De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
§. I.DIe op den ganschen inhoud van dit werk, en 't voorstel op het einde van het eerste hoofdstuk onses eersten boex gelet heeft, sal weten, dat de helft noch maer gedaan is; en echter sich in voorraad van de tweede helft bevinden, indien hy wel in acht genomen heeft het gene in dese beide eerste boeken nu verhandeld is. Want mits dat in het eerste is vertoond het veelerley gevoelen, dat de menschen van de Daemones en Geesten hebben, en welke Toverplegingen by allerhande volkeren van alle tijden af gebruikelijk, uit die gevoelens zijn ontstaan, en na de selve zijn geschikt: so is het lichtelik van self te denken, dat die noodsakelik vervallen moeten, wanneer de grond, waar op deselve zijn berustende, of ook de regel daarse na gericht zijn hen benomen is. Dit meen ik heeft mijn twede boek gedaan; betoonde dat by den Duivel dat verstand noch dat vermogen niet en is, waar uit de menschen sulke grote dingen door sijn toedoen, kraght en werkinge te wege brengen souden, gelijk men meint dat Toveraars en Toveresse doen. Want so de Meester self in 't onvermogen is: wat souden sijne dienaars, leerlingen of onderdanen doen? De kragt die hem ontbreekt, kan in geen menschen werksaam zijn. So moet dan aanstonds met des Duivels nietigheid de gansche Toverkraam te niete gaan. Maar aangemerkt dat elk niet even seer bequaam is, om self 't bewijs in desen op te maken; (hoedanige nochtans by luiden sonder schoolgeleerheid my niet weinig zijn ontmoet) en dat het d' order der verhandeling ook so vereischt: so sal ik mede voort gaan, tot het ondersoek van 't gene na mijn eerste opstel nog voor handen is. En sal derhalven in dit derde boek de waarheid van die dingen, die men van de Toveraars en Toveressen seit, na Reden en Schrif- | |
[pagina 2]
| |
tuur sorgvuldig ondersocht; en in het vierde al 't bewijs, dat nopende 't bedrijf des Duivels uit d'ervarentheid genomen worden, naawkeurig overwoogen word. §. 2. Doch overmits wy dat met woorden moeten doen, en dat de saken self daar mede zijn genoemd, waar door wy ons deselve doen verstaan: so moet hier ook, so wel als in het tweede boek, eerst op de Namen die men aan dat slagh van menschen geeft, behoorlik acht gegeven worden, in welken sin deselve by 't gemeen gebruyklijk zijn; of ook de saken die daar door betekend worden, voor waar of voor niet waar te houden zijn. Doch dese, so als ik bemerke, zijn doorgaans op tweederleye werkinge der bose Geesten in en door de menschen toegepast; waar mede sy deselve iets doen werken of doen lijden: het eerste woord gemeenlijk Tovery, het andere Besetenheid genaamd. §. 3. Door tovery verstaat men dikmaals in 't gemeen al wat tot dese vuile konst behoort; waar onder dan Waarseggery, Beleesinge en Besweeringe, met diergelijke meer, begreepen is: en is de meening, dat van menschen die sich aan den Duivel overgeven, en door desselven list en kraght, geseid word of gedaan, het gene daar de kraghten der nature niet geschieden kan; om hunnen even naasten te beledigen of te bedriegen; waar toe sy enige uiterlijke omstandigheden of heimelijk beleid gebruiken. Die dit so in 't geheel voor waarheid houden, geloven mede, dat Besweeringe en mompeling van onverstaanbare woorden, of immers buiten hun gewoon gebruik en eigene betekenis, met uiterlijk gevaar bestaat: waar op de Duivel, of wel een gemeensaam heeft, uit kraght van dat Verbond daar sy met hem in staan, dat gene dan te werk stelt of te wege brengt, dat sy van hem begeeren. Dit selve doen, soo verre als sulke woorden, met characters onderscheiden, uit een boek gelesen worden, is ook op desen sin Beleesinge genaamd. En is dat dan om iets te weten, sy noemen het Waarseggerye; doorgaans gelovende, dat self de Duivel, alhoewel een Leugenaar, als dan de waarheid seit: doch so het is om iets te doen, dat is het gene datmen Toverye noemt. §. 4. besetenheid is na 't gemeen gevoelen, dat menschen met of tegen hunne wille, so kragtig van den Duivel ingenomen zijn: dat hy derselver lichaam, of ook wel hun gemoed geheel besit; door 't selve werkende, en hen daar in quellende op allerhande wijse. In deser voegen acht men dat verscheidene menschen, in den tijd des Saligmakers, van de Daimones lichamelijk beseten waren; en Iudas ook den Duivel in sijne herte hadde, die hem tot alle boosheid aandreef, en laatstelik ook noch sijn lichaam, (so als het Lichtfoot meent, en andere dat ook van Simon seggen) meester wordende hem in de lucht vervoerde, en doe van boven neer te bersten smeet. Doch die Besetenen gelooft men doorgaans tweederley te zijn: alsoo dat somtijds dit de boose Geest van self bestaat, door menschen daar toe niet besworen noch versocht: somtijds uit kraght van sijn verbond met Toveraars en Toveressen, en tot derselver dienst en wille, de menschen inneemt dien sy willen leed | |
[pagina 3]
| |
doen, en hen op allerhande wijse plaagt. In desen sin bemerk ik, datmen sulken door malkander, dan betoverd dan beseten noemt; als zijnde van de Heren, dat is den Duivel door deselven, dus geplaagd. §. 5. Maar als aan 't vee, of veldgewas, of zuivel, 't een of 't ander ongemak of schadelijk verderf word toegebracht, so verre als dat geacht word, Duivels of der Hexen werk te zijn; dat noemtmen slechs Betoverdheid. En so is dat dat ook Beleesinge, wanneer de toverwoorden op 't beschadigen is aangeleid: maar is het om te weten wie de dader is, of om den Duivel uit te drijven; dat merk ik word Besweeringe genaamd: als ook om 't quaad, door Hexen aangebraght, op sulken wijse door deselve wederom te doen verdrijven, Segeninge. Want het gemeen gevoele is, dat die den mensch of 't vee, of eenig ding belesen, daar door betoverd heeft; deselfde ook den selven wederom met segenen onttovert; ja om te seggen, door slagen wel te dwingen is. Dus vele van de Woorden, die ik vervolgens ook in sulken sin als nu gemeld is, self gebruiken wil: dus sullen wy dan nu ter saken komen. §. 6. Wat van de selve te geloven zy, of met den inhoud van mijn eerste boek wel kan bestaan, magh ieder leser daar in sien: also die nemen uit alsulke saken of gevoelens, als ik daar in verhaale, zijn ontstaan. Het tweede boek heeft wel getoond, wat grond ik daar aan late of ontkenne: en wat bewijs ik geve om d' ondeugendheid van hun bewijs te toonen, die alsulke kennis en vermogen aan den Duivel geven; en die hem so veel omgang met de menschen en gemeenschap met de bosen toestaan, dat sy alsulke dingen door des selven kraght en bystand konnen doen. En overmits ik daar geheel ontkenne, het gene ik toone dat gantsch geen bewijs en heeft; dat of de Duivel sulx vermagh, of ook met menschelike saken heeft te doen: so moet dan nodig volgen, dat sulke menschen waarlik niet in wesen zijn, als met den naam van Toveraars en Toveressen, of Waarseggers of Besetenen, na dat gemeen gebruik beteekend worden; of dat de namen diemen uit verscheidene Spraken dus vertaalt, den selven sin niet hebben, dienmen gemeenlik daar aan geeft. Nochtans dewijl ik van de taal geen meester, maar aan 't gemeen gebruik gehouden ben: so sal ik hier ter plaatse seggen, dat ik wel iets in dese woorden vinde, hetgene self na mijnen sin waarachtig is: maar niet in volle kraght, so als 't gemeen gebruik daar af de meester is. §. 7. 't Gelieve mijnen Leser dan te weten, dat eigentlik de vrage niet en is, of daar wel Tovery of diergelijke zy: maar wat men door deselve moet verstaan, of waarin dat de Tovery bestaat. Is 't in bedrogh, of in behendigheid; dat sta ik toe: is 't in de heimelijxte boosaardigheid; daar heb ik ook niet tegen: is 't in de wijse van bedrijf, met hand of mond gebaar, of allerhande wringinge der leden; ik ontken dat niet. Sulx alles blijft noch binnen 's menschen eigen natuur bepaald; waar door het mogelijk moet zijn; en heeft ook d'Ondervindinge tot sijn bewijs, als dat sulx lang voor desen door de gansche Wereld is gebeurd, en noch op heden is te sien. Maar 't is de vrage: of de menschen sulke dingen door den Duivel doen, en Tove- | |
[pagina 4]
| |
raars met eene Duivelskonstenaars te noemen zijn; het woord van Duivel in dien sin genomen zijnde, als het gemeenlyxt word verstaan. En dit is 't gene dat ons noch te ondersoeken staat. §. 8. En om dit na behooren nu te doen, so moet voor eerst een onderscheid gemaakt zijn van de saken die wy hier vervolgens ordentlik betrachten sullen. De Reden moet hier wederom, gelijk in 't eerste, voor gaan, als de minste; en dan de Schrift als meerder volgen. Eerst sien wy eens, hoe verre 't menschelijk Verstand hier komen kan, als ons de naaste en ons aangeboren zijnde: daar na sal ons de Schrift, door Gods genade, tot vervulling en verbetering van dat gebrek der Reden, ons verleend, het overige doen verstaan, soo ver als God wil datwe komen sullen. Die order van betrachtinge eens vast gesteld, sal ons dan dienen, om nu eerst den Grond van die gemeenschap der vervloekte Geesten met de menschen, en derselven saken te beschouwen; daarna dat gene, daarmen van gelooft, dat op dien grond berust. §. 9. Die Grond dan is van beide zijde, der Geesten en der Menschen, anders niet, dan beider boosheid in 't gemein, of ook wel in 't besonder aangemerkt. Ene overgrote boosheid daar die Geesten in verhard, en sulke menschen overgeven zijn, maakt datse by malkanderen komen, en dat de Duivel als de sterkste, in verstand en kraght den mensch in 't quaad behulpsaam zy. Dit meentmen dat doorgaans ook by verdrag geschied; so dat de Duivel een Verbond met sulke menschen maakt, waar toe hy hen verlokt, en hy sich in begeeft; gelijkerwijs hier voor I. b. XXII §. 8---13. uit Koning Iakob, Glanvil en Danaeus, met genoeg omstandigheden is verhaald. Van dit beroemde Vloekverbond, wil ik nu eens op 't grondigst ondersoeken, of dat wel mogelijk of geloofwaardig zy; dan of 'er reden zy in Reden of Schriftuur, om het geheel als valsch, en strijdig met het kristelijk Gelove te verwerpen. |
|