| |
XXXII. Hoofdstuk.
De Duivel dus uit soo veele plaatsen der Schrifture uitgebannen, heeft ook dese vryheid niet, dat hy door de weereld spookt, en den menschen buiten slaap of in den droom verschijnt.
§. 1. UIt al 't voorseide, en insonderheid het gene in 't naast voorgaande hoofdstuk is getoond, blijkt genoegsaam, dat het met den Duivel niet so breed is alsmen meent: te weten, dat hy overal in 't werk is, en sich veelsins aan den mensche vertoont, het zy dat hy waakt of droomt. Dit is de Spokery en Dromery daar de weereld vol af is. Tot nader onderright wil ik hier eerst noch van de Spoken, en dan iet van de Dromen spreken, daarmen houd dat de Duivel onder speelt. Want het is 't gemeen gevoelen, dat de bose Geesten sich den menschen sichtbaarlijk vertonen; somwijlen ongesien ook hooren laten: en dat om iets te openbaren dat verborgen was, of om den bloden wat vervaard te maken, of om blotelik met den mensch te spelen; somtijds om hem dienst te doen; so als ons Schot de Iesuwijt 1. B. XX. 1--10. te voren kalt. Om in 't woord niet te missen, men noemt verschijninge van Geesten buiten slaap met den naam van Spokery; ende word doorgaans den Duivel ofte bosen geesten toegeschreven: wanneer een goede
| |
| |
Geest verschijnt, te weten een Engel, dat en heet geen Spook, men noemtet liever een Gesight. So ook, het gene in den slaap of droom geschied, al houdmen 't van den bosen Geest te zijn, men noemt dat selden Spook. Doch sonder my met woorden op te houden, so wil ik mijnen Leser nu wel seggen, wat my dunkt dat men ingevolge van voorgaande bewijs, aangaande al die dingen met reden of met schijn geloven magh.
§. 2. So noch heden hier of daar wel een van Gods Engelen verschijnt; so iemant dat geloven wil, ik straffe 't niet. Want mitsdien datse voormaals menighmaal verschenen zijn, so de Schrift ons leert: sy en seit ons nergens, dat sulks niet meer gebeuren soude. 't Verbod aan menschen, om by een boek van God geopenbaard niets toe te doen, Openb. 22: 18. beneemt God self de vryheid niet, om yets by verder schrift, of mondeling (somen dat noemen magh) te openbaren. Maar het is my noch niet voorgekomen met volstrekte sekerheid, het gene voor verschijninge van Engelen noodsakelijk te houden zy. En 't betaamt ook niemant onder ons, so licht van geloof te zijn, dat hy sich den blinden volke onder 't Pausdom eenigsins gelijk moght stellen. Want dat Engelen om dees of gene beuseling aan 't een of ander suffende besje, of aan een man gelijk een kind verschijnen soude; of om iets te seggen dat regelreght tegen Gods beschreven Woord, of gesonde reden strijdig is: wat wijs en wel beraden man quam ooit tot sulke gedachten?
§. 3. Dat van de Zielen ens. uit het Vagevuur ten voorschijn komende, is te mal paapsch, om ons daar met op te houden. Maar dat luiden van onse gemeenschap sich so lichtelik vervoeren laten, tot gedachte die self sonder Vagevuur geen plaatse hebben, is te bijster vreemd. En echter seer gemeen onder 't volk, dat iemants Ziele niet kan rusten, maar enen tijd lang omswerven moet: om enig klein goed dat onbetaald gebleven, of enige belofte die niet na gekomen is, of enig besonder ongelijk den enen of den anderen by zijn leven aangedaan: welk alles by so vele en veelvuldige, en daar onder ook veel swaardere sonden, die ieder mensch door al zijn leven heeft begaan, geensins te vergelijken is. Ik heb hier af dan anders niet te seggen, dan dat het is het schuim der paapsche bygelovigheden, 't gene den eenvoudigen onder ons aankleeft: des sy sich billik schamen souden, sose te recht wisten, hoe weinig sulx den leden der gereformeerde kerken past; of hoe seer het tegen aller Kristenen gevoelen, die niet paapsch zijn, strijdig is. Dien 't lust nemen hier een proefje van uit seker boexken genaamd Sestien Ziel klaghten ens. door François Godyn, borger tot Brussel, so aardig gerijmd, als den inhoud aardig is. In eene derselven stelt hy, dat de Ziele ener Nichte uit het Vagevuur onder anderen aldus aan hare Moey noch op Aarden leevende schrijft; so als ik 't daar uit van letter tot letter na geschreven hebbe.
| |
| |
Waarom dat ik hier ligh in 't uiterste benouwen,
En waarom ik so lang word in dit vier gehouwen,
Ik sal van al mijn saak u geven goed bericht,
En als gy alles weet, so help dan uwe Nicht.
Als mijnen Broeder stierf, hy liet my eenen Buffel,
Die hy geschonken had aan ons liefvrouw van Duffel,
Daar toe een daalder gelts, het welk ik heb versuymt,
Om dat die snege dood my heeft soo vroegh beluymt.
Dus bid'ick dat gy geeft aan ons liefvrouw den kuylder,
En dat gy niet vergeet te geven enen duylder,
Wilt gy dan helpen my uit allen mijn verdriet,
So maakt dat dit terstonds in alle haast geschiet.
Noch heb ik eenen wegh naar ons Liefvrouw van Hallen,
En ik moest ons Liefvrouw besoeken gaat tot stallen,
Als ik dit heb belooft, doen was ik seer benowt,
En sey in elke kerk te offren een stuk goudt.
Wilt gy my sien verlost van allen mijnen evel,
So moet gy eenen wegh ook doen na Scharpenhevel,
Dan moet gy noch eens gaan, naar ons Liefvrouw ten Bos,
En schenken daar een koy, of eenen vetten os,
En wilt gy aan mijn Ziel nut en profytig wesen,
Moet gy in ieder plaats doen seven missen lesen.
En sevenmaal aldaar ontfangen God den Heer
Dan kan ik zijn verlost, maar seker ook niet eer,
Eer dat ik noch van hier uit dese vlam sal raken,
So moet gy ook eens gaan naar ons Liefvrouw van Laken
Want doen ik kreupel was, en liet daar mijnen stok,
Doen heb ik haar belooft een schonen nieuwen Rok.
Noch heb ik haar belooft te geven mijn Pendanten,
Daar toe mijn goeden rink met seven Diamanten,
Dit had ik al gereet geleyt in mijne kist,
Maar siet ik wierd verrast, eer dat ik 't selver wist,
Ik heb noch eenen last geladen op mijn pockel.
Dat is dat ik moest gaan, naar ons liefvrouw van Stockel,
En offeren aldaar het selfste offerhand,
Eer ik kan zijn verlost uit desen fellen brandt, ens.
So lang als mijne Moy niet al met om gegaan is,
En so lang een schuld noch ergens onvoldaan is,
So kan mijn bange Ziel niet raken uit dangier,
En moet so langen tijd noch branden in dit vier.
| |
| |
Schoon de Schrijver niet en meint, dat sulke brieven waarlik uit het Vagevuur geschreven worden: echter is sijn oogmerk, dus te leeren, om wat voor sware sonden de Zielkens daar so bijster swaar zijn lijdende, gelijk ook het gewoonlik seggen is van de gene, die in hun omswerven aan de levendige, soo men meint verschijnen.
§. 4. Somen echter noch al meent, dat de menschen na den dood wel spoken, sonder datter Vagevuur of diergelijke toe behoeft: so vraag ik, wat het gene is dat spookt, en waar toe dat het dient? Een schijn, en meer niet, houdmen dat het spooksel is: want een Geest heeft vleesch noch been; dat hebbense dus verre van den reghten meester al geleerd. Luk. 24: 39. Maar wie maakt dat schijnsel evenwel? want het moet ene oorsaak hebben: om dat het, schoon niet handelbaar, nochtans sienlik is, en sich dikmaals horen laat. Is dat nu het lichaam des verstorvenen? Neen: want het self geen lichaam is, maar schijnt; en 't gene waarlik is, light begraven, of is mogelik al lang verrot. Is 't des menschen Ziele dan? hoe krijgt die de gedaante van haar Lichaam dat niet meer in wesen is? Of kanse buiten 't lichaam zijnde, 't schijnsel daar van maken in de lucht; daar sy 't noch in 't lichaam zijnde nooit heeft konnen doen? Dat is, kan de Ziel, onlichamelike geworden, lichameliker werken dan te voren, doe sy al de delen en de kraght haars lichaams tot behulp hadde: dat maakt my niemant wijs: veel min, dat enige Geest self een lichaam maken, of een dood lichaam bezielen kan. 't Een en 't ander heb ik in 't V. hoofdstuk §. 7. 14. al weerleid. De verschijninge van Geesten dan verdwijnende, so verdwijnt het Spook.
§. 5. Doch of het so al ware alsmen meint: so nu de mensche self of sijne Ziel geen oorsaak van dat schijnsel is; wie dan? De Duivel, seitmen, in des menschen schijn. Waarom de Duivel? zijn dan d'Engelen alle dood, welker verschijningen so vele in de Schrift gemeld zijn? Van den Duivel leestmen dat maar eens: ende noch oneigentlik; of immers niet dat hy in uiterliken schijn tot onsen Heere quam. In 't XXI. hoofdstuk getoond, watmen daar af seggen magh. Hoe heeftet dan de Duivel nu so drok; dat hy in den tijd des niewen Testaments dus dikmaals in so veele plaatsen door de gansche weereld spookt, na dat Christus sijn voornaamste werk vernietigd heeft? Heb. 1: 14. 1. Ioan. 3: 8. En is de verborgentheid der godsaligheid van de Engelen gesien, Tim. 3: 16. die ook begeerig zijn deselve in te sien; 1 Pet. 1: 12. en sien self d'Engelen onser kinderen het aangesight des hemelschen Vaders: Mat. 18: 14. hoe komt dat sy noch wy so selden Engelen, en so menigmaal den Duivel wel sien?
§. 6.. Dan vraag ik noch, so 't een eigenschap des Duivels is, hem self wel te veranderen in enen Engel des lichts: (2 Kor. 11: 14.) of 't ons daarom vry staat so te doen; mits den Duivel so godvrughtig ma-
| |
| |
kende, dat hy spook maakt om ene kleine schuld die niet betaald is, of om enige aalmis die te geven staat, of om trowbeloften die gebroken zijn. Sekerlik, so Moses ende Profeten, so d'Apostelen en Euangelisten daarenboven, niet genoegh zijn om den menschen te leeren: noch Ziele, noch Engel, veel min de Duivel uiter hellen sal dat met sijn spoken doen. Somen seit, dat het niet uit lust tot deugd is, 't gene hier de bose vyand doet; maar om menschen te vervaren; waarom houd het spook dan op, wanneer de mensch is nagekomen 't gene hem belast is; dat is 't gene hem het spook geseid heeft dat hy moest doen, om van die quellingen geheel ontlast te zijn?
§. 7. Die so ernstige gedachten van den Duivel niet en hebben, maken van hem liever enen bullebak potsemaker, die allerhande spel met allerhande menschen heeft. Men heeft slechs na te sien 't gene ik in 't XIX. Hoofstuk van het 1. Boek §. 18:--21 en XX. §. 1, 2. uit den paapschen schrijver Schot heb aangetrokken. Te weten: so als veel van ons volk mede beter niet en weten, of God laat dien vervloekten rekel om een kleinigheid, en dat dagelix uit den band springen, om een deel nietige cabriolen op der aarde te maken. Dat is, om een glas of kanne sonder handen te versetten, om het deksel ener kanne toe te klappen, om ene doodkist toe te kloppen, om met enen kloot over de solder te rammelen, om voor schildwacht in een hoexken of voor ene deur te staan; sonder iets te seggen of te doen: om enen row-winkel uit te kramen; en so voor aanspreker over doden, of op sijn paapsch voor Cellebroer, voor koks of schenkers jonge, of op 't best voor ondertimmerman te spelen. En dit dan noch te doen, voor 't een of ander sussend besje, of onbedreven jongen, of een man als kind; of enigen anderen slechten bloed, die niet weet wat geest of vleesch is, en of hy wit of swart behoort te wesen. Sulx komt met de uiterste verwaandheid, die des bosen Duivel eigen is, en d'oorsprong niet alleen sijns eigenen vals, maar ook des menschen gehouden word geweest te zijn, gansch niet over een. Verhevene verstanden en doorsightige ogen sien hem so niet spoken, alsmen hoort dat soo veel slechte menschen doen. Salmen geloven, dat de Duivel met geheele koningrijken spookt, en den naam wil hebben, dat het alles zijn is wat men siet; gelijk het by Mattheus schijnt dat hy Iesus selfe soght wijs te maken: en dan noch meinen, dat hy sich so nedrig en geringe draagt, om niet als vodderyen voor 't geringste volk te spelen? Sal ik hier over mijn gevoelen seggen, my dunkt, dat hangt noch kleeft. Want ik hope niet, dat iemant my sal tegenwerpen, dat Christus self, (en so Profeten en Apostelen) zich met den kleinen en eenvoudigen, als groten en verstandigen vertoond heeft. Want het moet my waarlik smerten, somen om het snoodsten der verdorvene schepsels geen verkleining aan te doen, 't selve by den Schepper aller dingen; dat vervloekte mengsel aller hovaardye by 't gesegend voorbeeld der volmaaktste nedrigheid gelijken derf.
| |
| |
§. 8. Het strijd derhalven tegen alle reden en verstand, dat de Duivel, of een bose Geest, wie hy soude mogen zijn, hem selven of iet anders in een lichaam of lichameliken schijn vertonen soude: en het strijd ook tegen 't wesen van een Geest; so als boven is gemeld. En of dat mogelik te weinig waren, men lette slechts op dese reden. Geen Geest werkt anders dan met sijne wille, en de wille blotelik door denken: hoemen 't wend of keert, men kander anders geen begrip of maken; het komt daar telkens wederom op uit. Nu segt my eens, hoe dat uw eigen Geest, dat is uw Ziele, iets in 't minste aan uw eigen lichaam doet, so 't anders dan met denken is. Mits dat gy wil, so rept sich hand of voet, en so als gy wilt. Maar doet dat een ander lichaam eens dat uw eigen niet en is; sonder middel van uw eigen. Maakt met denken eens een lichaam, of lichaams gelijkenis of schaduwe, op der aarden, waar het wesen magh, of in de lucht. Hoe wil dit dan de Duivel doen, die geen eigen lichaam heeft? Een goede Engel is geheel wat anders: want die heeft Gods gunste en maght te bate, om hem een lichaam of lichaams gelijkenisse toe te voegen, in 't gene hy uit last der hoogste Majesteit verrichten moet. Maar meinen wy dat de hoogste Righter den vervloekten vyand, uit den kerker losgelaten, noch daarenboven overal met alles wat hem lust gerieven sal: om tot sijn believen niet als wonderen te doen met tellekens wat niews te scheppen, en d'eene of andere lompe grol in 't werk te stellen; 't gene hy tot oneer van den Schepper en sijne liefste schepselen misbruiken sal?
§. 9. Maar de Schriftuur, meintmen, leert ons datter Spoken zijn. So dat waar is, het sal in 't leger der Syriërs voor Samariën geweest zijn: daar 't so kraghtig spookte, datse alle vervaard wech liepen in de nacht, en lieten alles staan daar 't stond. Doch dat spook was van den Duivel niet: maar de Heere hadde 't heir der Syriërs doen horen, een geluid van wagenen ende een geluid van peerden; het geluid ener grote heirkracht. ens. 2 Kon. 7: 6, 7. D'Apostelen, luiden sonder opvoedinge, uit het geringste volk der Ioden, die insonderheid te dien tijde seer tot bygelovigheid genegen waren: schenen in 't begin niet wijser dan de rest. Want siende Jesus ter vierde nachtwake op Zee wandelen; wierdense ontroerd, seggende, het is een Spooksel, ende schreewden van vrese. matt. 14: 26. Wanneer hy t'sedert d'eerstemaal na sijnen dood, sich onverwacht levendig aan hen vertoonde; sy verschrikt en seer bevreest geworden zijnde, meinden datse enen geest sagen. Luc. 24: 37. Maar Christus, sonder te verklaren of de bose geesten ook verschijnen; ('t welk in sulken geval sijne manier niet was, gelijk in 't XXVIII. hoofdstuk is getoond) antwoord sleghs ter sake, dat een Geest geen vleesch en been heeft, gelijk sy sagen dat hy hadde. vs 39. Nochtans weet het Schottus beter, die seit dat een geest is koud om aan te raken. I. B. XX. 9. So hadde Iesus dan, na 't seggen van den Iesuwijt, beter dus geantwoord;
| |
| |
Tast my aan, en voelt my dat ik warm ben, en niet koud; en daarom ook geen Geest.
§. 10. Wat wil ik dan, alle spokery ontkennen? Byna. Van Engelen, dat missaak ik niet, gelijk geseid is; of iemant seggen moghte dat die nu en dan noch wel verschenen. Maar datmen so veel spooks van Spoken maakt; ik ben wel gerust, datter niemant veel van houden sal, dien 't aan 't een of 't ander niet en schort, van 't ene ik als oorsaak sulker bygelovigheid in mijn Ondersoek over de kometen, in 't XXV -- XXIX. hoofdstuk aangewesen hebbe. Daar henen wil ik, kortheids halve, mijnen Leser wijsen; om geen uitschrijver van mijn eigen werk te zijn; en nochtans voor den genen die het by de hand niet heeft, het voornaamste dat hier meest te paste komt, voor ogen stellen. D'onachtsaamheid ontrent de werken der Natuur, en d'onkunde harer kraght en eigenschappen, en 't gedurig horen seggen; doen ons lichtelik op andere oorsake denken dan de waarheid leert: en 't vooroordeel datmen van den Duivel en de Spoken heeft, so wel geleerd als ongeleerd, brenght den mensche aanstonds tot het Spook. D'opvoedinge der kinderen versterkt dien indruk; also men hen van jongs op door gemaakte gerughten vervaart, om hen door ingebeelde vrees te stillen; ende voorts met alle sulke olletjes en oud wijfs praatjes onderhoud. Daar kan 't niet uitblijven of 't gaat na 't oude woord:
Quo semel est inbuta recens servabit odorem.
Het nieuw-gebakken aarden vat.
Houd lang den reuk van 't eerste nat.
Des ontmoet hen 't minste niet, dat sich in 't begin van verre, of in 't donker op doet sonder datmen noch kan merken wat het is; of men acht het spook te zijn. Sulx bleek aan d'Apostelen: welke, so ik gelove, nooit spook gesien, maar veel van spook gehoord hadden; siende Iesus by nacht op 't water wandelen, welken sy so menigmaal en so korts te voren noch gesien hadden, en van hem so menig wonderwerk: nochtans sonder eens aan hem te denken, sy wierden seer ontroerd, seggende, het is een spooksel; sonder vragen sonder twijfel, 't was, en 't moest een spooksel zijn. Matt. 14: 26.
§. 10. Hier neffens vindmen menschen, die schrikkig zijn van ergens alleen te slapen, of 's avonds overstraat te gaan: dan sose maar een kind mogen by sich hebben, dat troost; sulke helden zijn 't, die hen tegen 't Spook beschermen. Insonderheid by nacht over een kerkhof te gaan, of alleen op te sitten in een huis daar een dode is, menig, dee dat om geen koe. Dwase mensch, sullen u de doden bijten? of spookt de Duivel by of met lichaam uwer naaste vrienden, ouders, man of vrouw; en wel sodanige die in Gode gerust zijn? Wel ja, mogelik, om de ziel te hebben. Sott als gy zijt, of ten minsten paapsch of joodsch; de ziel is dan al daarse blijven sal. Dat moest de Duivel ook wel we-
| |
| |
ten, is hy sulken schriftgeleerde als gy meint. Wel waar zijn dan Gods Engelen nu; of passen die niet beter op? Houdmen in hun leger, ontrent de genen die God vresen, dan geen wacht? Ia toch: want daar sterft niet een arme Lazarus, of sy zijnder veerdig by: Het schrikspook moght den rijken brasser halen; maar hem droegen d'Engelen ten Hemel op. Siet met eenen wat gewoonte niet kan doen. Hier in Holland setmen 't lijk voor aan in 't huis: ter tijd toe dat het uitgedragen werde. In Friesland plaatstmen in de binnekamer, daarmen 't noch bewaken en bewaren laat. Maar ik hebbe lang gemerkt, datse, hoe seer ook bevreest voor spook, liever by de doden dan by kranken zijn; om 't nat en droogh dat daar voor de wakers dan ten besten is: insonderheid so d'overledene wat veel in 't stro gelaten heeft; in welken gevalle de wachten wel verdubbeld worden, niet om dat de vrese, maar om dat de vreugde meerder is. Tegen dat misbruik, met andere die daar aan kleefden, heb ik daar te lande met vele moeite, en niet sonder vrught gearbeid, om het af te schaffen: waar in ook allenthalven door 't aanhouden de kerkelike vergaderingen en verbodschriften der overheden niet weinig gevorderd is.
§. 11. Tegens dese bygelovigheid strijd nochtans ene andere: te weten, datter menschen zijn, die van nature meer bequaam zijn spook te sien, dan anderen: waarom self geleerden twisten, of 't ook waar is: te weten van sodanigen die met enen helm geboren zijn, neffens andere meer, waar af ik geen register meen te maken. Want wat heb k de geheimenissen der ydelheid op te halen; of te noemen, hoe veelerhande datsy zijn die sien konnen 't gene niet en is? Niettemin sta ik niet alleenlik toe, datter menschen zijn die spook sien konnen: (geen Duivels evenwel noch doden die begraven zijn) maar ik stel het ook hier tegen. Want daar uit mein ik in 't vierde Boek te bewijsen, dat het de natuurlike gesteldheid van des menschen lichaam, bloed en geesten is, die hem doet geloven dat hy siet, het gene hy verder niet en siet dan hy gelooft. Nu heeftet my al lang genoeg gespookt, des scheid ik hier dan af.
§. 12. Hier past het echter, dat ik van de Dromen spreke, daarmen ook den Duivel d'eere af geeft, dat hy daar zijn deel aan hebbe. Want het is een gemeen loopje: een heeftet eerst so bedacht, en d'anderen, om dat het mooi scheen, sonder ondersoek voorts aangenomen; dus isset nu vast over al goed gangbaar geld, datter vierderhande Dromen zijn; Natuurlike, Burgerlijke, Goddelike, en (om den Duivel nevens God voor al niet mis te deelen) ook noch Duivelsche Dromen. In mijne Uitlegginge over Daniel sta ik van de vier maar twee bekend: die Natuurlik en Boven-natuurlik, dat is: die Menschelik of Goddelik zijn. §. 53. 54. 55. Al wat uit de natuurlike gesteldheid en gematigdheid des lichaams, (dat noemen sy Natuurlik) of uit de dageliksche besigheden, ( mede natuurliker wijse, doch dat is by hen Burgerlik te
| |
| |
seggen) niet ontstaat: dat werkt God in 't besonder, die een meester der Nature is; en den menschen dikmaals in den droom verscheen, of door Engelen toesprak. Daar geeft ons de Schrift getuigenis af. Gen. 15: 7, 8. en 28: 10, 15. en 31: 11, 12. en 40: 9, 10, 11, 16, 17. en 41: 1-7. Matt. 1: 20. en 2: 13. Elisas was dat wedervaren. Onder de gedachten van de gesighten des nachts, als diepen slaap valt op de menschen, ens. ging voor by mijn aangesighte een Geest, ens. doch ik en kende sijne gedaante niet, ene beeltenis was voor mijne ogen; daar was stilte, en ik hoorde ene stemme. ens. Iob. 5: 13, 15, 16.
§. 13. De Geest die daar in den droom verscheen en was altoos de Duivel niet: nochte men leest het in de gansche Schrift, dat die ooit maght op onse dromen hadde. Van waar komt dan de meininge datter Duivelsche dromen zijn? Voor my, ik gunne den Papisten noch anderen so veel lacchens niet, die met den droom van Zwinglius spotten: waar in hy seit dat iemant voor zijn bed verschenen hem aanwees, wat Exod. 12. van 't Paaschlam word geseid; 't gene hem 's ander daags in den twist over 't H. Avondmaal te stade quam. Want om dat hy daar van schrijft, ater an albus fuerit nescio, van woord tot woord geseid, ik weet niet of hy wit of swart was; 't welk de genen weten die latijn verstaan, dat so veel is als, ik en kende hem in 't minste niet: so heeftet sijnen tegensprekeren gelust, dat so te duiden, dat Zwinglius niet wist, of 't een Engel of een Duivel was geweest, die hem die schriftuurplaats ingaf; en daar op de keur aan sich nemende , te besluiten, dat het van den Duivel was. Maar sy moeten my dat so niet seggen; of met een gereed zijn te bewijsen, dat sulx van den Duivel wesen konde. Laat ons echter sien, of de Schrift wel ergens iet verhaalt, datmen op die wijse magh verstaan.
§. 14. Met den Droom van Pilatus wijf Matt. 27: 19. zijnder vele seer verlegen, of die ook van God of van de Duivel was. Wat my belangt, ik ben verlegen als ik sulke dingen hore; met ons eigen volk, hoe ikse van Manicheisterye vryen sal. Want, reght uit geseid, het behoorde geenen kristen, te geswijgen leeraars, in gedachten ooit te komen, datmen Duivels doen van Gods eigen werk niet onderscheiden kan. Wel hoe salmen langer menschelike geesten onderscheiden en beproeven; gelijk Ioannes leert, of een Geest uit God, of niet uit God is. 1 Ioh. 4: 1. ens. by aldien de Duivel self, die als een schepsel niet alleen oneindig van God onderscheiden, en als d'allerbooste alderverdst van hem verscheiden, en reghtdraads tegenstrijdig is, hem nochtans so wel gelijkt? Heeft dan Christus iet gemeen met Belial; datmen soude konnen twijfelen wien van beiden datmen voor heeft, als ons iet besonders wedervaart? Och, hoe byster heeft sich dan Elihu wel vergist, wanneer hy op sijn best meint te bewijsen, dat het Gods werk is, den mensche tot verstand en bekeeringe te brengen: en beklaagt sich datmen niet op en let in den Droom, en nachtgesighte, als een slaap valt op de lieden:
| |
| |
in de sluimeringe op het leger, dan openbaart hy 't voor der luiden oren. Iob 33: 14, 15, 16. Siet den heiligen man, so yversuchtig voor Gods eere, hoe weinig denkt hy om den duivel, als hy van openbaringe in den Droom is sprekende. In trouwen, hy wist al te wel dat het God alleen is die sulx doen kan. En wat maakt ons dan so stout, dat wy onsen en Gods grootsten vyand goddelike eere doen: of hoe veel verschilt dat van Afgoderye?
§. 15. Wat nu den droom hier van dit wijf belangt: Mattheus seit niet, noch de sake self brengt dat niet mede, waar uit men soude moeten denken, dat haar die van God was ingegeven. Daar komt my niets in voor 't gene niet natuurlik so gebeuren kan: so dat het verder Gods werk niet en was, dan alle dingen die natuurlik zijn, en onder zijn bestuur. Dat was hier dus besonderlik tot blijk van onschuld sijns geliefden Soons. Voor lang beroemd door leer en daden, benijd, belaagd van de oversten der Ioden; sulx dese vrow, te Ierusalem wonende, daar de stapel van der Ioden leer en godsdienst was, daar by des land-voogds gemalinne, voor allen anderen wesen moest: was hy nu een kraghtig voorwerp harer kommerlixte gedachten; nadat hy 's nachts gevangen, en met so veel beslaghs, en bewijs van groten haat, haren man self in den vroegen morgenstond geleverd was. Sy door 't ongemeen gewemel, dat de gansche stad in rep en roer bracht, in haren soeten morgen-slaap gestoord; d'ogen daar op, als 't geraas de deur (gelijk 't gebeurd) voorby was, wederom beschoten: so en kon 't niet minder wesen, of sy moest onrustig dromen; bekommerd dat haar man, in sulken sorgeliken werk bedraaid, hem self daar door in lijden brengen moghte. Dies sy, te meer uit sulken droom, als ene vrow en daar by heidensch zijnde, niet dan quaad voorspellende; uit vrouwelike sorg aan haren man die boodschap sond. Hebt toch niet te doen met dien rechtveerdigen: (sy seit niet desen nacht, maar in den morgenslaap, heden; wanneer de geesten vatsaamst zijn van inbeeldinge) veel geleden in den droom om sijnent wille. Dat is; ik hebber niet gerustelik om konnen slapen; de droom uit bekommernis ontstaan heeft mijne bekommering vergroot: het leit my swaar op de leden, so dat ik vrees voor groter ongemak. Seg my toch, Leser, wat ongerijmdheid steekt in die verklaring? en wat isser dan in sulken droom dat niet natuurlik is? Doch dit zy in 't voorby gaan sleghs geseid: om te tonen, dat de Duivel al te nodeloos betrokken word in dingen, die door den gewonen wegh en loop der Nature so gemakkelik te verklaren zijn.
|
|