XVI. Besondere Bewaar-Engelen van Volkeren of menschen, zijn in Gods Woord niet te vinden. | 95 |
XVII. En wat de quade Engelen betreft; veelmaals word by den naam van Duivel of Satanas iet anders dan een bose geest verstaan. | 99 |
XVIII. Daar de Schrift kennelik of waarschynelik of in sekeren opsight van hem spreekt, moetmen acht geven, hoemen reght verstaan sal watse seit. | 104 |
XIX. Tot dien einde moetmen noch enige Schriftuurplaatsen wat besonderliker overwegen. | 109 |
XX. De verleidinge der eerste menschen door den Duivel is beswaarlik te verstaan. | 117 |
XXI. De versoeking onses Heeren door den Duivel, schriftmatig en na reden uitgelegd, bewijst al mede niet. | 129 |
XXII. Dat de Schrift van David seit, hoe hem de Satan porde op het volk te tellen, geeft al mede geen bewijs. | 136 |
XXIII. De twist des Duivels met Michaël is insgelijx van gene kracht om sulx te bevestigen. | 140 |
XXIV. Van Waarseggende Geesten word in de H. Schriften niets gemeld, dat op den Duivel past. | 145 |
XXV. Noch Job noch Paulus, zijn van den Duivel self lichamelik geplaagd geweest. | 153 |
XXVI. De Duivelen in de Schrift als vele gemeld, zijn van des Duivels Engelen verscheiden. | 163 |
XXVII. De menschen diemen seide van deselve beseten of gequeld te zyn, waren sonderlingen siekten onderworpen. | 172 |
XXVIII. Zo by 't uitwerpen der Geesten, als anders, heeft sich de Heere Jesus in sijn doen en spreeken na des volks gelegentheid geschikt. | 181 |
XXIX. Waar uit recht te verstaan is 't gene van verscheidene Duivelen, door den Heere Jesus uitgeworpen, mitsgaders sijne redenen en manier van doen ontrent deselve, in't besonder word verhaald. | 192 |
XXX. Die Maansieke daar de Schrift af meld, hadde van de Duivel noch de Mane geen gebrek. | 202 |
XXXI. D'overige plaatsen der Schrifture, diemen gemeenlik op den Duivel past, zijn bequamelik van bose menschen te verstaan. | 208 |
XXXII. De Duivel dus uit so vele plaatsen der Schrifture uitgebannen, heeft ook dese vryheid niet, dat hy door de weereld spookt, en den menschen buyten slaap of in den droom verschijnt. | 218 |
XXXIII. Al 't voorschreven wel in acht genomen zynde, en des Duivels ingebeeldde wijsheid op de proef gesteld; so en kan 't niet minder wesen, of hy word voorts van sijn Meesterschap en hoge School beroofd. | 228 |
XXXIV. Met een vervalt ook alle maght en kraght van 't ingebeeldde Koningrijk dat den Duivel toegeschreven word. | 234 |
XXXV. Ook kan de waarheid van het Kristelik Gelove met dat gevoelen niet bestaan. | 245 |
XXXVI. Aan de ware Godvruchtigheid word daar mede grotelix te kort gedaan. | 251 |