De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker–§. 1.DE Toverschowburg in Egypten eerst geopend dus van buiten hebbende besien: so heeft sich dus verr niemand op 't tooneel vertoond, met | |
[pagina 35]
| |
wat voor kleding hy van d'Oversetters, Ioden, Kristenen Papisten, Protestanten ook behangen was; en wat voor woorden of gebeerden wy daar aan vernomen hebben: aan wien uit al dat selve enigsins te merken was, dat sy gemeenschap met den Duivel hadden, of tot sulx als sy daar vertoonden ook behoefden. Wy willen ons van daar na 't land van Kanaan begeven, en 't woest gebergte van Arabien, dat in de Schrift na Sinai genoemd is, overgaande, ons in dat deel, daar eertijds 't land der Moabijten was, aan gene zijde der Iordaan, ontrent den berg van Nebo, of van Pisga nedersetten. Daar sal sich Balak, dies tijds koning van de Moabyten, gansch verlegen tonen, om 't volk van Israël, dat in sijn land gelegert was, van daar te drijven. En so hy sich daar toe met kraght van wapenen te swak bevond: ontbood hy eenen Biliam, vermaard door konsten der Magie; om 't vreemd en magtig volk door middel van besweeringen te doen vertrekken. Hier van word de geschiedenis met veel omstandigheid verhaald Num. 22: 23. en 24. en vorders sijner meldinge gedaan Deut. 23:4. Ios. 13: 22. en 24: 9, 10. 2.Pet. 15, 16. Iud. vs. 11. Die man en sijn bedrijf sal d'eerste inhoud van dit hoofdstuk zijn: waar in wy eerst, gelijk als voren onse Nederduitsche Oversetters nasien, en dan vervolgens met de anderen vergelijken sullen. §. 2. Wat sijn Persoon betreft: hy word by Moses niet genoemd met enige betekenis van sijn bedrijf of konst: maar waar hy woonde, namelik te Pethor, dies tijds ene stad in Mesopotanien, op de riviere, waar door de onsen billik den Euphrates willen doen verstaan, en dat sijn vader Beor was genaamd, en 't land daar in hy woonde ook sijn vaderland, om dat het op Hebreewsche wijse word genaamd het land der kinderen sijns volks, Num. 22: 5. en 23: 7. Deut. 23: 4. Dit land dan onder Syrien gerekend, en aan Chaldeën grensende, was 't daar de Magi (als nu dikmaal is geseid, van ouds in grootster aansien waren. Hy word by Iosua 23: 22. een![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | |
[pagina 36]
| |
ters geen toveraar en is, so is dan ook de konst die hy hanteert, te weten nachasch, die van Bileam hier ook gepleegd is, gene tovery. 't Woord ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | |
[pagina 37]
| |
seggers of slangen. Hoe hier de Slangen achter aan komen weet ik niet. Meer andere vertalingen, in sonderheid verklaringen ga ik voorby; also mijn oogmerk slechs is, hier te tonen, dat niemant dese nechaschijm, die Bileam hanteerde, also vertaald heeft of verklaard, dat daar ietwas anders was te doen, als 't gene dienstig wierd geacht om iets gewaar te worden; en dat daar toe misschien wel eerst en meest de Slangen zijn gebruikt geweest. §. 5. Doch dit en heb ik hier so dra niet neergesteld, of 't komt my in den sin, dat mogelijk de Duivel door de Slangen wierd gevraagd; gelijk hy eertijds, so 't gemeene seggen is, onse eerste moeder door de Slang gesproken heeft. Maar aanstonds komt my ook te binnen, dat Bileam, so dat daar al uitdrukkelijk geschreven stond, (gelijk het niet en doet) het echter nooit gelesen hadde. Want Moses heeft doe eerst , uit goddelike openbaringe dat boek daar die geschiedenis in staat, te weten Genesis, geschreven: wanneer Bileam al wijd vermaard was door de nechaschym, daar wij van spreeken. En ook schreef Moses sijne boeken niet voor Bileams, maar voor sijn eigen volk; 't welk ook deselve voor de Heidenen onthouden heeft, wel duisend jaren na dien tijd. Daar by komt, dat noch so veel andere dieren, besonderlik gevogelte, tot desen einde zijn gebruikt geweest; ja 't draayen van een hout en diergelijk dat met de slangen geen gemeenschap heeft: het was hen even na, so wel het een als 't ander uit te vinden. Veel meer als dit valt my noch toe, om op dat stuk hier by te seggen; doch 't gene ik tot ene andere plaatse sparen wil. §. 6. II. Ik wil dan voortgaan tot de naaste plaatse, 1. Sam. 6: 2. daar geseid word, dat de Filistynen, hebbende de Kiste des Verbonds van Israël genomen in den strijd, en die geplaatst in hunnen Afgods Tempel; het beeld van Dagon tweemaal afgeworpen, en hun volk met dodelike plagen wierd besocht. Dies sy ten laatsten riepen hunne![]() ![]() | |
[pagina 38]
| |
Dan hier bevind ik, dat van d'Oversetters self waargissers in den text gesteld geweest is; 't welk er van Fullenius die was een van de Oversienders, ook so in gelaten is: so dat het moet op 't oordeel van de anderen veranderd zijn. §. 6. Dewijl ons hier dan niets in voorkomt, het gene niet alreeds te voren is geseid, so veel de kosamym betreft: so komt 'et blotelik maar op de kohanym of Priesters aan. Doch in dat woord en is ten aansien van des selfs gebruik noch oorspronk, niets begrepen dat op gemeinschap met de Duivel siet. (ten zy men seggen wil, dat sy als Afgodspriesters self den Duivel dienen; waar van hier na.) also sulx dan so wel op Oversten, of Prinsen, gelijk het d'onsen 2. Sam. 1: 18: en Iob 12: 19. vertalen) als op de priesters soude moeten passen; 't welk ieder een kan sien hoe ongerijmd het zy. De Chaldeewsche vertaler heeft somtijds 't Hebreewsche woord behouden, na 't chaldeewsch gebogen; somtijds![]() ![]() ![]() ![]() ![]() §. 7. Wat hunne Voorsegginge op 't 7. vs betreft: daar is geen reden om te denken, dat sy die kennis van den Duivel hadden; niet meer dan Bileam, wien wy nu ronduit hebben horen seggen, dat hem God self, de God van Israël, sijne oogen verlicht hadde. 't Is waar, dat dese Filistijnsche Priesters niet voor ongetwijfeld wisten te verklaren, wat weg de Verbond kist van de koeyen soude worden heen gevoerd: en om so veel daar af te seggen als sy seiden, daar toe en haddense den Duivel, noch ook self geen so groot van verstand van doen. Want wie en soude niet voor vasten sekerlik besluiten, dat des domme beesten, enen weg van drie uren gaans (want so veel wijst de kaar van Ekron tot Betsemes toe) sonder eens ter regter of ter slinker zijde, of op by wegens af te wijken, souden gaan sonder menschen handen die hen bestierde: indien het niet de God van Israël dus in 't besonder had beschickt? En 't was ook 't naaste wel te gissen, dat hy het so wel soude doen: also hy door voorgaande wonderen en plagen, (indien deselve van hem waren, het gene sy hier by nu eens verneemen souden) genoeg betekend hadde: dat hy de Kiste sijns Verbonds met Israël, daar hy de plaats in 't Land en in den Tabernakel selfs uitdrukkelik voor aangewesen hadde, schoon hebbende haar eens van huis doen gaan, altijd uithuisig en uitlandig laten soude. | |
[pagina 39]
| |
§. 8. III. Wij komen verder tot dat vrouwmensch wederom, dat ons in 't II. b. XXIV. al wat lang heeft opgehouden, daar Saul tot Endor by te rade ging: 1 Sam. 28: 7, 8. welke daar genaamd word ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | |
[pagina 40]
| |
breewsch, iemant heer of meester van dat gene te noemen, daar hy d'eigenschap van heeft, of daar hy mede omgaat, al en leert hy 't niemant. Also wierd Iosef van sijne broeders ba-al chalomoot meester van de dromen, dat is dromer, of ten hoogsten meesterlike dromer, genoemd. De stad Ninive ba-alat keschafijm meestersche der toveryen; (wat koschafijm te seggen zy, is boven IV. §. V §. 6. al gemeld) om datse gansche geslaghten als verkocht hadde met hare toveryen. Neh. 3: 4. Dus word hier dan ook dese vrouw tot Endor ba-alath, dat is meesteresse van den Oov genaamd, in dien sin, als 't in 't Chaldeewsch vertaald is: ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | |
[pagina 41]
| |
ken ene vrouw ba-alath Oov enen waerseggenden geest hadde; maar ook sulk eene meinende gevonden te hebben, haar seide, voorseg my door den waarseggenden geest vs. 7, 8. Daar by komt, dat die vrouw haar self ook onder dat volk rekende: also sy dese reden gaf, waarom sy sich beswaard hielde sulx te doen; Siet, wat Saul gedaan heeft, hoe hy de waarseggers en duivels-konstenaars uit dit land heeft uitgeroeid. Hier worden dan (gelijk ook 2. Kon. 21: 6. Ies. 8: 20) de ovooth waarsegsters of waarseggende geesten, of liever buiksprekers met de jid-onijm gepaard, daar onse Oversetters Duivelskonstenaars van maken; maar andere niet meer dan seker soort van wicchelaars of goedergelukseggers, gelijk IV. §. 7. is getoond. Na dat dan dese naam van jid-oni den Duivel mede insluit ofte niet; daar uit sal ook best af te nemen zijn, wat voor een wijf dit was, dat daar by (so als gelijk past by gelijk) hier vergeleken word. §. 13. Wat nu de eigentlike meinnig van die woord jid-oni betreft: non male conjecit doctissimus Seldenus, huic nomen in Graeco convenire![]() ![]() ![]() ![]() §. 14. Wy mogen nu dan wel tot het bedrijf van 't vrowmensch overgaan, en sien wat sy toch wonders heeft verright. Het blijkt dat Saul geloofd heeft, dat sy magtig was die Zielen der verstorvenen, die sy begeerde, te doen verschijnen, en van den staat der leevenden voorsegginge te doen. Want dit was 't woord waar mede hy de reden sijner komste aan haar openbaarde: voorsegd my door den waarseggenden geest; en doet my opkomen dien ik u seggen sal. vers 8. Maar dat en sett ons gansch geen merk. Want nademaal dat Saul God self eerst te vergeefs gevraagd; en doe sich tot dit middel, als vertwijfeld door den nood, begeven hadde: so moest hy een van beide denken, | |
[pagina 42]
| |
of datter iemant is, behalven God, die het toekomende dat gantsch toevallig is te voren weet; of dat het aan dien Oov of wicchelgeest van God geopenbaard kon zijn. Maar so hy 't eerste dacht, was hy geen Theologant, en kende God niet so 't behoort: en 't laatste moest tot een bewijs verstrekken, dat sijne sinnen niet by huis en waren, die meinde dat God hem 't geheim, door middelen en menschen van hem self gesteld, als d'Urym en Thummym, en de Profeeten, geweigerd hebbende bekend te maken; nu door verboden middelen en menschen openbaren soude. Daarom is in sijn gesag, hoewel een koning, in dese min als niet: om daar uit te besluiten, dat door dit vrowmensch of door iemand anders geesten uitgeroepen; en na geheimenissen, God alleen bekend, gevraagd, en daar op antwoord kan bekomen worden. §. 15. Men moet dan sien, of 't uit de sake self niet blijken kan, wat dese vrouw in waarheid heeft verright. Doch daar en staat niet watse dede, maar watse sagh en sprak. Want doe de vrouwe Samuel sagh, so riepse uit met luider stemme ens. vs: 12. Nu laat ons dit eens na de letter nemen, so als 't leit: de vrouwe sag dan Samuel. Neen, seggen onse uitleggers en vertalers, maar enen bosen Geest, in Samuëls gedaante: en dan noch meer, dat sy dien bosen geest door hare duivelskonste hadde doen opkomen. Dit laatste swijgt de text, en 't eerste spreektse met uitdrukkelike woorden tegen. Want so als Sauls begeerte was geweest, dat sy hem Samuel soude doen opkomen: vs. 11. so staat hier, dat het Samuel ook was dien sy doe sag, en dat uit der aarden opkomende; vs. 12, 13. en Saul vernam doe self ook, dat het Samuel was vs. 14. So was 't ook Samuël die Saul toesprak. vs. 15, 16. en 't waren Samuëls woorden daar Saul voor vreesde. vs. 20. Heeft nu dan Syrach sulken ongelijk, dat hy 't van Samuel verstaat, gelijk hy waarlik heeft: want Moses en de Profeten willen leevende gehoord zijn, en niet uit den dood verrijsen, om de menschen aan te spreken) Luk 16: 31. wat reden heeft'et om te denken, dat de Duivel, die sijn leven geen Profeet en was; noch van Gods wegen of ook achtervolgende Gods woord tot menschen sprak: in schijn eens lichaams, dat in 't graf van eere ter Opstandinge geheiligd is, daar toe verscheenen zy? §. 16. Maar noodsaakt ons de reden te geloven, dat het Samuel niet was: waarom is 't dat hy Samuël genaamd word; en dat tot vijfmaal toe? Is 't niet, om dat hy sich uitgaf voor Samuel, om Saul in sijne sotte botheid toe te geven; die Samuel maar socht, en hier dan meinen moeste voor te hebben? waarom kan 't dan de vrouw selfs niet zijn die sich uitgaf voor Samuel, sich doende horen of hy 't ware; en seggende dat sy hem sag, al sagse niet met al? Neen, maar daar staat, de vrouwe sag; en niet, sy seide datse sagh. 't Is wel, daar staat ook (als geseid) dat sy sagh Samuel; en dat ook Samuel sprak, en niet de Duivel in den schijn van Samuel. Gelijk dan 't ene word verhaald, so als het hem, die 't onderwerp is van d'historie, te weten Saul, is voor gekomen: so 't ander ook. Dit blijkt noch klaarder uit dat gene dat geseid word van de vrow, ik sie Goden uiter aarden opkomen. Dat wat altoos niet waar: want sich geen Goden (laat | |
[pagina 43]
| |
dit Daimones geweest zijn, even, veel) onder d'aarde sich verhouden, maar wel doden. Ik heb in 't I. b. II. §. 17. uit Cicero getoond, van waar dit seggen is ontstaan. Daar staat niet by, dat Saul iet sagh: die niet en was daar 't wijf dit sagh, gelijkse seide; so dat hy meinde dat hy Samuel, schoon ongesien, nochtans dus hoorde met hem spreken. §. 17. 't Is waar, dat Henrik Morus in sijn post-scriptum aan voornoemden Glanvill groote moeite doet, om tegen Reinholt Schott te bewijsen, dat sy in geen besondere kamer van hem afgescheiden was: maar daar en komt 'et niet op aan. Want sekerlik, ten minsten, waren sy in een vertrek: dat was dan so ruim wel, dat sy een stuk weegs van hem af in enen hoek, of wel voor ene kas of voor een huysje sich heeft konnen stellen, en daar hare babbeleguichjes maken. Want doe het spel volbraght was, quam de Vrouw tot Saul: en sagh doe eerst dat hy verbaast was. vs. 21. Sy waren dan, terwijlen dat spel duurde, en die reden wierd gesproken, by malkander niet. Doch konde sy de kleedinge en vordere gedaante des Profeets, so wel bekend, seer licht beschrijven, om Saul te meer te doen geloven dat hy 't was. 't Is waar, dat Saul sich boog voor Samuël, niet daarom, dat hy self hem sagh: maar hy vernam slechs, dat het Samuel was: uit sulk een seggen van de vrow dat sy hem sagh, de kleedinge en de gedaante, die sy hem beschreef: gelijk de tsamenhang der rede duidelik te kennen geeft. Wat had hy anders ook te vragen, wat siet gy? en hoe is sijne gedaante? Onse eigene Oversetters tekenen dit ook so aan; No. 29. hoe Saul vernam dat het was Samuël, t.w. na het oordeel sijner verwerde sinnen, en uit de woorden der toveresse: maar hy selve en heeft desen Samuel niet gesien. En wat belangt de spraak, so haddese de stem ook lichtelik na te bootsen: het zy door seker reedschap of gelegentheid van dat vertrek; of met gesloten mond, (als flus gemeld, dat dese Menschen ook de sprake vormden) als of 't van onder of ter zijden ergens henen quam; waar van hier na noch meer te passen komen sal. §. 18. Wat meer tot dese plaats behoort, en 't gene men daar in meint van den Duivel hier voor seid te zijn, dat sal de Leser noch eens nader konnen sien in 't XXIV. hoofdstuck van mijn II. boek: en 't gene vorder noch ontbreekt, dat moet hier na op sijne plaatse volgen, wanneer wy komen aan het ondersoek, wat al dit slagh van menschen, in de Schrift vermeld geweest magh zijn. Nu is het maar te doen, om sleghs te weten, ofse met den Duivel ook gemeinschap hadden; en of de handelingen die hen toegeschreven worden sodanig zijn, dat daar een bose geest in werken moest. Tot noch toe is ons dat niet voorgekomen; en in 't verhaal hier onderhanden, is ons noch niet een eenig woord ontmoet, dat sulx te kennen geeft: self niet die waarseggende geest, also genaamd: also het niet bekend is wat daar door zy te verstaan, en of het mensch of geest betekend, of iet dat van de Menschen is versierd. |
|