gemerkt dat sy hier anders van sich self verschillen souden: so latense de vryheyd dan aan ons, om 't een te kiesen voor het ander. Voor my, ik late die vertaling daar sy maar alleen by staan; en kiese d'andere, waarin hen alle Oversetters medestemmen. En dat is die van Vogelschouwinge of Wichelerye, of in 't gemeen Waarseggerye: waar in sy volgen het oorspronklijk woord nicheesch in sijn oorspronkelike betekenis; welke is iet by ondervindinge waarnemen, of sekerlik waarnemen; gelijk het van de onsen selfs vertaald is, Genes. 44: 5: 15. daar geen sodanig waarseggerye te passe quam. Want so de Hebreewsche naam daar af, eerst uit dit wortelwoord gesproken, iets medebrengt dat met des Duivels hulp geschied: waar salmen men met den vromen Iosef heen die sekerder met sijnen Beker ging, om iets daar by van sijne broeders te verneemen; dan alle die Egyptenaren, of Chaldeen, of hier Bileam met hunne nechaschijm, die op seer ongewisse gronden steunden, en daar toe by gelovig waren? En overmits dat nachaasch ene slang te seggen is: so houd Coccejus met de genen, die 't nemen voor een slagh van wichlerye die van slangen wierd genomen; het gene Bileam so veel te nader was, also het volk daar hy op sagh, so onlangs ongemeenderwijse van die beesten was geplaagd geweest. Num. 21. Bochart schrijft daar af in 't brede Hieroz. o. c. 3. De LXX. Oversetters, also genoemd, stellen in 't Grieksch, Num. 24:2. dat Bileam niet wederkeerde tot de . Nu seyt Hesychius in sijn grieksch Woordenboek, Oionos, ene slange alsomen met bescheid magh seggen, datse slangen tot de wicchelaryen hielden,dsie sy noemden oionoj. Naast daar te vooren seit hy, . Oionoj, roofvogels, als gieren, raven. ende worden ook Oionoj genoemd degene door welkers leden wy wicchelen: Daar van komt oionopoloj wicchelaars (die met wichelaryen omgaan) waar-
| |
[pagina 37]
| |
seggers of slangen. Hoe hier de Slangen achter aan komen weet ik niet. Meer andere vertalingen, in sonderheid verklaringen ga ik voorby; also mijn oogmerk slechs is, hier te tonen, dat niemant dese nechaschijm, die Bileam hanteerde, also vertaald heeft of verklaard, dat daar ietwas anders was te doen, als 't gene dienstig wierd geacht om iets gewaar te worden; en dat daar toe misschien wel eerst en meest de Slangen zijn gebruikt geweest. §. 5. Doch dit en heb ik hier so dra niet neergesteld, of 't komt my in den sin, dat mogelijk de Duivel door de Slangen wierd gevraagd; gelijk hy eertijds, so 't gemeene seggen is, onse eerste moeder door de Slang gesproken heeft. Maar aanstonds komt my ook te binnen, dat Bileam, so dat daar al uitdrukkelijk geschreven stond, (gelijk het niet en doet) het echter nooit gelesen hadde. Want Moses heeft doe eerst , uit goddelike openbaringe dat boek daar die geschiedenis in staat, te weten Genesis, geschreven: wanneer Bileam al wijd vermaard was door de nechaschym, daar wij van spreeken. En ook schreef Moses sijne boeken niet voor Bileams, maar voor sijn eigen volk; 't welk ook deselve voor de Heidenen onthouden heeft, wel duisend jaren na dien tijd. Daar by komt, dat noch so veel andere dieren, besonderlik gevogelte, tot desen einde zijn gebruikt geweest; ja 't draayen van een hout en diergelijk dat met de slangen geen gemeenschap heeft: het was hen even na, so wel het een als 't ander uit te vinden. Veel meer als dit valt my noch toe, om op dat stuk hier by te seggen; doch 't gene ik tot ene andere plaatse sparen wil. §. 6. II. Ik wil dan voortgaan tot de naaste plaatse, 1. Sam. 6: 2. daar geseid word, dat de Filistynen, hebbende de Kiste des Verbonds van Israël genomen in den strijd, en die geplaatst in hunnen Afgods Tempel; het beeld van Dagon tweemaal afgeworpen, en hun volk met dodelike plagen wierd besocht. Dies sy ten laatsten riepen hunne kohanijm Preisters en kosemym Waarseggers; seggende, wat sullen wy met de Arke (dat is, Kisten) des Heeren doen? en hun antwoord was, dat men enen wagen toestellen, d'Arke daar opsette, twee koeyen daar voor spannen; en so op den weg na 't land van Israël toe, strekkende gesteld, van self doen voortgaan soude. Die wagen dan seidense, vs. 9. indiense den weg harer landpale opgaat na Betsemes, so heeft Hy (te weten de God van Israël) ons dit groot quaad gedaan: maar so niet, so sullen wy weten dat sijne hand ons niet geraakt heeft; 't is ons een toeval geweest. Hier is van onse Oversetters op de kant niets by gedaan, het gene nader dienen mag om die twee woorden te verklaren. Dan over dat van koheon seggense op Genes. 41: 45. No. 62. Het Hebreewsch woord betekent wel een Priester, maar ook in 't gemeen een Overste in den polityken staat, ende een persoon van groten aansien. Siet 2. Sam. 8: 18. vers 20. 26. 1 Chron. 18: 7. Iob. 12: 19. Met de derde plaats daar van hen aangewesen makense hunne vertaling over de eerste goed; in de tweede setten sy het over opperofficier, en in de vierde overste, gelijk als hier. Van de vertalinge des woords koseem of kasemym, is hier voor. IV. §. 8. genoegh gesproken. | |
[pagina 38]
| |
Dan hier bevind ik, dat van d'Oversetters self waargissers in den text gesteld geweest is; 't welk er van Fullenius die was een van de Oversienders, ook so in gelaten is: so dat het moet op 't oordeel van de anderen veranderd zijn. §. 6. Dewijl ons hier dan niets in voorkomt, het gene niet alreeds te voren is geseid, so veel de kosamym betreft: so komt 'et blotelik maar op de kohanym of Priesters aan. Doch in dat woord en is ten aansien van des selfs gebruik noch oorspronk, niets begrepen dat op gemeinschap met de Duivel siet. (ten zy men seggen wil, dat sy als Afgodspriesters self den Duivel dienen; waar van hier na.) also sulx dan so wel op Oversten, of Prinsen, gelijk het d'onsen 2. Sam. 1: 18: en Iob 12: 19. vertalen) als op de priesters soude moeten passen; 't welk ieder een kan sien hoe ongerijmd het zy. De Chaldeewsche vertaler heeft somtijds 't Hebreewsche woord behouden, na 't chaldeewsch gebogen; somtijds meschammeesch dienaar, somtijds raba vorst of voorstaander. somtijds coemara, 't gene ook enen priester of geesteliken betekend, daar voor gestelt. En dit laatste word by Buxtorf aangemerkt dat hy altijd steld, wanneer van heidenen en afgodspriesteren gesproken word. So lees ik ook in dese plaatse coemeraija de priesters of geesteliken. Dus word op heden ook een Monik coemaar en ene Nonne coemaryt in de joodsche schriften noch genaamd. De grieken hebben hier drie woorden in plaats van twee gesteld; de priesters en waarseggers (of voorseggers) en de belesers misschien om dat se twijfelden, hoe sy 't woord konahijm of kosamijm vertalen souden; en daarom een van beiden met twee verscheidene namen hebben uitgedrukt. Hoe 't zy, altoos het is uit geen van de Hebreewsche noch chaldeesche, noch ook grieksche woorden af te nemen, dat dese menschen met den Duivel in verdrag, of enige gemeenschap waren.§. 7. Wat hunne Voorsegginge op 't 7. vs betreft: daar is geen reden om te denken, dat sy die kennis van den Duivel hadden; niet meer dan Bileam, wien wy nu ronduit hebben horen seggen, dat hem God self, de God van Israël, sijne oogen verlicht hadde. 't Is waar, dat dese Filistijnsche Priesters niet voor ongetwijfeld wisten te verklaren, wat weg de Verbond kist van de koeyen soude worden heen gevoerd: en om so veel daar af te seggen als sy seiden, daar toe en haddense den Duivel, noch ook self geen so groot van verstand van doen. Want wie en soude niet voor vasten sekerlik besluiten, dat des domme beesten, enen weg van drie uren gaans (want so veel wijst de kaar van Ekron tot Betsemes toe) sonder eens ter regter of ter slinker zijde, of op by wegens af te wijken, souden gaan sonder menschen handen die hen bestierde: indien het niet de God van Israël dus in 't besonder had beschickt? En 't was ook 't naaste wel te gissen, dat hy het so wel soude doen: also hy door voorgaande wonderen en plagen, (indien deselve van hem waren, het gene sy hier by nu eens verneemen souden) genoeg betekend hadde: dat hy de Kiste sijns Verbonds met Israël, daar hy de plaats in 't Land en in den Tabernakel selfs uitdrukkelik voor aangewesen hadde, schoon hebbende haar eens van huis doen gaan, altijd uithuisig en uitlandig laten soude. | |
[pagina 39]
| |
§. 8. III. Wij komen verder tot dat vrouwmensch wederom, dat ons in 't II. b. XXIV. al wat lang heeft opgehouden, daar Saul tot Endor by te rade ging: 1 Sam. 28: 7, 8. welke daar genaamd word . Onse Oversetters brengen niets by op de kant, waarmede sy te kennen geven, watse door dien waarseggenden Geest verstaan, of hoe sy meinen dat die vrouwe daar mede heeft te werk gegaan. Nochtans verklaren sy het 12 vs., dat de Vrouwe Samuel sagh op No. 22. also; dat dit was een bose Geest, in de gedaante van Samuel, den welken sy door hare duivelskonste hadde doen opkomen. Jesus Syrach is een groot misverstand, als hy schrijft dat Samuel, na dat hy ontslapen was, geprofeteerd; ende Saul sijn einde voorseid hebbe. cap. 46: 23. Iunius en Tremellius spreken op de kant van hunne latijnsche Oversettinge ook also, dat Samuel alhier te seggen is, spectrum diabolicum specie Schemuelis, een duivelsch spook in de gedaante van Samuel. Dat selfde seggen ook de meeste uitleggers onder ons: om 't andere niet toe te staan, het gene Syrach seit, en die van de Roomsche Kerk geloven; te weten dat het Samuel geweest zy. Ik en sal my hier niet uitlaten, om al dat gene over hoop te halen, dat geleerde mannen over dese plaats geschreven hebben: also ons d'overvloed verveelen soude, en echter geen verschillende gevoelens sekerder noch wijser maken konnen, door alsulke redenen, waarmede sy de een den anderen niet overtuigen konden. Doch daar is wel een nader wegh, om te verneemen, of dese vrow gemeenschap met den Duivel hadde, en door denselven sulx als in dit hoofstuk word verhaald aan Saul voorseid heeft. Want het alleenlik op twee dingen aankomt, wat sy voor eenen zy geweest, die enen waarseggenden geest hadde; en wat sy door den selven heeft doen op komen, wanneer sy sagh dat het Samuël was?
§. 9. Het woord oov in 't eental, en ovooth in 't meertal word by d'Oversetters en letterkundigen tweesins geduid; den waarseggenden Geest of Mensche; en so is 't hier by ons op 't 7. vs. waarseggende geest, maar op het 3. en 9. vs. waarseggers verduitscht. Oorspronkelik so schijnt het enen ledersak, waarin men wijn doet, te betekenen, en by overdragt den buik. Want ook by Iob. 32: 18. dese vertalinge (en met een die tsamenvoeginge te vinden is. Ik ben (seit Elihu) der woorden vol; de geest mijns buiks benauwt my. Siet, mijn buik is als de wijn die niet geopend is; gelijk niewe ledersakken (daar staat ovooth) soude hy bersten. Dat selfde ovooth is hier vers 3. en 9. en elders waarseggers vertaald; en so als wy sien op 't 7. en 8. vers waarseggende geest. En men moet bekennen, dat gelijk als op geen van alle d'andere plaatsen, behalven Ioh. 2: 18, 19. de leerene wijnsakken in de reden te pas komen; also ook in die woorden van Elihu geen waarseggende geest. Want de wijn daar by genoemd, geeft klaarlik niet den ganschen tsamenhang te kennen, dat by hem 't woord ovooth niet anders is dan ledersakken. Wanneer nu door 't woord oov in 't eentaal, of ovoot in 't meergetal sulk iets verstaan word, waar door een Menschen iet voorgeeft te voorseggen: so word degene die dat doet genaamd ba-al oov, heer of meester, van den oov, en ba-alat oov Vrow of meesteresse van den oov. Want het de manier is in 't he-
| |
[pagina 40]
| |
breewsch, iemant heer of meester van dat gene te noemen, daar hy d'eigenschap van heeft, of daar hy mede omgaat, al en leert hy 't niemant. Also wierd Iosef van sijne broeders ba-al chalomoot meester van de dromen, dat is dromer, of ten hoogsten meesterlike dromer, genoemd. De stad Ninive ba-alat keschafijm meestersche der toveryen; (wat koschafijm te seggen zy, is boven IV. §. V §. 6. al gemeld) om datse gansche geslaghten als verkocht hadde met hare toveryen. Neh. 3: 4. Dus word hier dan ook dese vrouw tot Endor ba-alath, dat is meesteresse van den Oov genaamd, in dien sin, als 't in 't Chaldeewsch vertaald is: dejade aleasseka bidijn die de geesten weet uit te halen of te doen opkomen. Want bidijm by de Chaldeen den naam der gemeensame geesten is.
§. 10. Om nu van die twee woorden en t'samenstellinge te maken: het was altoos een vrowmensch daar de text van spreekt: daar wat iet by: daar af sy ha-alath of meestersche genaamd wierd, dat hiet oov, ende word eens als geseid, ledersak, ende elders waarseggende geest verduitscht. De grieksche text noemt haar , gunaika engastrimuthon; het welk so veel is of men seide, ene buik geheimsprekende vrouwe; dat is, die 't geheim dat haar gevraagd word; uit haren buik is sprekene. Hesychius seit 'er van: , . Engastrimythas: dit noemen sommige engastrimantis, (buikwicchelaar) andere borstwicchelaar. Van die wijse van wicchelarye, is 't dat ook Plato in sijn boek genaamd Sophista (dat is Wijsheidsbetrachter) spreekt, desen noemen wy pythoon. Maar is 't so al in waarheid, dat die Menschen spraken uit den buik of uit de borst? Galenus die beroemde Arts gelooftet niet: maar seit my Scapula, uit desselfs uitleggingen van Hippocrates, ita appelari cum qui clauso cre loquitar, quòd ventre loqui videatur so genoemd word een die met geslotenen monde spreekt, om dat het schijnt als of hy uit den buik sprake. Dit komt dan eindelik op niet met allen uit, het gene buiten de persoon zy die daar spreekt. En daarom is 'er meer niet af te maken, als dat de menschen voorgaven, of daar voor wel gehouden wierden, datse uit den buik sprak, of dat een Geest sulx dede: maar dat de schranderste verstanden, de Natuur kennende, het hielden voor bedrogh; en dat het maar door konst en oefening also geschiedde, met den mond, dat het te horen was als of de stemme voortquam uit den buik. Dit sal ons in het IV. hoofdstuk van het IV. boek seer wel te passe komen.
§. 11 Indien wy nu behalven d'eigene en meest gebruikelike meninge van 't hebreewsch woord oov of 't grieksche engastrimuthos, wat nader op den tsamenhang der rede, en 't gebruik der andere namen letten, die nevens desen in den text gemeld zijn: so blijkt dat dese vrow geweest is eene onder die avooth waarseggers, en jid onijm duivelskonstenaars (gelijk hen onse Oversetters noemen) welke Saul uyt den lande wechgedaan hadde, gelijk te voren vers 3. was vermeld. Want hy derhalven niet alleen moest laten soe-
| |
[pagina 41]
| |
ken ene vrouw ba-alath Oov enen waerseggenden geest hadde; maar ook sulk eene meinende gevonden te hebben, haar seide, voorseg my door den waarseggenden geest vs. 7, 8. Daar by komt, dat die vrouw haar self ook onder dat volk rekende: also sy dese reden gaf, waarom sy sich beswaard hielde sulx te doen; Siet, wat Saul gedaan heeft, hoe hy de waarseggers en duivels-konstenaars uit dit land heeft uitgeroeid. Hier worden dan (gelijk ook 2. Kon. 21: 6. Ies. 8: 20) de ovooth waarsegsters of waarseggende geesten, of liever buiksprekers met de jid-onijm gepaard, daar onse Oversetters Duivelskonstenaars van maken; maar andere niet meer dan seker soort van wicchelaars of goedergelukseggers, gelijk IV. §. 7. is getoond. Na dat dan dese naam van jid-oni den Duivel mede insluit ofte niet; daar uit sal ook best af te nemen zijn, wat voor een wijf dit was, dat daar by (so als gelijk past by gelijk) hier vergeleken word. §. 13. Wat nu de eigentlike meinnig van die woord jid-oni betreft: non male conjecit doctissimus Seldenus, huic nomen in Graeco convenire de geleerde Seldenus (seit Coccejus) heeft niet qualik gegist, dat dit woord met het grieksche Daimoon overeenkomt. Want gelijk dit komt van dajo, also 't ander ook van jadá; 't welk beide so veel is als weten. Men sie wat ik daar af 1. b. 2. §. 9. heb aangetekend. Daarom het ook by sommigen vertaald word in 't Latijn met sciolus, weete veel, of een die voor geeft, veel te weten: en daarom ook in 't Grieksch voorkundig, of verkondiger van 't gene te gebeuren staat. In 't Hebreewsch woordenboek Aruch vind ik dese verscheidene meningen, dat ba-al; Oov is de gene die uit sijne schouder spreekt, en jidoni die uit sijnen mond spreekt: en wederom, dat baal-oov is de gene die uit den nekke, en van tusschen sijne oxelen spreekt; maar jid-oni is de gene die een been van 't dier genaamd jadua in sijnen mond houd, en daar dan uit spreekt. Is dit nu so, wat sekerheid blijft dan, om wel te weten wat jid-onijm te seggen was? altoos het minste niet, dat sy gemeinschap met den Duivel hadden. Want of se dus of so 't geluid der sprake, door gewoone of ongewoone deelen van hun lichaam gaven, of liever schenen so te doen: dat raakt den Duivel meer niet, dan veel andere konsten, die guichelaars en kamerspelers doen, om 't volk wat wonders te vertoonen; en so als al dat Papenbedrogh van ouds af is gepleegd geweest.§. 14. Wy mogen nu dan wel tot het bedrijf van 't vrowmensch overgaan, en sien wat sy toch wonders heeft verright. Het blijkt dat Saul geloofd heeft, dat sy magtig was die Zielen der verstorvenen, die sy begeerde, te doen verschijnen, en van den staat der leevenden voorsegginge te doen. Want dit was 't woord waar mede hy de reden sijner komste aan haar openbaarde: voorsegd my door den waarseggenden geest; en doet my opkomen dien ik u seggen sal. vers 8. Maar dat en sett ons gansch geen merk. Want nademaal dat Saul God self eerst te vergeefs gevraagd; en doe sich tot dit middel, als vertwijfeld door den nood, begeven hadde: so moest hy een van beide denken, | |
[pagina 42]
| |
of datter iemant is, behalven God, die het toekomende dat gantsch toevallig is te voren weet; of dat het aan dien Oov of wicchelgeest van God geopenbaard kon zijn. Maar so hy 't eerste dacht, was hy geen Theologant, en kende God niet so 't behoort: en 't laatste moest tot een bewijs verstrekken, dat sijne sinnen niet by huis en waren, die meinde dat God hem 't geheim, door middelen en menschen van hem self gesteld, als d'Urym en Thummym, en de Profeeten, geweigerd hebbende bekend te maken; nu door verboden middelen en menschen openbaren soude. Daarom is in sijn gesag, hoewel een koning, in dese min als niet: om daar uit te besluiten, dat door dit vrowmensch of door iemand anders geesten uitgeroepen; en na geheimenissen, God alleen bekend, gevraagd, en daar op antwoord kan bekomen worden. §. 15. Men moet dan sien, of 't uit de sake self niet blijken kan, wat dese vrouw in waarheid heeft verright. Doch daar en staat niet watse dede, maar watse sagh en sprak. Want doe de vrouwe Samuel sagh, so riepse uit met luider stemme ens. vs: 12. Nu laat ons dit eens na de letter nemen, so als 't leit: de vrouwe sag dan Samuel. Neen, seggen onse uitleggers en vertalers, maar enen bosen Geest, in Samuëls gedaante: en dan noch meer, dat sy dien bosen geest door hare duivelskonste hadde doen opkomen. Dit laatste swijgt de text, en 't eerste spreektse met uitdrukkelike woorden tegen. Want so als Sauls begeerte was geweest, dat sy hem Samuel soude doen opkomen: vs. 11. so staat hier, dat het Samuel ook was dien sy doe sag, en dat uit der aarden opkomende; vs. 12, 13. en Saul vernam doe self ook, dat het Samuel was vs. 14. So was 't ook Samuël die Saul toesprak. vs. 15, 16. en 't waren Samuëls woorden daar Saul voor vreesde. vs. 20. Heeft nu dan Syrach sulken ongelijk, dat hy 't van Samuel verstaat, gelijk hy waarlik heeft: want Moses en de Profeten willen leevende gehoord zijn, en niet uit den dood verrijsen, om de menschen aan te spreken) Luk 16: 31. wat reden heeft'et om te denken, dat de Duivel, die sijn leven geen Profeet en was; noch van Gods wegen of ook achtervolgende Gods woord tot menschen sprak: in schijn eens lichaams, dat in 't graf van eere ter Opstandinge geheiligd is, daar toe verscheenen zy? §. 16. Maar noodsaakt ons de reden te geloven, dat het Samuel niet was: waarom is 't dat hy Samuël genaamd word; en dat tot vijfmaal toe? Is 't niet, om dat hy sich uitgaf voor Samuel, om Saul in sijne sotte botheid toe te geven; die Samuel maar socht, en hier dan meinen moeste voor te hebben? waarom kan 't dan de vrouw selfs niet zijn die sich uitgaf voor Samuel, sich doende horen of hy 't ware; en seggende dat sy hem sag, al sagse niet met al? Neen, maar daar staat, de vrouwe sag; en niet, sy seide datse sagh. 't Is wel, daar staat ook (als geseid) dat sy sagh Samuel; en dat ook Samuel sprak, en niet de Duivel in den schijn van Samuel. Gelijk dan 't ene word verhaald, so als het hem, die 't onderwerp is van d'historie, te weten Saul, is voor gekomen: so 't ander ook. Dit blijkt noch klaarder uit dat gene dat geseid word van de vrow, ik sie Goden uiter aarden opkomen. Dat wat altoos niet waar: want sich geen Goden (laat | |
[pagina 43]
| |
dit Daimones geweest zijn, even, veel) onder d'aarde sich verhouden, maar wel doden. Ik heb in 't I. b. II. §. 17. uit Cicero getoond, van waar dit seggen is ontstaan. Daar staat niet by, dat Saul iet sagh: die niet en was daar 't wijf dit sagh, gelijkse seide; so dat hy meinde dat hy Samuel, schoon ongesien, nochtans dus hoorde met hem spreken. §. 17. 't Is waar, dat Henrik Morus in sijn post-scriptum aan voornoemden Glanvill groote moeite doet, om tegen Reinholt Schott te bewijsen, dat sy in geen besondere kamer van hem afgescheiden was: maar daar en komt 'et niet op aan. Want sekerlik, ten minsten, waren sy in een vertrek: dat was dan so ruim wel, dat sy een stuk weegs van hem af in enen hoek, of wel voor ene kas of voor een huysje sich heeft konnen stellen, en daar hare babbeleguichjes maken. Want doe het spel volbraght was, quam de Vrouw tot Saul: en sagh doe eerst dat hy verbaast was. vs. 21. Sy waren dan, terwijlen dat spel duurde, en die reden wierd gesproken, by malkander niet. Doch konde sy de kleedinge en vordere gedaante des Profeets, so wel bekend, seer licht beschrijven, om Saul te meer te doen geloven dat hy 't was. 't Is waar, dat Saul sich boog voor Samuël, niet daarom, dat hy self hem sagh: maar hy vernam slechs, dat het Samuel was: uit sulk een seggen van de vrow dat sy hem sagh, de kleedinge en de gedaante, die sy hem beschreef: gelijk de tsamenhang der rede duidelik te kennen geeft. Wat had hy anders ook te vragen, wat siet gy? en hoe is sijne gedaante? Onse eigene Oversetters tekenen dit ook so aan; No. 29. hoe Saul vernam dat het was Samuël, t.w. na het oordeel sijner verwerde sinnen, en uit de woorden der toveresse: maar hy selve en heeft desen Samuel niet gesien. En wat belangt de spraak, so haddese de stem ook lichtelik na te bootsen: het zy door seker reedschap of gelegentheid van dat vertrek; of met gesloten mond, (als flus gemeld, dat dese Menschen ook de sprake vormden) als of 't van onder of ter zijden ergens henen quam; waar van hier na noch meer te passen komen sal. §. 18. Wat meer tot dese plaats behoort, en 't gene men daar in meint van den Duivel hier voor seid te zijn, dat sal de Leser noch eens nader konnen sien in 't XXIV. hoofdstuck van mijn II. boek: en 't gene vorder noch ontbreekt, dat moet hier na op sijne plaatse volgen, wanneer wy komen aan het ondersoek, wat al dit slagh van menschen, in de Schrift vermeld geweest magh zijn. Nu is het maar te doen, om sleghs te weten, ofse met den Duivel ook gemeinschap hadden; en of de handelingen die hen toegeschreven worden sodanig zijn, dat daar een bose geest in werken moest. Tot noch toe is ons dat niet voorgekomen; en in 't verhaal hier onderhanden, is ons noch niet een eenig woord ontmoet, dat sulx te kennen geeft: self niet die waarseggende geest, also genaamd: also het niet bekend is wat daar door zy te verstaan, en of het mensch of geest betekend, of iet dat van de Menschen is versierd. |
|