| |
XXIII. Hoofdstuk.
De twist des Duivels met Michaël is insgelijx van geene kragt om sulx te bevestigen.
§. 1. NOch eene plaats isser, die wat twijfelings kan maken over 't groot verstand en bewind, datmen meint dat de Duivel heeft ontrent den mensch; en namentlijk in saken des Geloofs en onser Zaligheid. 't Zijn de woorden van Iudas, diemen op 't 9. vs van sijnen Sendbrief leest. Michaël de eerste engel, doe hy met den Duivel twistede, en handelde over 't lichaam van Moses; durfde geen oordeel van lasteringe tegen hem voorbrengen: maar seide, de Heere bestraffe u. De woorden schijnen dit op 't minst te seggen; dat de Duivel niet alleenlik ook van Moses, en also van goddelike dingen weet; maar ook omgang met Gods engelen heeft, en van sulke saken met hen reden voert. Daarom dit wat nader in te sien, so laat ons ordentlik eerst van de twistende partyen spreken, daarna welk dat lichaam van Moses zy, en wat voor twist tusschen die twee daar over zy geweest.
§. 2. Wat aangaat de Personen, die in desen twist betrokken zijn: ik hebbe, mijns oordeels, over Dan. 12. v. 1. klaar genoeg getoond, dat Michaël Christus selve niet en is. Do Visscherus mijn eerwaarde amtgenoot in dese stad, over desen Sendbrief schryvende, stemt my daar in toe. Doch so het echter iemant anders dunkt, het komt daar niet op aan: maar hoe dese Michaël met den Duivel, en dat over 't lichaam van Moses, twisten
| |
| |
konde; of wie hy mag geweest zijn die hier duivel, dat is, (als wy weten) lasteraar genaamd word. Want dat is also licht van enigen mensche, dien name waardig, als van den Duivel selve te verstaan. Self konde sulk een wel een lid of leeraar van de kerke zijn: indien de geschiedenis daar af d'Apostel spreekt, in sijnen tijd is voorgevallen. Want sulk een was Diotreses die den heiligen Ioannes op sijnen ouden dag noch sulken spijt toe dreef, met bose woorden snaterende tegen hem; gelijk hy self klaagt. 3 Ioh. 9. 10. Altoos hoe 't eigentlik met Michaël en desen duivel mag geweest zijn; dat verhaal is veel te duister, om daar uit iet sekers van de aart, van 't verstand, of van de magt des Duivels te besluiten.
§. 3. Dit sal ons noch klaarder blijken, so wy enen ruimen tijd te rugge sien, om die geschiedenis uit de schriften van het oud Verbond te halen in gedachte dat het wel deselve wesen mogte, die by Zach. 3: 2. ingesigte word vertoond. Te weten: dat hem God vertoonde Josua den Hogenpriester, staand voor het aangesigte van des Heeren Engel: en de Satan stond aan sijne regterhand, om hem te wederstaan. Doch de Heere seide tot den Satan: de Heere schelde u, gy Satan; ja de Heere schelde u, die Jerusalem verkiest. De twee partyen, en de twist dien sy te samen hadden, soude hier wel in te vinden zijn: maar 't lichaam van Moses, daar die twist om is te doen geweest, maakt de meeste swarigheid, hoemen 't sal verstaan. Lichamelik, om uit het graf te halen, tot afgodery; dat de Duivel wilde, maar den Engel niet: of geestelijk, daar by verstaande desselfs lichaam van Wetten, in lichamelike oefeninge van Godsdienst bestaande; gelijk het Paulus noemt 1 Tim. 4: 8. Waar over de vrage dies tijds was: hoe verre dat deselve met de komst van Christus, die nu geesteliker dienst vereischt, moest begraven, dat is afgeschaft; ofte als noch levendig gehouden worden.
§. 4. In den eersten sin genomen mogt de twist, wanneer dat Iudas dit so schreef, wel lang verleden zijn. Te weten, van den tijd wanneer het eigen Lichaam, waar in de Ziel van Moses heeft gewoond, nu versch in een verholen graf, door Gods besondere voorsienigheid besteld is: Deut: 34: 6. sulx men echter nooit in boeken las, dat diergelijken twist, letterlik verstaan, daar over ooit geweest is; of waar in die bestond. Men seit, over de plaats, waar doch 't voorseide lichaam mogt begraven zijn; dien de Duivel weten, en aan de menschen wijsen wilde. Tot wat einde? Om 't Ioodsche volk, van self toch al te seer tot Afgodsdienst geneigd, door sulk een waardig voorwerp te verleiden. Maar die dat seit, hoe salmen weten dat hy 't wel geraden heeft? Gissen kan missen. Om de sekerheid, ik rade liever niet. Wat doe ik dan? Het gene ik uit de woorden des Apostels self niet halen kan, dat soek ik in geen boeken die niet meer voor handen zijn; schoonmen doe na allen schijn wel wist, uit welken schriften dit verhaal getrokken was; het gene misschien dat van Moses Hemelvaart geweest is, waar af Origines, Clemens en Athanasius gewagen. Want al is 't dat Iudas de geschiedenisse self niet voor waarachtig houd, so kan hy daarom wel iets t'hunder leeringe daar uit te berde brengen, die het daar voor
| |
| |
hielden: hoedanige misschien de Ioden dies tijds zijn geweest. Maar so hem dit besonderlik buiten boex van God was ingegeven, so konde hy, uit iet dat hem alleen bekend was, de gemeente van den pligt, die allen even eens betrof, niet overtuigen.
§. 5. Indienmen 't in den laatsten sin dan wil verstaan: so was 't een vraaghstuk dat doe veel behandeld wierd: alsomen door 't beright daar af gedaan, Hand: 15. alsmede uit den brief aldaar gesteld, en dien van Paulus aan de Galateren en Colossenssen voornamelik bespeuren mag. Hoewel my om verscheidene redenen dunkt, dat dit al te verre gesocht is: so en kan ik echter ook in 't ander niet berusten. 't Is uit Iudas woorden wel te merken, dat hy als van een bekende sake spreekt. Want mitsdien dat hy den Kristenen vertonen wil, hoe weinig hen dat lasteren en schelden past, daar sommigen so gereed toe waren: so wil hy hen door 't loffelik exempel van Michaël vermanen, sich daar voor te hoeden; die, hoewel so groten Engel zijnde, den Duivel self, doe hy met hem twistede, geschroomd heeft na verdiensten uit te schelden. Wistmen nu te dier tijd die history niet: so wistmen niet wat Iudas daar by seggen wilde: gelijk wy 't nu niet weten. Nochtans was 't nodig, dat sy 't wisten, aan welken hy dit doen persoonlik schreef. Maar soder eertijds sulken twist tusschen die twee hoofden der goeden en der bosen Engelen geweest is: waar quam die twist van daan? Was 't uit geleerdheid of uit onverstand, dat dit geschil ontrees? Wilde mogelijk de Duivel so wel van Gods verborgentheden spreken, daar hy al te weinig af verstaat; als de gene die 't hoofd van Gods eigene Engelen is, welke begeerig zijn, (seit Petrus 1. b. 1: 12.) in die dingen in te sien? En was hy wel bequaam een wijs woord voor den dag te brengen, dat weerdig ware voor sulk enen als Michaël om 'er na te horen? ik swijge dat hy daar noch op antwoorden, en lang en veel, en als tot scheldens toe, hoewel sonder schelden, met so snoden vyand disputeeren soude. Wat schijn van waarheid hebben die gedachten?
§. 6. Die 't Lichaam van Christus noch niet eens verstond, dat is, die Iesus self so weinig kende, dat hy met den genen dien hy Gods Soon wist te noemen, niet wetende wat Gods Soon te seggen is, den spot bestond te drijven: (so verre men 't verhaal daar af als van gebeurde saken neemt) waar quam hem toch soo schielijk die geleerdheid nu van daan, dat hy over sulken onderscheid van Gods huishoudinge met sijne kinderen so ernstig ondersoek wil doen? in vier duisend jaren had hy niet so veel geleerd, dat God drie in een is, dat de Soon eens wesens met den Vader is, dat hy boven d'Engelen is, en sich geensins aan den Duivel onderwerpen kan: en heeft hy nu in twintig jaar, of daar ontrent, so neerstig gestudeerd, dat hy derf bestaan te disputeeren, hoe verre dan de Wett van 't Euangelium verschilt? Die wijsheid die in Gods verborgentheid bestaat, die God niemant openbaart dan den menschen die hem vresen, Psal. 25: 14. welke de Oversten deser weereld
| |
| |
niet gekend hebben; 1 Kor. 2: 6, 7, 8. hoe komt de Duivel die so te verstaan? So hy d'Overste deser weereld is: (dat sullen wy haast sien) waarom heeft hy dese dingen nooit sijn eigen volk geleerd? want hy toch om anders geene reden so neerstig, alsmen meent, in den Bybel leest, als om daar uit stof tot twistinge te neemen. Wat had hy schoonder hoop van geoefende studenten konnen hebben, om tegen de sonen der profeten in dispuit te brengen? Ik houde my versekerd, wist hy wat, hy haddet tot alsulken einde lang al aan sijn volk geleerd.
§. 7. Het wil dan dus niet voegen, dat de Duivel met den Opperengel om alsulken sake heeft getwist. Maar somen door dat lichaam mogt Jerusalem verstaan, dat uitdrukkelik daar in benoemd word, so als 't verhaal by Zacharias leid: so souder geen de minste swarigheid meer zijn, om te seggen, dat d'Apostel d'oge heeft gehad op dat gesigte. Want Esdras ons verhaalt, en Zacharias selve meld, dat hy beneffens Haggai den Profeet, het volk, na de verlossinge uit de ballingschap in Babels landen, tot den Tempels hertelik vermaanden. Esr. 5: 1. Zach. 4. Dit was tot den Godsdienst, na de Wet van Moses nog te plegen, tot dat de Messias quam. Mal. 4: 4. Laat dan Ierusalem, den Tempel, de Wett van Moses, tsamen sijn Lichaam hier genaamd zijn. Ik bekenne dat het wat gesocht is: maar 't vorige noch meer. Dan salder echter met Michaël en den Duivel geen swarigheid meer zijn, wiemen door deselve mag verstaan. Het was niet een Engel uit den gemeenen hoop; maar so 't schijnt, de Engel des heeren by uitnementheid also genaamd, voor welken Iosua in dat gesigte stond. D'Apostel hadde reden om hem Michaël te noemen, die sich in vorige profezye Dan. 12: 1. vertoond hadde als de besondere bewaar-engel van Gods volk. In mijne uitlegginge over dien profeet heb ik dat stuk verklaart. So moetmen Michaël dan houden voor den genen die voor d'herstellinge van dat Lichaam is. Doch ten tyde des profeets dede sich d'ander Satan, dat is, tegenstander op: hoedanige Tatnaj en Starbosnaj waren? uitdrukkelik daar in benoemd, dat sy Iosua en Zerubabel tegen stonden. Esr. 5: 2, 3. Ende komen dan de woorden van Michaël by, en van dien Engel by Zacharias ganschelik over een. Want in 't grieksch staat epitimeesai soi ho kyrios, het gene hier de Heere schelde u, en ginder de Heere bestraffe u vertaald is. Doch om reden dat het met den naam des lichaams van Moses noch so klaar niet is, so en sie ik mede niet datmen hier op vast mag gaan, gelijk het ook de Heer Visscherus voor waarschijnlijk, ende geensins ongerijmd; maar nochtans niet voor het naaste houd.
§. 8. Wat maak ik dan van desen Twist? Niet meer dan van verscheidene andere dingen in de Schrift vermeld, daar niet van te maken is. Waarom? door dien dat de bescheiden, daar 't regt verstand van alles uit te halen was, niet meer voor handen zijn. Men segge my, wat voor Cherubim 't waren, die God stelde tegen 't oosten des hofs Eden; ende een vlammig lemmer van een sweerd, dat sich omkeerde, om te bewaren den weg na den boom des levens?
| |
| |
Gen 3: 24. wat d' Urim en Tummim geweest zijn? wat gebruik die van Korinthen hadden van den Doop ontrent de Doden? 1 Kor. 15: 29. en veele diergelijke dingen, daar tot noch toe niemant so veel kennis af gegeven heeft, datmen sich daar op verlaten mogt. Daarom, so lang als my niet duidelik verklaard kan worden, waar dese twist van Michaël en den Duivel in bestond; ja datmen self om Michaël, wie daar door te verstaan zy, noch niet eens is: so en neem ik ook 't bewijs niet aan, datmen daar uit halen wil, om te tonen, dat de Duivel veel van dese dingen weet.
§. 9. Het dunkt my by dese gelegentheid niet ongevoegelik te zijn, te seggen, 't gene ik al voor lang heb aangemerkt: dat het een gemeen misbruik is, op alsulke plaatsen in de Schrift te bouwen daar wy minst bescheid af hebben; en de gene die van self klaar, of welker sin gemakkelik te vinden is, nochtans anders te verstaan. Het eerste merk ik dat uit dese oorsaak meest ontstaat, dat de menschen al te seer niewsgierig zijn, om te weten, 't gene men so licht niet weten mag: daar by genegen tot de eere van iets meer te weten, dan een ander weet; en daar door den roem te hebben van uitvindinge der verborgentheden, die voor ieder een niet open staan. Gelijkerwijse als het met de genen gaat, die meer werx maken van d'oude tijden en derselver zeden na te speuren, dan 't gene heden in de weereld ommegaat; welk echter al so seer merkweerdig, en so veel te klaarder voor onse ogen is. Dienvolgens ware 't ons veel nutter, het hedendaagsch gebruik datmen selve weet of weten kan; dan de exempelen der ouden die so seker noch so klaar niet zijn, tot ondersoek te brengen, ende ons enkelik of voornamelik met de oudheid op te houden. Desen regel heb ik dan my selven ook gemaakt, ende ben dien in 't beleid van 't eerste boek gevolgd. Hier moest ik anderen volgen, die met sulke bewijsen, uit de duisterste plaatsen der Schriftuur getrokken, voorgaan. Maar de Landbeschrijvers doen also, datse breedtst van onse landen spreken, en die ons de naaste zijn; van de afgelegenste, als min bekend, so veel te weiniger en slegs in 't gemein, so verre als van deselven geen besonderder beschryvinge te krijgen is. Onder d'Aarde graven, of tot in den Hemel klimmen, om dat gene na te speuren dat op 't vlak der Aarde, en onder ons gesigt genoeg te vinden is: sulx docht den wijsen nooit geraden, ende past derhalven voor den ondersoeker van de hoogste wijsheid minst.
§. 10. Van dit slag nu zijn de stukken die tot hier aan toe verhandeld zijn: de verleidinge der eerste ouders door den Duivel of de Slang, de versoekinge des Heeren Iesus in de wildernis, den strijd der Drake tegen Michaël, de twist des Duivels met den selven over Moses lichaam; welke dingen alle even duister zijn. En waar toe zijnse ons dan nutt? Hoewel de tijden by lang verloop en ommekeer d'eene plaats der H. Schrifture eertijds, d'andere op heden meer of min verstaanbaar maken, en 't besonderste gebruik daar af verleenen of ontwenden moesten: so blijft de Schrift nochtans by een, om den t'samenhang der goddelike raadsbesluiten, en 't vervolg sijns huisbeleids ontrent sijn volk niet te verminken. Daar beneffens blijft voor ons,
| |
| |
uit sulken plaats niet wel verstaan, nochtans altijd noch 't een of ander leerstuk over; dat ons gelove sterkt, en onse zeden vormt. Gelijk uit Adams val, op sulken wijse ons beschreven; dat de sonde ons van Adam, ende Adams val geensins van God, maar uit den bosen quam; schoon niet te weten, hoe? uit de versoekingen des Heilands; hoe swaar hem 't aanbegin van sijnen dienst, gelijk het einde van sijn lijden, viel: uit 's Duivels twist en strijd met Michaël, hoe seer het hemels volk de magt der sonde tegen staat; en hoe seer des menschen aangeborene verdorventheid, in 't allereerst door Duivels list veroorsaakt, sich noch heden tegen t werk des tweeden Adams weert; en hoe d'Engelen, die onveranderd by de waarheid staan, ten beste van Gods volk en dienst genegen zijn.
§. 11. Van den tweeden slag zijn de stukken die noch volgen moeten: van waarseggende Geesten in de Schrift gemeld: van Iob als van den Duivel menigwerf geplaagd; van menschen die van bose Geesten ingenomen waren, gelijk van Geesten uit der menschen lichamen uitgedreven; van allerleye namen en benamingen verkeerdelik den Duivel toegepast: en diergelijke meer. Dit alles na behoren ondersocht, en sonder voorgenomen oordeel nagespeurd, was klaar genoeg te weten: so dat geheel wat anders te verstaan was, danmen sonder sulken ondersoek, op 't algemeen seggen, en 't gesagh van leeraars (die ten eersten mistastende, door niet wel toe te sien, te gemakkelik van d'anderen gevolgd zijn) aangenomen heeft. Dit hoop ik nu in 't volgende te tonen; ende ben te vreden, dat d' opmerkende en bescheidene Leser daar dan af oordele, so als hy 't verstaat.
|
|